vrijdag 11 februari 2011
Doorkijk in het mangat
In memoriam Danny Decaestecker
(Diksmuide 6 juni 1958 - Beerst 3 oktober 2010)
Een man is een gat in een landschap. Het doet me denken aan het silhouet van Hugo Claus op de markt in Watou. Een uitsparing in staal of beton. De man zelf een doorkijk naar wat achter het afgebeelde ligt. Het niets dat door de aflijning van het beeld even wordt onderbroken: figuur die het tijdelijke afbakent. Zo wandelde Danny Decaestecker tien jaar geleden mijn leven binnen. Omlijnde afwezigheid. Rokersstem, woorden kwamen altijd wat moeilijk. Kon spreken door heel lang te zwijgen. Bij vele projecten de achtergrond zelve. Tot hij op een herfstige nacht in oktober 2010 zelf in die achtergrond verdween. Dwarsligger. Lag altijd dwars. Compromisloos, al denk ik dat het compromisloze minder met ideologie te maken had dan met de nooit stillende conflicten in de verste uithoeken van zijn persoon. Anti – bourgeois. Anti – alles wat met macht te maken had. Dichter. Theaterman. Schrijver. Organisator. Initiatiefnemer. Vakbondsman. Vader. Vriend. Relschopper. Politiek woelwater. Als politiek activist botste hij bijwijlen tegen het ‘Peter – principle’ aan: bereikte daar de grens van wat goed voor hem was. Kon ook daar geen compromissen sluiten en laat dat nu net de regel zijn binnen dit spel om de macht. Herinneringen bestaan uit onvolledige verhalen. Fragmenten die uit een groter geheel zijn gehaald. Zoals op een koude winternacht na een DIGTHERvoorstelling ergens in de barre leegte van onwezenlijke polders. De afwezigen afweziger dan ooit. We keken bij elkaar de ontgoocheling weg. Zetten samenzweerderig de kragen van onze jassen rechtop en verdwenen, ieder in zijn eigen nacht die vol twijfel en zelfspraak stak. We sterkten ons aan de bezwering dat hoe kleiner ons publiek, des te groter ons gelijk moest zijn. We bleven met onze pen in papier kerven. Junkies op zoek naar woorden. Zelfspot. Hij liet er zich graag op betrappen. Misschien is dit wel beschaving: zich in te zetten voor iets waarvan men zelf de relativiteit inziet.
Leven was een spel dat in alle ernst diende gespeeld. Daarom weet ik nog altijd niet of zijn lief in Frankrijk ook werkelijk bestond. Of onderstaand fragment van zijn hand is of niet. Hij liet er het raden naar. Het tekent in elk geval het soort poëzie waar hij van hield: kort, spits, vondig. Ik citeer uit het hoofd:
Er lag vanmorgen
een gedicht op het gras.
Het rijmde.
Ach Danny, ik weet wel: we wenen meestal om onszelf. Met niet eens de troost van tranen. Er zijn mensen die je veel beter kenden dan ik. We waren beiden verschillend. Luisterden naar verschillende stemmen in ons hoofd. Jij met je realiteitszin de werkelijkheid aftastend. Ik met dat hoofd in de wolken. Een man is een gat in een landschap. Wat nam je mee in dat gat? Wat woorden. Veel zwijgen. Wat stenen om onze eigen ruiten in te gooien, wat schouderophalen. Een huis om in te wonen? Een raam om door te kijken? Alles beklijft. Niets gaat over. Het is je kern die in ons achterblijft.
Hugo Verstraeten
Verschenen in Digther 2010-Jrg 11/3-4 – Rubriek Rencontres
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Een mooie hommage Hugo! Waarvoor dank!
Een reactie posten