Over ‘Bedekte termen’ van Bert Bevers
Recensie: Alain Delmotte
‘Bedekte termen’ van Bert Bevers is een merkwaardige dichtbundel. Niet
zozeer vanwege de vormgeving van het boek (dat in zijn lijvigheid echt
bijzonder verzorgd is – je denkt zelfs eventjes dat het een roman betreft) maar
veel meer vanwege het concept, het opzet en het poëtisch vakmanschap waarvan
het getuigt.
Het vakmanschap van Bevers staat buiten kijf. Hij kent het klappen van de zweep. Hij weet hoe hij de taal kan laten knallen. Het resulteert in gedichten met een kranige, klankvolle en verdichte lyriek. Hij weet het zeer strak te houden. Ik geef hiervan een lukraak gekozen voorbeeld: Hoe van klokken klanken twijfelen, aan klepels/blijven hangen. (Wie krijgt hier nog een woord tussen?)
Hier is een dichter aan het woord die de traditie schatplichtig is. Hij biedt ons een eigen (stilistische) kijk op traditioneel-geënte versificatie. Bevers koos voor het vormvaste in dit boek. Hij doet dat consequent en gedisciplineerd.
De gedichten bestaan uit drie disticha d.w.z. uit zes strikt opgebouwde
regels. Opvallend is het rijke vocabularium. De dichter maakt gebruik van
woorden waaraan in de huidige poëzie nauwelijks nog toegang worden verleend zoals
schuldig, spijt, wrok, ontferming, wraakzuchtig, erbarmen, vergeting, nederdaling,
boetvaardigheid... Het zorgt ervoor dat de gedichten met milde archaïsmen
worden gekruid. Het getuigt van een zekere grandeur of lef om dit soort woorden
niet te ontwijken. Het doet overigens nergens kunstmatig aan. Ik signaleer de
soms opduikende, beeldrijke neologismen. ‘Langgemantelden’, ‘drakenbloedhars’,
‘belijdenisvragers’ vielen me op maar er zijn er tientallen van die soort.
Hyperbolen voelen zich thuis in het werk van Bevers: Achter de galmgaten van
weerstand klinken/schorre tegenstanders. Het doet wat barok aan en het
verleent de gedichten soms iets sacraals. Ik merk verwijzingen naar het
rituele en het religieuze – waarmee ik niet wil zeggen dat we met religieuze
poëzie hebben te maken, daarvoor lijkt Bevers me er ietwat te ‘terre à terre’
voor. Het lijkt allemaal heel ernstig maar ik zal de lezer geruststellen: er is
ruimte voor taalspel en ironie. ‘Van oude dichters blijven tussen verleren
en/weten als bretellen jamben hangen in brave/cantilenes.’
Het boek telt 366 gedichten! Dat is een niet alledaags gegeven in de Nederlandstalige poëzie. Ik stel vast dat de kwantiteit niet ten koste van de kwaliteit ging. De samenstelling van deze bundel moet naar alle waarschijnlijkheid een lang creatief proces met voortdurend geknies en wikken en wegen geweest zijn. Er is duidelijk veel gewroet, gebeiteld, aangepast. Ik geef er, zonder commentaar, een illustratie van. Het gedicht ‘Kolonie’ verscheen voor het eerst op het e-zine ‘fleurs du mal’ in 2019.
Kauwval
in de avond: vrije val naar nesten. Ontrouw
wordt hier niet gedoogd. Ze schijnen op de plattegrond
van het slapen te dolen maar weten feilloos hun weg
boven die dubbele bodems van diepte. Craquelures
in de lucht lijken takken. Nacht weet zich een grens.
De versie die in het boek terechtkwam leest zich als volgt:
Kauwval in de avond: vrije daling het nest in.
Ontrouw wordt hier niet gedoogd. Ze schijnen
op de plattegrond van het slapen te dolen
maar kennen feilloos hun weg boven die
dubbele bodems van diepte. Craquelures in
lucht lijken takken. Nacht weet zich een grens.
Zoek zelf de subtiele verschillen!
Bert Bevers meldde me dat er geen overkoepelend thema in deze verzameling is. Geen overkoepelend thema? Het aantal gedichten alleen al wijst iets anders aan: 366 gedichten, zoveel als er dagen in een schrikkeljaar zijn. Zou het hier niet over de tijd kunnen gaan, over het problematiseren van de tijd: ‘Ach, die tijdelijkheid van wat verdwijnt’? Gedichten vol met ‘Golfslagjes van vroeger’ zoals de titel van een gedicht aangeeft? ‘Alles gaat over ooit’ noteert de dichter. Hij heeft het over ‘de variabelen van tijd’. Met de regelmaat van een klok wordt er in deze gedichten teruggekeken naar het verleden. Een introspectieve terugblik wat het persoonlijke leven betreft (‘Hoe/scherp soms iets waaraan je lang niet dacht zo scherp//weer op kan duiken), beschouwend en mythisch wat collectieve herinneringen betreft. Want gedichten houden herinneringen in stand. Poëzie is ‘bewaarkunde’. Want ‘verleden kan wel niet meer zo goed/voor zichzelf zorgen. Gedichten zijn sterkhouders voor wat geheugen betreft.
Vroeger – toen tijd nog aan alle kanten was. Een gedicht dat het een beetje samenvat:
Tijd kan niet pijnlijk zijn. Tijd niet. Tijd nooit.
Hij beweegt wel soms wat anders dan verwacht,
als veren van vleugels in sprookjesboeken. Alles
is dat. Tijd is een kunde, herbergt van weemoed
de grenzen. Geeft aan dat het onder rivieren koel
is, en dat bedeesdheid heus vele nuances heeft.
De motto’s achteraan wijzen ook op dit tijdsmotief. Zo onder meer het citaat van Rilke: ‘Wohnen im Gewoge und keine Heimat haben in der Zeit’ – ‘Wonen in deining, geen thuishaven vinden in de tijd’. Een levensgevoel dat in heel wat gedichten opduikt.
Ernst is het hem, die sluimer herkent in solide
verleden. In beloken onomkeerbaarheid weet
hij dat herinneringen, meer betekenen wanneer
je ze samen hebt.
Tijd doet zich impliciet in heel het boek voor. In elk gedicht laat het zich vermoeden.
Expliciet evenwel ontwaren we een amalgaam, een kleurrijk mozaïek aan thema’s en motieven. Ze worden evenwel niet in aparte cycli geordend. De enige ordening (op de bindende vormvastheid van de versificatie na) is een alfabetische, namelijk op basis van de titels. Het begint met ‘Aanvang’ en eindigt met ‘Zuivering’. Die twee titels lijken me niet toevallig gekozen. Alsof deze gedichten zich al bij ‘aanvang’ naar een ‘zuivering’ toewerken. Want gezuiverd van tijd blijft er voor de dichter (en de lezer) de ‘rust’ over: ‘rust ontbond zachte krachten’ lezen we in het laatste gedicht. Maar dat is een persoonlijke, geen sluitende interpretatie: de bundel biedt ruimschoots andere percepties en interpretatiemogelijkheden.
Heel vaak komt het verloop van seizoenen, landschappen, uitzichten aan bod. Maar observaties en beschouwingen vinden we eveneens terug. Er zijn verwijzingen naar culturele, kunsthistorisch referenties. Het middeleeuwse (met de oorlogen, de veldslagen, de vaandels, de privileges) en het prehistorische lijken de dichter te fascineren. Wat niet belet dat ook de recente actualiteit ter sprake kan komen zoals in ‘Brexit blues’.
De vraag is nu: hoe lees je zo’n boek? Bevers adviseert om er één of twee per dag te lezen. Dat is me voor deze recensie niet gelukt. Ik deed er iets sneller over. Veel zal me wellicht ontsnapt zijn: wat me tot herlezen zal dwingen. De lectuur van dit boek doet men dus het liefst gedoseerd. Deze gedichten hebben me absoluut niet verveeld. Onder meer vanwege de her en der prachtige formuleringen die er in te rapen vallen. Ik geef er enkele mee.
Hun geruis lijkt op het gefluister van meisjes/als die elkaar nog hun beste vriendin noemen. (Uit ‘In beweging wolk’)
Ook wie als stormvloed komt moet/immers in ebben terug’ (Uit ‘Meer schuring’)
‘Bomen kunnen geen domme dingen doen.’ (Uit ‘Met eender wie’)
‘Goud heeft geen brood/nodig’ (Uit ‘Schets voor besluitelozen’)
‘Wat wij bomen niet allemaal kunnen./Probeer maar eens zo stil te blijven staan als wij.’ (Uit ‘Stadspark’)
‘Wie zegt/wie hij is loopt hand in hand met zichzelf.’ (Uit ‘Verkwikking’)
‘Ouder/worden kun je zonder kinderen ook heel goed’ (Uit ‘Vertraagd bereik’)
‘Je kunt het verleden wel/ tot gruis praten maar om te ziel te bereiken heb//je vleugels over verre plaatsen nodig’ ( Uit ’Vleugels over verre plaatsen’)
‘Zwijgen weegt niets.’ (Uit ‘Verwante manieren’)
Maar wat mij het nog meest intrigeerde is de portrettengalerij waarmee
we in deze bundel kennis maken. De wijze waarop Bevers personen typeert of
personen tot types maakt gebeurt geraffineerd. Er zijn er heel concrete en
herkenbare bij: daklozen, wandelaars, buren - van ouderlingen tot zuigelingen.
Soms wordt er aan een aantal kunstenaars en dichters hommages gebracht: Hendrik
Carette, Aleidis Dierick, Pina Bausch, Maurice Gilliams… En er zijn
portretten die eerder van groteske aard zijn. Wat ikzelf ‘allegorische
portretten’ noem. Enkele voorbeelden: ‘Meesters van doorgronding’, ‘intimi
zonder stemverheffing’, ‘belovers van spijt’, ‘goedgeluimde verspieders’,
‘onthutste gelovigen’, ‘dragers van versteende vadersnamen’. Ik geef een
voorbeeld van een eerder hyperbolisch-allegorisch portret, dat van de
rouwenden:
PAARS IS EEN GEMENE KLEUR
De eenvoud waarmee rouwenden elkaar zo
vertrouwen. Hoe ze ver bloed van voorzaten
ineens vermoeden in aanhankelijk schreien
over aflijvige gidsen zonder retourbiljet. In
de schoot van de gelofte pas kleiner zwijgen
want je kunt niet iets leren wat je al weet.
Zoals meestal het geval wat portretten betreft, komen we hier in bedekte termen meer te weten over de portrettist dan over de geportretteerden. Een nogal eenzelvig karakter laat zich kennen. Iemand die op ‘alleenspraak’, ‘op het eigensoortig wentelen van betekenissen’ is gesteld: van de meute weg en op een zelfgekozen isolement uit. In vele gedichten is dit motief terug te vinden. Ik hou me bij het gedicht waaruit ik citeerde: ‘Alleenspraak’:
Doe in de ochtend lichtzwarte raadselen snel
met slanke wuifgebaren af. Stel liever scherp
op het eigensoortig wentelen van betekenissen.
Tja, hoe voorgronden achtergronden kunnen
worden. Zie het maar te doorgronden. Kunst is
steeds meer mensen niet nodig blijken te hebben.
Bert Bevers is een dichter die nooit op de voorgrond treedt. Deels omdat hij dat zelf niet opzoekt, deels omdat zijn werk verre van modieus is. Met dit boek bewijst hij dat hij een interessante, fijne, lezenswaardige en gewetensvolle dichter is. In het oeuvre van Bevers is ‘Bedekte termen’ zonder meer een meesterstuk.
‘Bedekte termen’ - Bert Bevers – Stabilitas loci – Antwerpen, 2023 isbn 9798397503037
Geen opmerkingen:
Een reactie posten