Vincent van Gogh (1853 - 1890)
Cyclus gedichten van Geert Van Hoe
1. "37"
Je hoorde het krakende
hout van katheders in
koude kerken,
je viel in de ogen van de
liefde zonder het te merken
en toen werd alles
zwart.
De rest is je stilte:
je schreeuwende penselen,
je treurende geuren van
grond.
Jij wist:
het splitsen van licht wordt
ons aanvaarden van je
gekleurde aarde.
2. Sien
Dat je dat kreupele hout ontving
in je lijf vol manke mannen, oh Sien,
jij voelde, als in weeën van de dood,
hoe mannen vrouwen nooit ontzien
in hun hakken, hun stoten
van de laatste, zwaarste loot.
Je ogen stonden zwaar als lood
toen hij bleef hameren op je
ziel, met zijn stiel van duizend vlekken.
Ach, vrouw,
gered kunnen we niet meer zijn,
en in je verte, in je diepte,
schreeuwen reeds alle kinderen van de pijn.
3. Hoe je een schilderwerk van Van Gogh ophangt
Nog een meter tot de muur,
het gevaarte dat in een eindeloze horizon viel,
de bevende adem van de brandende man
als damp op onze ziel,
één wolk of golf van zout en zuur,
en het fonkelen in ons bedelend brein
om wat sterrenstof van Van Gogh als
schaduwpoeder van zijn pijn.
Och Toch, Laat Niemand Nooit of Ooit
die weeënzee, zijn eeuwig vallen,
zijn tere eer bevuilen,
die broze boot doen kantelen,
zijn kleurenfeest,
door ons afgrijzen doen kapseizen.
Daar hangt hij nu, de meester aan de muur
zonder blikken of blozen of duur,
onze ontijdige, onwaardige woorden te aanhoren,
onze valse tranenklacht,
zijn sterrennacht.
4. De zaaier
Het ruisen van het zanderige zaad in de klevende aarde
die smeekt om meer, telkens weer voor wie zijn
blinde hoop vergaarde.
Het zweet van zijn bolle gelaat,
gekerfd en vol gensters door opnieuw te
temmen, te koesteren, te om-
klemmen wat in de grond gebeiteld zal staan:
een oeverloze, stille orkaan.
Dit is zijn eeuwige stilleven:
de steelse regen, de zwangere zon, het drachtige land
dat telkens opnieuw begon.
De zaaier zwaait, zwiert de arm wijd in de weerspannige tijd,
zijn hand graait gretig in de korrels der nederigheid.
Luister naar het land van de vruchtbare reis:
de moeë man slaapt, hij droomt bang van
de man met de zeis, hij ziet de
bliksems af en aan:
de maaier komt er aan.
5. De zonnebloemen
De zonnebloemen en
de dunne laag van de
aanwezigheid der dingen,
de pijnlijke houdgreep van
weerloze seringen,
laten alle schijn en elk
zijn verzanden
en de goden in
de geweldige lichten branden.
6. De droefheid gaat nooit over
De droefheid gaat nooit over,
de mist trekt nooit meer op.
De Nacht is de zon die nooit opnieuw begon.
Eén vogel nog, de zwaluw van de laatste lente,
één kogel nog, en de stilte vloeit weg
als kraaien boven het ruisende koren,
jouw eeuwige sneeuw bloedt als nooit tevoren.
7. 27 - 29 juli
Met je lijf vol gillende slangen,
jij, nu, gevangen.
Hoe je plots, geschokt, en nog
naschokkend nu, met het zwarte gif in je
mannelijke botten, trekkebenend, even
wenend en dan
zachter dan Socrates hebt geweten:
al het wit is nu vergeten, bezie ze maar,
mijn kleuren, stille geuren, zinderende bomen en
mijn durend fruit voor alle vrouwen.
8. Man met pijp
geen olie op doek
maar slechts woorden op papier
Je leven was één wankeling naar een
laatste bed voor de kleurloze droom.
Enkel nog je broer en je bloedende werk,
onze ongenadige hoop
op een geurend bloemenperk.
Langzaam en langzamer en langzamer nog -
Van
Gogh,
het ochtendland, de laatste kraai,
de mest en het hooi -
werden je adems heet als bollen van vuur
en zouden ze breken je nachtelijke ogen.
9. De zwarte panter
Was je
de zwarte panter, de
gele kater, roodbaard,
blazend, krijtend,
trillend
of
in je oceaan
de witte vinvis,
bruisend, huilend,
spuitend
je eindeloze tubes
met de verf van je verderf,
blinkend als
vernis?
10. Envoi
Ik zal je nooit laten gaan,
nooit zenden naar die velden
waarvan ze zeggen dat ze
eeuwig zijn. Jij blijft bij mij
zolang je mijn woorden
verdraagt.
Niet dus …
je droeg je hele leven
lang de last van die
moederzieke, vaderlijke,
verraderlijke taal.
Zend me nu maar weg, V.,
met het teken dat jij alleen
hebt gekend: de Val
voor de eer van je doeken,
nooit zal iemand dieper zoeken.
© Geert Van Hoe
Pagina's
maandag 15 mei 2023
Vincent van Gogh - Geert Van Hoe
zondag 14 mei 2023
Nu zijn wij groot en zij is klein - Maarten Embrechts
Nu zijn wij groot en zij is klein
(gedicht voor Moederdag)
Ze heeft ons steeds gedroomd veel groter
dan we zijn Nu zijn we groot en zij is klein
De wereld moest voor haar steeds wijder
Langs sporen waar geen tram meer rijdt
herken ik haar moderne tijd Geen erfenis
geen vertelling Is zij rijk Vanuit een ver
verdwijnpunt was ze met ons in spiegels
aan het werk Als een schilder was ze die
in het deurgat staat en kijkt Toen werd
haar tijd abstract en zijn wij opgestapt
Vanavond heeft de spiegel haar opnieuw
gevat Ze denkt nu dat ze in de spiegel
staat. Ze staat er naast het is het beeld
dat in haar praat Het is alsof haar liefdes-
alfabet nog op de glazen wand spiegels hangt
© Maarten Embrechts
Maarten Embrechts op Poëzie Centraal
vrijdag 5 mei 2023
In het oog van de storm
In het oog van de storm
Recensie van Jesse Doornenbal
De schaduw van Morandi van Antoon van den Braembussche
De poëzie en het filosofisch werk van Antoon van den Braembussche bevinden zich op het snijvlak van mystiek en kunst. Met een behoedzame en sobere taal schept de Vlaamse cultuurfilosoof, professor emeritus en dichter in De schaduw van Morandi (2022) een intieme en meditatieve sfeer. Het stof kan neerdalen. Er ontstaat ruimte voor introspectie.
Het gedicht ‘Liefde in tijden van lockdown’ bestaat uit vijf delen en spreekt van een zoektocht naar liefde en een worsteling met eenzaamheid. Aan de hand van een reflectie op twee geliefden verkent de dichter het menselijke gevoel van heimwee en verlangen naar rust. Het gedicht geeft aanleiding tot reflecties op tijd, die doen denken aan het mystieke nu-moment en de poëtische reflecties van T.S. Eliot hierop in zijn Four Quartets (1941).
Ondanks deze universele thematiek brengt de titel juist een zeer specifieke periode in herinnering, namelijk de coronacrisis. Tegelijk is het een verwijzing naar Liefde in tijden van Cholera (1985) van Gabriel García Márquez, waarin Florentino Ariza zijn leven lang wacht op zijn geliefde Fermina Daza. Via de thematiek van liefde en eenzaamheid terwijl de tijd verstrijkt zijn makkelijk verbanden te leggen met Van den Braembussche’s gedicht.
De tijd en het tijdeloze
Het gedicht laat zich niet afbakenen door de coronacrisis, maar gaat daaraan voorbij en wijst naar het tijdeloze: het herinnert aan ervaringen waarvan degene die het overkomt niet zeker weet of ze in de tijd gebeuren, of dat ze een glimp zijn van ‘overzeese gebieden’. Ervaringen die lijken te verwijzen naar iets dat niet opgaat in de opeenvolging van verschillende momenten, die we kunnen opdelen in verleden, heden en toekomst. Het is een ervaring van een nu dat zich over de tijdsopdelingen uitstrekt, alsof daar alles in vervat ligt.
Misschien heb je het pas naderhand door en blijf je achter met een onbestemd gevoel. Net zoals je uit een droom kan ontwaken met de gedachte: ‘Waar was ik zojuist?’ Tegen de achtergrond van een dergelijk schemergebied, weet Van den Braembussche met concrete beelden te spreken over nabijheid:
Ik leg mijn hand
op de stilte
van je lichaam
Ik kus het herfstlicht
op je schouder.
De poëzie speelt zich af tussen het nabije en de ‘overzeese gebieden’. Op ‘het snijpunt van het tijdeloze met de tijd’, om met de woorden van Eliot te spreken. Aan de hand van een liefdesrelatie verkent Van den Braembussche deze verhouding tussen het eindige en het eeuwige. Hij schrijft: ‘In jou zal ik sterven / en nooit sterven.’
Nabijheid en afstand
De liefdesverhouding getuigt van een diepe intimiteit tussen de geliefden waar er een samenspel is tussen innige verbondenheid en afstand. De verbondenheid: ‘Ik schrijf en voel je / als mijn eigen slagaarder’, ‘Alsof ik enkel adem en leef in je stem’. Maar ook de afstand:
Ook toen heimwee
tussen ons neerknielde
als een gekwetste engel
en liefde allengs ontaardde
in een onmogelijke spreidstand.
De onoverbrugbare afstand die tussen mensen schuilt, wordt hier zichtbaar. Het liefdevol samenzijn wordt getekend door pijn een eenzaamheid, doordat de afstand niet geheel opgeheven kan worden. De liefde ontaardt ‘in een onmogelijke spreidstand’. De dichter voelt zich niet geheel thuis bij de geliefde, maar ontdekt de ‘heimwee, naar overzeese gebieden’. Het oneindigheidsverlangen drijft een wig tussen beiden.
Toch heeft de afstand niet het laatste woord: ‘Ik heb altijd al / van je gehouden.’ In de liefde herkent de dichter het oneindige: de liefde voor de ander is niet zijn eigen verdienste, maar gaat aan hem vooraf. Altijd heeft hij al van de geliefde gehouden. Vandaar dat hij in de geliefde sterven kan, maar daar tegelijk nooit in sterven zal. De liefde is de alfa en de omega.
‘Ik heb altijd al van je gehouden’
Deze eenvoudige zin hierboven vind ik, denk ik, de mooiste van de bundel. De liefde is de brug tussen de tijd en het tijdeloze: in het liefhebben zijn we gebonden aan de eindigheid, de eenzaamheid en pijn die daarmee gepaard gaat. Tegelijk kunnen we daarin iets ervaren van wat niet ontstaat en vergaat met de tijd, maar ons weemoedig stemt en laat verlangen naar het oorspronkelijke thuis. Ik zal dit proberen toe te lichten aan de hand van de raadselachtige laatste strofen:
Vang de wind
die krijst van gebroken liefde
en heimwee, ultieme heimwee
naar overzeese gebieden.
En als de wind stilvalt,
kus en omarm hem dan
als een geliefde
in het oog van de storm.
De heimwee die tussen de geliefden neerknielde, komt terug in de wind die gevangen moet worden. De wind ‘krijst van gebroken liefde / en heimwee’. De wind is een beeld voor de tijd die voorbij glijdt, waaruit het lijden, de eenzaamheid en de gebroken liefde voortvloeien. Toch blijft het hier niet bij. Wanneer we alles laten en wachten tot ‘de wind stilvalt’ kunnen we hem kussen en omarmen ‘als een geliefde / in het oog van de storm.’
Amor fati
Wie of wat is in het oog van de storm? Het is niet de geliefde zelf, want wij kunnen hem omarmen ‘als een geliefde’. Ik vermoed dat de dichter er ons op probeert te wijzen dat we in het oog van de stormachtige tijd het tijdeloze kunnen omarmen. Niet de geliefde wacht op de dichter, maar in de verhouding tussen twee geliefden kan een versmelting plaatsvinden van de tijd met het tijdeloze. Door juist de eenzaamheid, de afstand en de gebrokenheid te koesteren, kan de ‘heimwee naar overzeese gebieden’ omarmd worden in het nu. De geliefde geeft aanleiding om je innig te verbinden met het leven zelf, inclusief al het lijden dat daarmee gepaard gaat. Het blijft een raadsel hoe we in die storm toch rust kunnen vinden, zoals iemand die zich altijd in het oog van de storm bevindt – en nooit daarbuiten…
In het oog van de storm is ‘het snijpunt van het tijdloze ogenblik’. Het menselijk leed is daar niet overwonnen, maar het is niet langer te scheiden van het geluk. Alleen daar zou een mens amor fati welgemeend over zijn lippen kunnen krijgen.
© Jesse Doornenbal
De schaduw van Morandi. Antoon van den Braembussche. 2022. Uitgeverij P. 56 p. 978-94-93138-88-9.
Eerder publiceerden we op De Schaal van Digther in "Spaarzaam schilderen met taal", de inleidende tekst die op zaterdag 12 november 2022 door Richard Foqué in Brugge werd uitgesproken bij de voorstelling van de bundel.
Spaarzaam schilderen met taal.
Antoon Van den Braembussche - 2016 |
donderdag 4 mei 2023
R.I.P. Leen Pil
We vernemen via haar Facebook-pagina met verslagenheid het plotse overlijden van dichteres Leen Pil.
De voltallige redactie van De Schaal van Digther biedt familie en vrienden van Leen en de vele poëzieminnaars van haar werk onze intense deelneming aan. Heel veel sterkte!
Leen Pil (°1961) publiceerde op de Schaal van Digther in het totaal 11 gedichten.
Graag hernemen we hier het gedicht 'Hoe een maan te maken' uit haar debuutbundel "Niet alles is overwoet en waarheid" (verschenen bij Uitgeverij P in 2018) dat hier op deze bladzijden werd gepost zo 2/9/2018.
Leen Pil op de Schaal van Digther
Leen Pil bij Uitgeverij P
Hoe een maan te maken - Leen Pil
Het is, op zijn zachtst gezegd, een uitdaging
om de vluchteling aan land te krijgen,
een prikkeling van het lot
zonder een tafel met pootjes, zonder een hand
die de keu beweegt en de wolken als ballen
uiteendrijft over de volle breedte van een
zee waarop wordt gestuurd, gecommandeerd.
We zouden allemaal een voor een
zonder blijvende verwondingen
lichtstrepen door de uiterste punt van onze vinger
kunnen persen tot aan de zijkant van de zee.
Na de passage zal alleen een haarfijn
scheurtje zichtbaar zijn.
© Leen Pil