donderdag 24 oktober 2024

Het geduld van water - De inleiding van Bart Stouten


Zondag laatst, 20 oktober 2024, werd in De Snuffel in Brugge 'Het geduld van water' de debuut-dichtbundel van schilder-dichter Johan Clarysse voorgesteld.

Bart Stouten sprak bij die feestelijke gelegenheid de navolgende inleiding uit waarin hij toelicht waarom hij 'Het geduld van water' uiterst lovend onthaalt en begroet. Deze tekst was en is niet bedoeld als proza maar als een inleidende lezing wat het vertrouwelijk register verklaart.

Bart Stouten: 

"Ik ben geen Tom Poes-personage en houd niet van Dorknopertaal, maar toch wil ik met een glashelder statement beginnen, door niemand mis te verstaan: voor mij ligt een heel geslaagde bundel, een prachtige bundel die het niveau van de allergrootsten bereikt. Ik wil dat ook in deze inleiding heel duidelijk markeren, opdat mijn enthousiasme diep in uw gedachten kan doordringen. Elk begin is tenslotte niet meer dan een vervolg en het boek der gebeurtenissen ligt altijd open in het midden, citeert Johan halverwege zijn bundel de Poolse dichteres Wislawa Szymborska. Ik las deze dichtbundel zelf ook als het vervolg op een rijk visueel oeuvre. 

We kennen Johan Clarysse als een begenadigd visueel kunstenaar met schilderijen die op een heldere manier raadselachtig zijn, net zoals deze poëzie trouwens. We kennen Johan Clarysse bovendien als de auteur van een tekst, ‘Walden and other suspicions’, waarin Johan, in een reflectie op zijn eigen artistieke output, concepten van identiteitsconstructie, communicatie en non-communicatie onderzoekt, samen met de drijfveren en aspiraties van de menselijke conditie. Daarin treffen we alle clues aan die ons kunnen helpen bij de interpretatie van zijn nieuwe verzen, zo immens mooi van visuele ondersteuning voorzien. De cover alleen al – midscheeps de essentie van ‘Het Geduld van Water’ geraakt. De aanwezigheid van het afwezige, om het in de kortst mogelijke uitdrukking te vatten. 

De menselijke conditie is er meteen, ook in deze bundel. De eerste verzen van deze prachtbundel lijken te gaan over een doodgewone zondagochtend, waarin de spreker zich bevindt in een huis waar de aanwezigheid van een geliefde voelbaar of, want het is heel dubbel, ‘nog’ voelbaar is. Het mooie is dat de aanwezigheid daadwerkelijk ook een afwezigheid is: is het een leven of de liefde die verzwonden – het kan allebei. Dat wordt zo vaak ervaren via de (in fine vooral louterende) filter van een diepgaand ‘condition humaine’-gevoel. De afwezige wordt in elk geval voelbaar aanwezig, lijfelijk én spokerig, als een schaduw die je volgt. Dus misschien is het toch niet zo’n ‘doodgewone’ zondagochtend, eerder een voorbode van een innerlijke revolutie. En dankzij deze verzen met de vivisectische geest van Henrik Ibsen worden we ook uitgenodigd om er een heel ‘bijzondere’ zondag in te zien.

De zondag-tijd wordt in elk geval, net zoals het tijdsgevoel dat deze poëzie zelf bestiert, een rustige, contemplatieve ‘vrije’ tijd. ‘Vrije’ moet ik dan cursief uitspreken, zoals u merkt. Er wordt gesuggereerd dat er een gevoel van hoop of verwachting in de lucht hangt, maar dat is misschien slechts schijn, en daardoor is de vrijheid aanvechtbaar, kwestieus. De dichter probeert die valse hoop te vangen en weg te sturen. De geliefde lijkt daarop bezorgd te reageren en vraagt zich af wat de toekomst zal brengen. De dichter begrijpt de situatie volkomen, zelfs paradoxaal genoeg zonder woorden, wat haast miraculeus aanvoelt, in deze poëzie met het aan-uit-bewustzijn van een quantumwereld, waar elke waarneming de werkelijkheid verandert.

Toon mij maar je moederziel, zwijg ik, zegt Johan.

Hij wil de innerlijke gevoelens van de ander zien, maar zwijgt erover, op een erg mooie manier. Om dat zwijgen te laten voelen hanteert hij stijlpuzzelstukjes, fragmenten die me aan het geserreerde en de diepe emotionele lagen van de (met innerlijke gedachten zwangere) William Faulkner deden denken.

Samen ruimen we de kasten op, schrijven namen in de schors van ons geheugen: Johan bezingt het opruimen van herinneringen – waarbij het geheugen dus een afschilferende buitenlaag is – en het vastleggen van geliefde namen, in poëzie die in elk geval iets anders betracht dan daar romantisch of schwärmerig-sentimenteel mee om te gaan. De geliefde is nog steeds aanwezig in het huis, zelfs als ze er fysiek niet meer is. De geliefde wil voorkomen dat de dichter in emotie verdrinkt. Het is prachtig om te merken hoe virtuoos Johan erin slaagt te zingen over verlies, herinnering en de aanwezigheid van een geliefde, zelfs na de fysieke afwezigheid.

Met grote verbeeldende kracht roept Johan een gevoel op van nostalgie en tederheid. Dan zoekt hij de beschrijving van een intiem moment tussen twee mensen, een beetje à la Vladimir en Estragon in Waiting for Godot, waarbij de natuur en de tijd hun louterende rol spelen. Wij zitten op een bank, de mist hangt laag en grijpt ons bij de nek: De openingsscène toont twee mensen die samen op een bank zitten, omringd doorv mist. De mist wordt symbolisch gebruikt om de onzekerheid of het mysterie van het moment te vangen, te benadrukken. 

In het gedicht ‘Veterloos’ ontmoeten we een persoon die, 
opnieuw als een Beckett-personage, in de war is, maar toch met ons een vertrouwde riedel uit het verleden deelt. Beide, de verwarde en de geliefde, wandelen hand in hand en verlangen naar een bos in elke boom. Het spanningsveld tussen neergang (enerzijds) en het streven naar het hogere (anderzijds) wordt voelbaar, de geest van René Char indachtig, die trouwens ook een opdracht krijgt toebedeeld.

Kinderen, dat is geweten, kunnen genieten van de beeldende taal en metaforen in René Chars gedichten. Ze kunnen hun verbeeldingskracht gebruiken om de betekenissen te verkennen. Zijn poëzie kan dienen als inspiratie voor kinderen om zelf creatief te schrijven. Ik vermoed dat René Char één van de achterliggende inspiratiebronnen was voor Johan om prachtige gedichten OVER de open, nog niet gemanipuleerde, verbeeldingrijke, geest van een kind te schrijven. Sta me toe een van de mooiste gedichten uit de bundel te citeren. Heel veel LEVEN in die verzen, temidden van alle afwezigheid die de bundel doordesemt.

Kinderboek I.
Voor Robin.

Een middag zonder 
aandacht.
Het landschap laat zich lezen als een 
kinderboek.

We vallen samen met elkaar,
de wereld en 
onszelf.

Zij kijkt op. De hemel
is voor haar een 
onbeschreven blad.

Haar lippen bootsen
geritsel in de 
bomen na.

Ze wijst naar dun gezaaide, witte huizen.
En 
naar de paarsblauwe glans

in zeepbellen die zij blaast - 
als voor een laatste verjaardag. 

Het gedicht dat erop volgt, ‘Voorschot’, lijkt te gaan over het verlangen om het alledaagse en gangbare te overstijgen. De dichter nodigt ons uit om de wereld nog maar eens anders te bekijken, om te ontsnappen aan de gewone en geruststellende dingen die ons omringen, de zachte terreur van het alledaagse. De kaal geplukte teddybeer naast het kussen symboliseert misschien de leegte of het gemis dat we soms voelen. Maar dan suggereert Johan dat we een andere weg kunnen inslaan: we kunnen van Rodins denker een dichter maken à la Rilke, de aarde als een zevende hemel beschouwen en vrijheid als een kostbaar geschenk zien. We moeten geloven in de kracht van kunst, verhalen en symbolen (zoals de feniks, de kat en het kind) om ons te bevrijden van de verdovende beperkingen van taal en conventie. En uiteindelijk, voordat we de weg kwijtraken en onze woorden verliezen, kunnen we een voorschot nemen op geluk – en zoals u hoort laat ik bewust het lidwoord weg: ik spreek niet over ‘het’ geluk, dat bestaat niet, misschien wel ‘een’ geluk, een geluksmoment, vergankelijk, versmeltbare binnen- en buitenwereld zoals de cover van deze bundel suggereert. Het gedicht lijkt te pleiten voor een poëtische en creatieve benadering van het leven, waarbij we de gewone dingen transformeren en dan betekenis, een nieuwe betekenis, geven aan onze ervaringen.

Tijd is er in overvloed in deze bundel die heen en weer beweegt tussen zichtbaarheid en onzichtbaarheid, aan- en afwezigheid. Maar zijn het ook tijdlijnen, zijn ze stratificeerbaar, kun je spreken van een gelaagdheid? In het gedicht ‘Onderbelicht’ reist de persoon in elk geval door tijdlijnen die haar langzaam beter zichtbaar maken. Verdriet en herinneringen vormen in die tijdlijnen, als in de 365 lijnen van een oud zwart-wittoestel, de wereld, terwijl er intelligent gespeeld wordt met taal en rituelen.

Het is altijd donderdag voor de persoon. Ze leeft in een taal die de spreker verrast en de wereld anders maakt. Ze snijdt de zwaarte in schijfjes, als een personage van Milan Kundera, dat heen en weer geslingerd wordt tussen ondraaglijke lichtheid en verpletterende gravitas.

In “Zondags kleed” ervaart de geliefde het bestaan als een ‘niet-werkend’ werkwoord. Mist symboliseert haar zondagse kleed, en ze verzet zich tegen de verwachtingen van orde en getallen. Mist heeft hier de kracht van de mist in de kortverhalen van Gianni Celati, ik denk aan zijn ‘Verhalen van de Po-vlakte’ waarin kinderen de mist in verdwijnen, maar de taal zelf is allesbehalve mistig, ze blijft ‘de eenvoud waarop je vertrouwen kan’, zoals Turgenyev dat zegt.

Ja. Er is mist, in deze bundel. Mist, maar ook veel visuele poëzie. Het wegvallen van de tijd, het overgaan in de broze herinnering is vooral ook een visueel proces. En dat verbaast nauwelijks, rekening houdend met de bloedmooie visuele kunst van Johan Clarysse. Aan het visueel woord-proces nemen zowel de dichter als de geliefde deel. In “Alfabet” tast de geliefde herinneringen af en schildert een zelfportret in een nauwe lijst. Ze benadrukt het belang van benoemen en creëert een nieuw alfabet voor de spreker.
De geliefde deed me denken aan Esther Greenwood in de coming-of-age roman van Sylvia Plath, the Bell Jar. Een hint naar het moeizame volwassenwordingsproces van een jonge vrouw, heel teder verwoord door Johan.

Een bosduif zoekt de zon die zich verschuilt: De zoektocht van de bosduif naar de zon lijkt me symbool te staan voor een verlangen naar iets dat moeilijk te bereiken is. Haar ogen leggen mij voortdurend in de luren, leren mij dat kijken een vorm van aanraken is: De ogen van de ander hebben een diepe impact op de spreker. Kijken wordt hier als een intieme handeling beschouwd. Zij gelooft dat toeval orde is die wij niet zien, de dag een nacht die onbegrepen blijft:

De geliefde, zoveel is duidelijk, heeft een filosofische kijk op toeval en tijd. Misschien gelooft ze dat er een verborgen orde is in wat wij als toeval beschouwen. De twee mensen delen herinneringen en koesteren ze als kostbare vondsten. Dit kan verwijzen naar gedeelde ervaringen en geschiedenis. Wanneer de dag zich terugtrekt hangen resten hemel in haar grijze haar: De avond valt en de hemel laat sporen achter in het grijze haar van de geliefde. Dit kan zowel een poëtisch beeld zijn als een verwijzing naar vergankelijkheid. Samen vallen we uit de tijd en uit de taal: Het gedicht eindigt met een gevoel van tijdloosheid en eenheid tussen de twee mensen. Ze zijn buiten de normale grenzen van tijd en taal. Dit gedicht lijkt een moment van intimiteit, reflectie en verbondenheid te beschrijven.

