5
Zeker, we leven volgens de lineaire tijd. De tijd van maanden, weken, dagen, uren, minuten en seconden. De tijd die is uitgevonden om op tijd op kantoor te zijn. Daarnaast is er de circulaire tijd. Het is een tijd die bepaald wordt door ervaringen en belevingen. Ik leef meer en meer op het ritme van de seizoenen en de getijden van mijn geest. De lineaire tijd moet ik altijd weer terugvinden op het display van mijn smartphone of in volgeschreven agenda’ s. Ik moet gissen naar de dag of de datum. Eén uur duurt zestig minuten, één minuut duurt zestig seconden, terwijl de fractie waarin mijn bewustzijn in een landschap verdwaalt eeuwig kan duren.
Ik ben een angsthaas op wielen. Fout ingeschatte bochten, smeltend asfalt, putten in het wegdek, loszittende kiezel, klapbanden, voorbijflitsende oudjes op elektrische fietsen, ze vormen enkel een greep uit mijn niet te bedwingen angsten. Waarom ik het dan doe? Ik hou van mijn angsten en daar is moed voor nodig. In de afdaling gaat het zestig kilometer per uur. Nu een klapband en het is met mij gedaan. Elke spier staat gespannen. De kiezen en de billen op elkaar. De adrenaline werkt. Ik bespied met één oog de fietscomputer. Met het andere hou ik bochten, smeltend asfalt, putten in het wegdek, loszittende kiezel, klapbanden en voorbijflitsende oudjes op elektrische fietsen in de gaten. Niet één oog op overschot voor het voorbij schuivende landschap. Net wanneer dit alles door mijn hoofd flitst kan ik met moeite de tegenliggende auto ontwijken die de bocht wel heel ruim inschat. Ik rem zigzaggend en vloekend tot quasi stilstand. Pitstop om mijn woede te bekijken. Uil. Klier. Met wat mindere Goden lag ik op het asfalt te zieltogen. Wie zou mij missen? Wie zou de lijkrede uitspreken? Hoe nietszeggend zullen de woorden zijn? Le Vieux Dun is nog ver. Ik moet weer in de benen. Laat me bedachtzaam van de helling glijden. De adrenaline wint het langzaam van de ontzetting. Ik trap bij om de angst te bezweren. De klim naar Saint Brisson is lang en eentonig. Ik draai een onooglijk verzet, te klein voor mijn trots. Overtollige kilo’ s strubbelen tegen. Ik voel de blikken uit voorbijrazende auto’ s. Doen alsof je het redt, Federico: ik, Bahamontes, de gewonde adelaar uit Toledo.
Huizen staan sprakeloos langs de weg te applaudisseren. Men stapelde hier stenen tot huizen. Verzamelde huizen tot dorpen en steden. Gebeurtenissen tot feiten. Feiten tot mythen, mythen tot geschiedenis. Er was een God en zijn vazallen nodig om alles aan elkaar te praten tot een verhaal waarin mensen konden geloven. Zo ontstonden naar verluidt natiestaten. Zo konkelden koningen en hertogen Frankrijk bijeen, toch ooit het gidsland van Europa, de plek waar verlichting en revolutie werden uitgevonden. ‘A vendre’, lees ik om het anderhalve huis. De streek ontvolkt. Jongeren trekken hier weg, op zoek naar een toekomst. De Morvan is het schraalste gebied van Bourgondië. ‘Il ne viennent du Morvan ni bonnes gens, ni bon vent’. Met die boutade haalden de welgestelde burgers uit het noorden en het oosten hun neus op voor de armoedzaaiers uit de streek. In het Parijs van vorige eeuwen waren de vrouwen uit de Morvan gegeerd als min. Hun melk was krachtig en vol aroma’ s van kruiden. Veel om van te leven was er niet. De grond onwillig en de zeden ruw. De prachtige natuurstenen huizen gaan voor een spotprijs van de hand. Toeristen uit het noorden kopen de huizen op. ‘A vendre’, is de naam van het volgende huis. In de tuin hangen damesslips van respectabele omvang aan een draad te drogen. De maten verraden de Bourgondische levensstijl van de ontbrekende dame. Wanneer ik er enkele dagen later weer voorbij rijd hangt de lingerie van de dame in kwestie er nog als vlaggen van een frivool koninkrijk. Intussen is het land nog enkel de schijn van zichzelf, wegdeemsterend in zijn eigen verleden. Het droomt nog van Bourgondische hertogen gekleed in hermelijn en brokaat. Van fraternité en égalité. Van liberté.
Er zit geen schot in de wolken. Ik probeer met één oog de richting van een wolk te bepalen. Er staat geen wind. Het duurt een jaar voor die wolk voor de zon is verdwenen. De kilte valt vroeg. Achter het huis lonkt de avond. We trekken met tegenzin naar binnen. Er moet muziek op. Eender wat, om de stilte te onderbreken. Om te beletten dat ik tegen mezelf ga spreken. Ik heb muziek nodig die luistert. Ik schakel de CD – speler weer uit. Ik wil de stilte herstellen, me overleveren aan het sonore tikken van de tijd. Net ‘La Superba’ uit van Ilja Leonard Pfeyffer. Het boek was enkele dagen mijn compagnon de route. Recensenten roemden de roman als ‘een ode aan de verbeelding’. Het is geen ode aan de verbeelding. Het is een getuigenis van zelfrelativering. Wanneer een uit testosteron opgetrokken macho eindigt in travestietenkleren is dat het toonbeeld van zelfspot. Pfeyffer is mijn vriend. Omdat hij mij laat lachen. Omdat hij zijn personages verloren laat lopen in het labyrint van hun eigen inconsequenties.
6
Het schrijverschap bestaat er in de voorschriften van het cliché te ontlopen, daar hadden we het al over. Hoe amechtig zijn mijn woorden? Hoe uitgewoond de gedachten? Alles is een verspreking van een verspreking. Zesentwintig letters, beste John, staan mij ter beschikking om aan het cliché te ontkomen: schrijver zoekt soelaas in de zelfgekozen verbanning. Eelt op zijn ziel. Hij zal de angsten van zich afschrijven, de leegte vullen die anderen in hem hebben achtergelaten. Altijd is er wel een plaatselijke schone die in zijn armen en in zijn verhaal belandt. Het afscheid is al even dramatisch als voorspeld. Want geluk is een tijdelijk verblijf, niet iets om permanent in te wonen. Tot daar.
We verlangen naar ons verlangen. Het maakt de geliefde daaraan ondergeschikt. Ik weet het, beste vriend, dat we te veel investeren in dat romantische misverstand. We verlangen naar iets wat we eigenlijk niet willen. Zot is ons verstand wanneer het de liefde betreft. Wreed wanneer het zich te ver van de realiteit begeeft. Celine is een buiten proporties geraakte waan. Haar lichaam het instrument waarop de morgen sonates tokkelt. Zacht de schemer op haar huid. Haar stem een onderkomen. Ik schreef het bij herhaling: mythes dulden geen realiteit. Begrijp dan mijn ontzetting beste vriend wanneer ik in de tuin de persoon aantref die reageert op haar naam. Een naam waar ze in één oogopslag niet meer in past. Zij is weer Helga. Of Amanda of iets wat de alledaagsheid der dingen niet kan verdrijven. Zij reageerde niet onvriendelijk, en daarmee is alles gezegd.
Ontzetting nr. 1: wat Celine betreft is het scherven rapen.
Ontzetting nr. 2: zij vraagt mij dit verhaal door te mailen. Ik lieg haar de belofte voor dat stellig te doen. Zij wil het publiceren op de website die de streek moet promoten. Zij zag me aan het tafeltje schrijven en hoorde van de buurvrouw (ja, die) dat ik iets deed over Le Vieux Dun.
Het einde van mijn verblijf in Le Vieux Dun nadert. Het huis werd onmerkbaar mijn huis. Het draagt mijn geur, het voelde na korte tijd als een tweede huid, een warme jas. Nu ligt het al te wachten op de volgende huurders. Zo voltrekt zich het verraad. Ik trek nog één keer de heuvels in. Het bos herkent mij. Morgen reis ik terug. Terugkeer of inkeer, wie zal het zeggen. We trokken hier samen naartoe: ik en mezelf en een hond die niet beter wist dan dat het jagen op herten betrof. Het werd wellicht zijn laatste reis. In een open plek verzamel ik stenen tot een graf. Niet zeker wat ik erin kan achterlaten. We trekken verder het heimwee in. Volgen een spoor van wat al lang zoek was geraakt. Morgen terug naar ergens. De plaatsen vermijden waar ik met vroegere geliefden kwam. Morgen terug naar huis, naar de dingen die liggen te wachten om te gebeuren.
©Hugo Verstraeten
Vieux Dun - Hugo Verstraeten
- Vieux Dun (1)-Vr 27/11/2015
- Vieux Dun (2)-Za 28/11/2015
- Vieux Dun (3)-Zo 29/11/2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten