Voor zover ik mij kan herinneren heb ik altijd al gedichten geschreven. Dichters situeren het begin van hun dichterschap vaak in de adolescentie, al dan niet getriggerd door een onbereikbare liefde, al dan niet gestuurd door een bevlogen poësisleraar. Zo ook ik, de clichés hebben hun rechten. Maar als ik er goed over nadenk, kwam ik ook veel vroeger al in de ban van het rijm, de cadans, het repetitieve refrein, het muziekje dat in de versjes zat die we als kind moesten opdreunen, en ja, durfde ik, zodra ik kon schrijven, al eens enig zelfgemaakt rijm aan het ruitjespapier van mijn kladblok toevertrouwen.
Als men mij vraagt waarom ik poëzie schrijf, geef ik soms als antwoord: Omdat zoveel woorden elkaar nog nooit hebben ontmoet. Dit lijkt me een afdoende reden. Uitdagend is het: hoe kan ik woorden op zodanige wijze bij elkaar brengen dat uit de chemie van hun samengaan nieuwe betekenissen ontstaan. Dat een vergezicht zich ontplooit in de baaierd. Dat een inzicht vluchtig oplicht in de woordenbrij.
Joseph Brodsky: soms slaagt een dichter erin met behulp van één woord daar te komen waar nog nooit iemand is geweest.
Opwindend is het ook: ervaren hoe de tekst die ik schrijf, of de tekst die zichzelf schrijft (waar eindigt het ene, en begint het andere?), mij verandert. Hoe ik iets onder mijn pen zie ontstaan dat ik nog niet wist, waar ik verwonderd naar staar. Avontuurlijk is het: waar zal ik uitkomen, als ik aan de slag ga met die eerste aanzet, die eerste regel, die ik soms, vanuit het ongewisse, cadeau krijg? Want vaak loopt het natuurlijk ook op niets uit, en blijkt die gekregen regel na een nachtje slapen en het wegebben van de roes dan toch niet zo’n fantastisch cadeau.
Maar natuurlijk doen wij, dichters, het in de eerste plaats uit zucht naar meesterschap. Wij doen het voor de flonkerende formulering, voor het gebeitelde beeld, voor de fraai gedraaide krul, voor de Vorm. Dichters zijn mislukte muzikanten. Dichters zijn mislukte redenaars. Want alle poëzie is muziek, alle poëzie is retoriek. Poëzie hengelt naar de instemming van het publiek, poëzie wil overdonderen, verleiden, binnendoen. Dat jongetje dat niet goed is in voetballen en dan maar gedichten schrijft om dat mooiste meisje van de klas in te pakken, weet je wel.
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
2 opmerkingen:
Juist! En hoe erg is het niet niet te kunnen voetballen, en de woorden niet op hun juiste plaats krijgen om ergens te komen waar je nog niet, waar niemand ooit was...! Troost is er gelukkig wel : al die goede Beatrices, sorry die goede dichters (m/v) 'Inpakken' is er dan wel niet bij, of amper ....
Er zijn ook dichters die goed met een bal overweg kunnen... :-) Combinatie voetbal-poëzie (zoals Herman De Coninck beschreef in het gedicht "Cruijff"). Maar deze tekst is bijzonder geschikt voor een handboek Nederlandse literatuur voor vijfdejaars (inclusief het gedicht van De Coninck).
Een reactie posten