Verderop beschrijft Johan opnieuw een intiem moment tussen twee mensen, waarbij ze praten over alledaagse dingen, maar ook de wereld buiten bespreken. De geliefde wordt mooier wanneer ze de spreker ziet, en er komt dan een gevoel van tegelijk tijdloosheid en verbondenheid. Een vrouw wordt beschreven die stilte in zichzelf kan vouwen en het niets kleiner kan maken. Ze heeft een dromerige en fragiele blik, en ondanks haar geloof in een goede god, is ze bang voor de oneindigheid. Steeds is er het eerbetoon aan een persoon die niet meer fysiek aanwezig is. De spreker bewaart herinneringen aan deze persoon en voelt hun aanwezigheid in hun botten.

Ik moest tijdens het lezen van deze bundel vaak aan Remco Campert denken en zijn mooie roman Liefdes Schijnbewegingen. Het verhaal verkent, zoals Johan in zijn poëzie, menselijke relaties, verlangens en de complexiteit van onze emoties. Maar altijd is die verkenning er één die een minimum minimorum van trefzekere woorden volhoudt. Het onderwerp, het complexe onderwerp, midscheeps geraakt met dat minimum minimorum.

In een ander onderdeel beschrijft Johans poëzie de terugkeer naar een geliefde die afwezig is. De spreker kijkt door die afwezigheid heen en herinnert zich specifieke elementen die met de geliefde te maken hebben. De tuin wordt als een centrale metafoor gebruikt, waarin de geliefde soeverein verdwijnt en de wereld op zijn kop keert om beter te begrijpen of alles wel klopt. Het gedicht lijkt, soms wat surrealistisch meanderend à la Rimbaud, te gaan over het verlangen naar verbinding en het zoeken naar betekenis in de afwezigheid van de ander.

Het derde onderdeel lijkt te gaan over een persoonlijke relatie met iemand die afwezig is, maar wiens aanwezigheid nog steeds voelbaar blijft. De spreker bevindt zich op een plek waar de afwezige geliefde ooit stond. De stofjas fungeert als een tastbare herinnering. Johan voelt de grond en ruikt de geur van thuis, wat doet denken aan de geliefde en hun gedeelde ervaringen. Hij vindt beelden die symbolisch zijn voor de lessen en inzichten die de geliefden samen hebben geleerd. Water dat zijn weg zoekt naar iets groters kan verwijzen naar verlangen, groei en het streven naar meer. Een bibliotheek symboliseert kennis en ervaring. Het boek dat de geliefde was, wordt langzaam gelezen alsof het voor het eerst in handen wordt gehouden. Dit lijkt me indicatief voor een frisse, creatieve herontdekking van oude herinneringen. Niets zo moeilijk als het bewaren van herinneringen aan een geliefde, niets zo tartend als het verlangen om die herinneringen vast te houden. De handleiding bij jouw verpakking leest als een vreemde taal: De geliefde wordt vergeleken met een complexe handleiding die moeilijk te begrijpen is.
Gelukkig is er het lijf dat vol geheugen zit: Het lichaam wordt gezien als een opslagplaats van herinneringen, waarin sporen van de geliefde worden bewaard. Van sporen neem ik afdrukken, stapel ze laag op laag: De spreker verzamelt herinneringen als afdrukken en legt ze op elkaar, waardoor ze een gelaagde betekenis krijgen. En dat deed me dan weer aan het simultaneisme, de gelijktijdige vervlechting van beelden bij Blaise Cendrars denken, een dichter die trouwens ook graag samenwerkte met visuele kunstenaars, ik denk aan zijn sublieme samenwerking met Sonia Delaunay.

Johan verkent als geen ander, en daarin is hij oppermachtig eigenlijk, de manier waarop herinneringen ons verbinden met degenen die we liefhebben, zelfs als ze fysiek afwezig zijn. Zijn herinneringen aan diepe verbondenheid voelen cruciaal aan. Maar ook de reacties van de geliefde op wat de hoogmoed van de spreker lijkt. Hoe ze hem desondanks aanmoedigt om creatief te zijn, zelfs als het onderwerp niet gemakkelijk te verwoorden is.

Deze prachtige poëzie verkent, met een perspicaciteit die mij af en toe aan Fernando Pessoa doet denken, de complexiteit van het geheugen, in een poging de verbondenheid en het voortleven van iemand in de afwezigheid zinvol te maken of te houden, in een poging om continuïteit te geven aan een bemind leven. Zo bereiken we misschien, om het met het prachtige beeld te zeggen dat ik in deze bundel ontmoette, ‘een marmeren Zuidpoolzee’ in een achterhoek van onze herinnering.

Als het hart kon denken, stond het stil. Zo citeert hij Fernando Pessoa aan het begin van een volgende afdeling, ‘Spiegel’. Eerst beschrijft Johan een intiem moment waarin de spreker en een geliefde samen zijn, zich aanpassend aan verschillende stemmingen en registers. De tijd lijkt minder belangrijk te worden. In ‘Bray Dunes’ worden de zee en de geliefde met elkaar verbonden. De zee brengt rust en verandert perspectieven, terwijl de geliefde als een uitbundige stilte naast de spreker ligt. In “Middag in Auvergne” wordt het landschap vergeleken met een lichaam dat zich vertakt. De geliefde kijkt naar de spreker alsof deze het landschap is, en er ontstaat een gevoel van nieuwheid. Het volgende gedicht, “Hartenjagen”, gaat over de lichtheid en vrijheid van samenzijn. De spreker en de geliefde spelen kaartspellen en delen oude wonden. In “Ik zal niet wachten” vraagt de geliefde aan de spreker om niet te wachten en zich uit te spreken. Er is een verlangen naar begrip en nabijheid. In “Spiegel” beschrijft de spreker hoe de geliefde hen zou zien in verschillende vormen (een boek, een wiskundig vraagstuk, het heelal, etc.) en hoe ze in de spiegel naar elkaar zouden kijken.

Breinmist beschrijft dan weer de verwarring en onrust in het hoofd van een persoon die worstelt met de tijd en het verlangen om lichter te leven. De geliefde lijkt opnieuw afwezig en de spreker probeert opnieuw te helpen.

Dames en heren, u voelt het aan mijn woorden. Ik was diep onder de indruk van deze poëziebundel van Johan Clarysse. In conjunctie met zijn andere teksten en visueel werk mag ik gewagen van een zeer geslaagd veelkantig artistiek ondernemen dat niemand onverschillig zal laten. Ik wens hem namens ons allen te danken voor de verrijking van zoveel onuitwisbare verzen, die echt een feest inluiden voor uitgeverij P. Ik dank u."

© Bart Stouten

Johan Clarysse (2024). Het geduld van water. Uitgeverij P, 64 blz. ISBN 978-94-64757-56-9

Uitgeverij P
Website Johan Clarysse
Website Bart Stouten 


Bart Stouten leidt in - © foto Willy Brandt



Johan Clarysse leest 'Alziend oog' -© foto Jasper Clarysse


Een blik op de zaal De Snuffel - © foto Willy Brandt



Uitgever Leo Peeraer leest een gedicht - © foto Willy Brandt


Johan Clarysse signeert - © foto Willy Brandt

Met Willy Brandt - fotograaf van dienst - © foto Willy Brandt


"Na de voorstelling" - Ook de vijf gastdichters poseren - vlnr Astrid Arns,
Steven Van Der Heyden, Paul Rigolle, Antoon Van den Braembussche
en Tania Verhelst - © foto Willy Brandt









Geen opmerkingen: