Met zijn zevenhonderd in kleine letter dicht bedrukte pagina’s is Le voyage d’Italie, dictionnaire amoureux van Dominique Fernandez een oeverloos boek. Naar de vorm, maar ook naar de inhoud, want ook het brede spectrum dat de auteur bestrijkt en zijn overstelpende eruditie maken het boek oeverloos. Of hij nu schrijft over zijn stokpaardjes (de Italiaanse opera, de schrijvers van de Mezzogiorno), over Pavese en Pasolini, over Piëmontese koekjes, over baroktuinen en uit marmer gehouwen mannelijk naakt, of over de Goddelijke Erectie in de iconografie van Middeleeuwen en Renaissance, altijd weer zijn de beschouwingen van de Franse académicien en notoire efebenliefhebber erg persoonlijk, eigenzinnig, soms controversieel. Met de frisse blik van de flaneur trekt hij nonchalant en quasi terloops uitdagende parallellen en legt hij door niemand opgemerkte verbanden bloot. En af en toe gaat hij heerlijk kort door de bocht (La Sardaigne n’a fourni à l’Italie que des socialistes et des boxeurs).
Meer dan om het land, zijn geografie en zijn bewoners (of zijn keuken godbetert), is het Fernandez te doen om de Italianità, zoals ze uit de geschiedenis gegroeid is en in volksaard en cultuur tot uiting komt. Hierbij toont hij zich de volmaakte italianisant. Ik heb zelden empathischer bladzijden gelezen over pakweg de Siciliaanse maffia, het masochisme van de Italiaan of zijn steriele trots, dan bij deze Fransman. Een boek om altijd bij de hand te hebben, als je het schiereiland aan gene zijde van de Alpen bereist, en zeker als in deze winterse dagen waarin de pandemie nog steeds woedt alleen de reis rond de kamer (de reis rond de bubbel) een verstandige optie is.
Mijn exemplaar is een handzame pocketuitgave van de éditions Perrin (Collection Tempus, 2004). Enkele bladzijden vertonen vlekken veroorzaakt door het zout van de Tyrreense Zee, en een inscheeppas voor de lijn Genua – Palermo op datum 12 september 2005 doet dienst als bladwijzer. Ik kocht het boek in een opwelling nadat ik er tijdens het vluchtig bladeren in de boekhandel een stukje over de dichter Sandro Penna in aantrof, alsof dit het waarmerk moest wezen voor de kwaliteit van het boek.
Sandro Penna. Op het Nederlandstalige grondgebied gaan nu weinig belletjes aan het rinkelen. Net als Gerard Reve hield Sandro Penna (Perugia 1906 – Rome 1977) van matrozen en jongens van de militaire kapel (in smetteloos witte uniformen en met Grote Instrumenten), maar hij heeft die liefde oneindig subtieler en impliciet tot uiting gebracht. Doorgaans stelde hij zich tevreden met hun verre nabijheid, aan het water, op het openbaar vervoer of in het openbaar urinoir. Zijn verlangen bracht hij onder in breekbare en naar absolute zuiverheid strevende gedichten. Alhoewel de maatschappelijk onaangepaste en vereenzaamde dichter zich mocht verheugen in de waardering van prominente literatoren als Umberto Saba, Natalia Ginzburg en Pier Paolo Pasolini, rinkelden ook in Italië de belletjes lange tijd niet. Op latere leeftijd vielen hem belangrijke prijzen ten deel, maar ze konden de zieke en teruggetrokken dichter toen al niet meer uit de marginaliteit tillen.
Het zesde nummer (lente 1997) van het door Alain Delmotte opgerichte literaire tijdschrift Facture Baroque was integraal aan Sandro Penna gewijd. Bart Vonck schreef de inleiding en verzorgde de vertalingen. Hiermee behoren deze heren tot de zeer weinigen die Sandro Penna bij ons onder de aandacht gebracht hebben. Het nummer werd voorgesteld op 23 mei 1997 in de panoramische zaal van het chique Hotel Damier op de Grote Markt te Kortrijk. Het was in meer dan één opzicht een gedenkwaardige avond. Ten eerste: ik betrad voor het eerst de Damier, van oudsher een tabernakel van de Kortrijkse hoge burgerij, en de panoramische zaal stelde niet teleur. Ten tweede: het zou die avond over Sandro Penna gaan, maar tijdens de borrel was alleen maar Herman de Coninck, die de dag voordien op een stoep in Lissabon zomaar doodgevallen was, onderwerp van gesprek. Ten derde: er werden die avond ook gedichten van Penna in het Italiaans voorgelezen (zeer mooi, door een dame van wie men de naam op de uitnodiging vergat te vermelden, dit merk ik vandaag bij het raadplegen van de archieven). Die avond in de Damier besloot ik Italiaans te gaan studeren, die avond begon mijn Italiaanse reis voorgoed.
Overigens; Sardinië heeft Italië alleen socialisten en boksers opgeleverd, deze moet ik onthouden, om er bij gelegenheid die andere Sandro, een Waals familielid met Sardische stamboom, mee te confronteren. Ik verkneukel mij nu al in zijn sardonisch Putain! Je te tue!
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten