Verslag over de Damse Auteursdagen door Jacob van Maerlant
Op zaterdag 16 augustus was ik eindelijk terug in mijn
geliefde Damme. Ik, Jacob, door Jan van Boendale zaliger ‘vader der Dietse
dichtren algader’ genoemd, was op uitnodiging van de Vereniging der Westvlaamse
Schrijvers (VWS) vanuit mijn Maerlant naar aldaar gekomen om er tijdens de
Damse Auteursdagen op de VWS-stand mijn boek ‘Van neghen den besten’ aan te
bieden. Ik stalde mijn ros bij herberg De Smisse en stapte gezwind naar de
Markt waar ik de stand voorbehouden voor de VWS vond. Groot was mijn
verwondering daar niet met de nodige waardigheid, in verhouding tot mijn
historische bekendheid, verwelkomd te worden door de bestuursleden van de VWS.
Ik trof er enkel mij twee minder belangrijke vertegenwoordigers aan. Misschien
is het woord ‘vertegenwoordigers’ hier zelfs ongepast. De ene, Andreas van
Rotslandt, een weliswaar ware boekenridder, bleek een Brabander te zijn.
Gelukkig verwelkomde die mij met een variatie op de ooit door mezelf ten konde
gemaakte uitdrukking ‘die scone Walsche valsche poeten die meer rimen dan si
weten’. Nu in zijn mond als het zoveel Keltischer’ ‘Ach scone
poëet die rijmt en weet’.
De andere, de Heer van Kappaert, een vanuit een
Zuid-West-Vlaams dorpken met zijn toren aangespoelde charlatan, wiens troubadourstaaltje
menig onkundige weet te ontroeren. Hij schaamde er zich zelfs niet voor daar in
‘mijn Damme’ een tweetalige dichtbundel ten aanschouwe van de voorbij
slenterende zaterdagtoeristen bloot en schaamteloos op de VWS-tafels ten kijke
te leggen. Waar waren toch die voorzitter en ondervoorzitter en secretaris en
privémilitie van de VWS om orde op zaken te stellen? Ach, ik troostte me met het
idee dat wat eens gebeurt voor eeuwig en altijd ‘gebeurd blijft’, ook deze
Damse Auteurszaterdag, en dat het niet regende. Want terwijl ook de burgervader
even langskwam en zijn liefde voor de poëzie getuigde, doch niets las noch
kocht, werd de hemel wat donkerder. Maar het bleef droog en onze schatkist
bleef leeg. Niemand kocht iets.
Tot een zekere bard, Chevalier M., ook auteur
bij de gratie Gods ons driemanschap vervoegde, en nadat de Heer van Kappaert
iets van hem ook iets van de Heer van Kappaert kocht. Later schonk Chevalier M.,
gratis doch niet wanhopig, nog één zijner poëziebundels aan de Heer van
Kappaert. In de omringende boekhandels gingen ze daarop allen, elk om beurt, op
wie-zoekt-die-vindt-en-koopt-tocht. Hun ledige beurs was dan nog lediger. Er
was sprake van een negatief saldo. Maar zoals het voor VWS-schrijvers en -dichters
hoort: wij bleven Rotselaarsvast geloven in wat de engelen en duivels der
inspiratie ons bij dage en bij nachte dwingen op te schrijven, al dan niet met
pen en inkt op papier, of met pc-klavier ‘into the cloud.’ Naar men mij
vertelde zou zelfs de magie van het virtuele de VWS ondertussen bereikt hebben.
In mijn brievenbus heb ik alvast sinds heugenis niets van hen mogen ontvangen. Toen ik mij terug te paarde naar Brughe Die Scone wou begeven, dit na het terug inpakken van al de eigen onverkochte en bij anderen gekochte boeken, en het gedrieën bevestigen van ons schoon en dapper bestaan, wachtte me nog meer ‘blues at Damme’: bij mijn ros teruggekeerd zag ik namelijk hoe aan zijn tuig een papiertje met melding van een parkeerboete ten bedrage van plusminus twee onverkochte dichtbundels bevestigd was. Nog te betalen in deze eeuw, waar alles mij veel te vlug gaat. Enigszins verbitterd door zoveel vooruitgang, galoppeerde ik dan maar allegro ma non troppo naar Brugge, waar ik overnachtte bij een vriendelijke dame die me liet vergeten dat ik die dag gekocht maar niet verkocht had. Ook zij vroeg me enige dukaten voor haar liefde voor mij en het hooi voor mijn paard. Ze verklapte me haar naam ‘de Markiezin’, maar smeekte me dat niet verder te vertellen. Iets wat ik U edele lezers al even uitdrukkelijk vraag.
De volgende dag besloot ik, om verdere paardenkracht-parkeerboetes
te vermijden, met de Lijnbus naar Damme te reizen. Helaas heeft de Vlaamse
Regering de bediening van de lijn naar Damme centrum op weekend- en feestdagen
afgeschaft. Dit ter verbetering van de Vlaamse mobiliteit, waarbij men het
gebruik der elektrische auto’s ten zeerste aanmoedigt en de paardenkrachten van
het openbaar vervoer liever op stal houdt. Waarschijnlijk ook om op hooi te
besparen? Maar dat is geen materie voor een artikel over de organisatie van
hedendaagse Nederlandstalige literatuur.
Dus ik liet me met een toeristisch bootje over de Damse
Vaart tot bij de VWS-stand naast mijn fier standbeeld varen. Nu was de dag
zonniger, zijn naam ‘zondag’ waard. De verkoop bleef dezelfde: Zéro. Waarbij we
een der boeiende periodes in de Vlaamse literatuur herdachten. We kregen een
belegd broodje en een flesje drinkwater, voor mij zoals ik gevraagd had:
bruisend. Gelaafd en gevoed bereikten we aldus het einde van de Damse
Auteursdagen 2025, die roemloos ten onder gingen, terwijl Sidney Smith (†
Londen 1845) vanuit het portiek van het Damse stadhuis ons stond toe te roepen
‘dat sommige mensen maar één boek in zich hebben en anderen een hele
bibliotheek’ (zie C. Buddingh’s Citatenboek, citaat n° 539). Dat op de
muziek van Gavin Bryars: ‘The Sinking of the Titanic’.
We besloten dat we nooit meer zouden terugkeren. Vaarwel
Damme! Zij terug naar hun verlichte 21ste eeuw, met zijn overvloed aan
publicaties, de ene al onmisbaarder en onbekender dan de andere, naar hun
vaderland, en ik richting per beau navire naar Brugge, waar ik de trein
naar Kortrijk nam, hopende aldaar de strijd te kunnen voortzetten. Helaas de
Guldensporenslag was er nog niet begonnen. Alles was er nog vredig ende proper.
De gilden betaalden er nog gelaten hun bijdrage aan een te verre koning. Met het
idee dat men alles wat men in een goed boek leest, vroeg of laat, achteraf in
zijn dromen zelf echt en waarachtig beleeft, ging ik slapen in Den Damier.
Naast mij op het nachtkastje lag ‘Vrolijke verhaaltjes’ van de Heer van
Rotslandt, en mijn platte beurs. Die ochtend zou ik in het uur van de wolf naar
buiten sluipen en zonder de rekening te vereffen, met achterlating van een
briefje waarop in sierlijk handschrift ‘siet hier Uylenspieghel; bidt Godt
voor hem, hy was een recht cluytspeelder’, naar mijn heerlijk verduisterde
middeleeuwen terugkeren. Dat zonder enige schaamte, want met mijn laatste 30€
had ik plichtbewust mijn lidmaatschap bij de VWS hernieuwd.
Jacob van Maerlant, eind augustus 1295+730
Uitgeverij Zors Books, Uitgeverij Zorro, Stad Damme
![]() |
Damse auteursdagen - met vlnr Bart Madou, Andreas Van Rompaey en José Vandenbroucke |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten