vrijdag 27 november 2015

Vieux Dun (1) - Hugo Verstraeten

Préface

Beste John, je voorstel om mijn reiservaringen neer te schrijven zou me over mijn writersblok helpen. Er lag een roman op mij te wachten om geschreven te worden, tenminste, dat beweer jij. Ik ben niet klaar voor het werk van langere adem. Later misschien, wie weet. Dat het een trip zou worden naar Bourgondië lag al langer vast. Dat ik de reis alleen zou ondernemen was niet voorzien. Daar heb je op de klippen gelopen relaties voor nodig, door de realiteit ingehaalde illusies.

1

Gisteren aangekomen, langs urenlange files, door een muur van regen. Over het betraande gezicht van het landschap hangt een verweerd verdriet. Ik probeer de opkomende duisternis in mijn gedachten te ontwijken. Ze schuiven over mij heen als wolken voor de zon. Alles speelt zich af in ons hoofd. Ook reizen. Mental traveling: jouw manier van reizen, beste vriend, naar de onbetreden regionen van je geest: het lijkt me plots wat. Tijdens het stapvoets aanschuiven vraag ik me af of je kan vluchten naar iets. Of zijn we altijd op de vlucht van iets, voor iets?

Le Vieux Dun. Gehucht van een gehucht. Ik vind de sleutel onder de deurmat. Het huis is zoals de website beloofde. De werkelijkheid wordt meer en meer een illustratie van wat al in kaart is gebracht. Het huis biedt nog niet de veiligheid van een onderkomen. Het is nog van de vorige huurders. Linus mijn hond, mijn reisgezel tegen wil en dank, dwaalt ontheemd door de immense tuin van wat ooit een boerderij was. In het midden ervan peilt een middeleeuwse waterput naar water. Het verdorde gras herinnert zich vaag het groen van voor de hittegolf. Het is halfweg augustus. De natuur hunkert naar de regen die intussen weer is opgehouden. Mensen zijn als schimmen, verscholen achter de gaten in hun gevels.

De slaap was onwennig, het bed veel te groot. De nacht rook naar vreemde lijven. Blij dat het dag wordt door de gordijnen. De overvloedige regen van de laatste dagen waste het licht schoon. Alsof het jong licht is van lang geleden, toen een God het streelde en zag dat het goed was.

Woorden falen om wat ik bij het krieken van de dag zie te beschrijven. Laten dus. De ultieme schoonheid ligt in het onbeschrijfbare. Ik moet die nog onbetreden wereld in. Ongewassen, mijn honger naar het sublieme achterna. Het vee graast de mistbanken weg. Langs de bosrand verraadt het gehuil van Linus sporen van wild dat pas de nacht heeft verlaten. Even vergeet hij dat hij zijn beste tijd gehad heeft en hier bijwijlen al niet meer is. Het bospad kronkelt naar een vergeten kapel toegewijd aan ene Saint Marc. Ik vang het licht dat door een klein betralied raam valt. Eredienst voor een verlaten God. Ik ben een pelgrim op weg naar niets of niemand. De zon wedijvert met de nevel om ter mooist. Alles is goed. De pijn is over.

Terug in de tuin spelen licht en schaduw hun trage spel. Manet mengt zijn kleuren en schildert zijn naakten in het gras. Ik schuif vanuit het huis een sympathiek ogend tafeltje bij. In de tuin vloekt een plastic tuinstel. Op plastic tafels weiger ik te schrijven. Schrijven is een ritueel. Het is als kerven in een tere huid. Met altijd dezelfde pen het onbeschreven witte vlak betreden. Twijfelend, schroomvallig, nooit zonder angst.

De lessen van het mountainbiken zijn de lessen van het leven: prévoir, programmer, contrôler. Minstens tien gedachten vooruit denken. Het onverwachte verwachten. Om dan tot je schade te ontdekken dat je hiermee geen meter vooruitkomt. Ik betaal leergeld. Neem routes die te gevaarlijk zijn. Hellingen waar remmen geen grip op hebben. Ik ga hals over kop, de mountainbike onder mij tuimelt weg tot een wat lachwekkende pose.

Dan maar de berg af, fiets in de hand. Ik voel me als een gierzwaluw die te voet naar het zuiden trekt. Het gevaar wint het van mijn trots. De bossen kijken meewarig toe. Ik vrees hier nooit meer uit te geraken. Meestal loop ik niet hoog op met beschaving. Om wat zij met ons doet. Nu ben ik maar wat blij in de verte contouren te zien van een huis. Auto ervoor. De afzink ernaar is zacht glooiend. Zacht genoeg om niet van de fiets te moeten. Ik kijk naar mezelf, zie me rijden. Mijn mountainbike een mechanisch juweeltje. Ideeën over schoonheid en efficiëntie vertaald in metaal. De bewoners van het huis zitten rond het eten verzameld. ‘Bonjour’ doe ik alsof de helletocht door het bos peanuts was. ‘Bonjour’ terug, in koor, maar uitgerekter nu, langzamer, op zijn Frans. Ik denk hun bewondering in mijn rug. Ik voel mijn dijspieren dansen. Ik ben weer de helmboswuivende, de zwaluw die door de luchten scheert. Een bocht verder lig ik op mijn rug. De aarde voelt klam en rustig. Ik raap mijn gehavend ego weer bij elkaar en troost me met de gedachte dat helden lafaards zijn voor wie de omstandigheden meezitten. Helden zijn mythes, ze verdragen niet te veel realiteit.

‘Palo Alto’ lees ik op het etiket. ‘Reserva. Chile 2012’. Druivenrassen Merlot, Shiraz, Tempranillo, Viognier. Ik bracht enkele flessen van het thuisland mee. Ik mocht niet droog vallen, je weet maar nooit. Ik lig met mijn benen omhoog van de rit te bekomen. Te moeilijk, te ver. Ik kijk op de kaart. Landkaarten dienen om uit te vissen waar je de weg kwijt raakte. De wijn doet alle ellende vergeten. Palo Alto, in het glas bezonken zomer. Lieve vriend, ik hoor het je denken: je moet naar Frankrijk reizen om Chileense wijn te drinken. Ik vind rode Bourgogne wijn te flets van kleur, te weinig zon in het glas. Overroepen meestal, veel te duur, al valt over smaken, kleur en wijn niet te twisten, je hebt gelijk. Misschien drink ik altijd het verkeerde jaar.

De avonden snoeren dicht. Het alleen zijn knelt. Ik probeer die realiteit nog voor mezelf te verbergen. Enkel een deel van mij is hier. Het andere deel heb ik onderweg verloren. In vergeefse projecten, verloren liefdes. Koken dan maar. Ik wijt de invallende leegte aan een knagende honger. Het wordt een variatie op altijd hetzelfde: wortelen met broccoli en bloemkool, bloemkool en broccoli met wortelen. Broccoli met wortelen en bloemkool. Meer is er niet. Het is zondag en de winkels in de vallei zijn dicht. Morgen zal ik inkopen doen. ‘Faire des courses’. Het klinkt als koersen. Morgen moet ik inkopen doen. Mij niet laten gaan. Onder de mensen komen. Naar hen lachen alsof ik hen ken. De schijn ophouden. Alsof ik enkel alleen ben, niet eenzaam. Eenzaam is niet te rijmen met eerzaam, het houdt de mensen bij je weg.

2

Daar sta je dan. Wijdbeens, blik op oneindig. Wraak te nemen op al dat politieke gedoe dat wildplassen de bon op wil. De sierlijke straal enkel door de haag en door twee blaffende honden onderbroken. De twee zien er uit als onthaarde ratten. Ze keffen alle aandacht bij elkaar van een buurvrouw die manshoog haar hoofd boven de haag uit steekt. Ze strekt haar rug, lacht terug en begint een praatje. Daar sta je dan, gulp open, handen op de heupen een gesprek te veinzen. Over het weer en hoe rustig het hier wel is. Terwijl ik de dichtheid van de haag inschat probeer ik de paniek te verbergen. Ik hou elke lijn om haar lach in de gaten. Wéét zij het, hoe geamuseerd is dat lachje? De minuten duren uren tot haar hoofd weer achter de haag verdwijnt. Het leed is geleden, iets van haar lachje blijft.

Het door de elementen verweerde informatiebord geeft aan dat het hier moet zijn. In vaal rood: ‘Vous êtes ici’. Bewijs dat ik besta. Dat ik hier ben. Ik trek dieper het bos in en daal in de richting van de Cure, een klaterend zilveren lint dat noordwaarts de vallei in snijdt. De bosweg is omzoomd door met mos begroeide rotspartijen. Necropolen van lang geleden bosreuzen die zich tussen hemel en aarde te slapen hebben gelegd. Zonlicht is hier flinterdun. Op deze plek moeten Druïden wonen die je lot lezen uit de richting van de wind. Het geraas van de Cure laat horen hoe stil het hier is. Alle druïden ten spijt: de middeleeuwse fontein, opgedragen aan Saint Marc vind ik niet. Er moet een bron zijn, een hoop stenen, een beeld dat op Saint Marc gelijkt, een afwateringskanaal, een reservoir: alles even middeleeuws als onvindbaar. We lopen verder: ik en mezelf en een hond. Verdwalen met de kaart in de hand. Ik probeer bomen en rotsformaties te herkennen. Waanzin, alles lijkt op elkaar. Ik zie overal fonteinen en een beeld dat van schaduw blijkt te zijn. Klote. Sint Marc, waar is je fontein? Het bos is niet meer op de maat van mensen en wanneer ik met uitgesleten tred de derde keer hetzelfde punt voorbij loop, breekt de veer. Ik zal de fontein nooit vinden. Ik zal haar kennen van de verbleekte foto’ s op het informatiebord. Het raadsel wordt groter, de mythe blijft. Zo werkt poëzie: een troost voor dolende zielen. Boven de bergen pakken wolken samen. Kijken of er regen van komt.

Zolang de dreiging blijft regent het niet. Het is een wijsheid die mijn grootje had kunnen bedenken. Ook zij behoort tot lang geleden, al voel ik haar dichtbij, vooral in moeilijker tijden. Vieux Dun ligt gelaten onder een uitdrukkingloos grijs. Men verzamelde hier ooit stenen tot een gehucht. De wereld lijkt ver. Er is geen internet, geen wifi, mijn GSM werkt amper. Elektriciteit is er wel, die heeft men hier net uitgevonden. Stromend water is er ook, of toch meestal. Bijna dagelijks sputtert de toevoer als bij een maligne prostaat. En dan nog is het opletten geblazen. Het water dat met tegenzin uit de kranen monkelt heeft de roestkleur van invallende herfst. We zijn halfweg augustus. De zomer wacht op later. De herfst moet hier adembenemend zijn. Ik moet al iets warmer aan wanneer ik in het late licht nog een boek wil lezen. De Morvan heeft niet de lichtheid van het zuiden. Over de bosflanken hangt een duister dat nooit opklaart. Een late tocht op de racefiets kan de beklemming niet verdrijven. Sint Marc, klootzak, waar is je fontein? De avond besluipt de dag. Luiken en ogen vallen dicht. Ik verlang naar licht en naar mensen.

© Hugo Verstraeten


Vieux Dun - Hugo Verstraeten
- Vieux Dun (1)-Vr 27/11/2015
- Vieux Dun (2)-Za 28/11/2015
- Vieux Dun (3)-Zo 29/11/2015


Geen opmerkingen: