Pagina's

maandag 30 november 2015

Oproep van Pen Vlaanderen - Teken de petitie voor Ashraf Fayadh

De Schaal van Digther maakt hier graag even plaats voor een dringende oproep van PEN Vlaanderen. Het betreft de terdoodveroordeling van de dichter Ashraf Fayadh, wegens 'belediging van God' in een dichtbundel. De Saoedische koning Salman heeft 30 dagen om hem gratie te verlenen: we vragen u dan ook met aandrang om vandaag nog de petitie tegen dit doodvonnis mee te ondertekenen. Dat kan door een mail te sturen naar robrecht.vanderbeeken@groenewaterman.be.

Teken de petitie voor Ashraf Fayadh

Saoedisch doodvonnis voor de dichter Ashraf Fayadh

Oliesjeiks speculeren intensief in hedendaagse kunst. Maar ondertussen veroordeelt Saoedi-Arabië een dichter tot de dood voor het schrijven van menslievende poëzie. Onze regering kijkt weg, want winst krijgt voorrang op mensen. Ondertussen gaat de collaboratie met dat reactionaire regime gewoon verder, ondanks de terreurdreiging.

Ashraf Fayadh behoort tot de dichters in de Arabische wereld voor wie de religie een open vraagstuk is, geen toegetimmerd antwoord. Misschien bestaat God wel, vinden ze, maar hij blijft toch voor velen verborgen. In het land van “onze bondgenoot” Saoedi-Arabië is dat letterlijk een doodzonde. In januari 2014 werd Fayadh opgepakt. De aanklacht: ‘belediging van God’, vanwege een gedichtenbundel uit 2008, Instructions within. Na een vonnis van vier jaar gevangenis en 800 zweepslagen is de dichter vorige week alsnog ter dood veroordeeld.

Doodzonde?
“Ik zoek troost voor mijn situatie,” schrijft Fayadh in zijn gedicht De snor van Frieda Kahlo. “Maar mijn situatie staat me niet toe jouw lippen te lezen zoals ik zou willen.” Een liefdesgedicht? Een metafysische zucht? Verdriet vanwege discriminatie of onderdrukking? Een politieke kreun? Je kunt veel achter deze verzen lezen, maar dat ze tegen God gericht zijn?

Fayadh dicht over de rusteloosheid en gedrevenheid van de hedendaagse mens. “Het geboorteland: een kaart om in je jaszak te steken”, schrijft hij in het gedicht Asiel. “En de terugkeer: een mythologisch schepsel… uit de verhalen van je grootmoeder.” De thuis als kaart, de terugkeer als mythe. In dit beeld van de thuisloze mens zit voor Fayadh ook een concrete betekenis, want als telg van Palestijnse vluchtelingen is hij een stateloze. Sinds zijn geboorte leeft de 35-jarige weliswaar in Saoedi-Arabië, maar hij is geen burger van het koninkrijk.

Saoedi-Arabië behandelt migranten uit het Bilad asch-Scham (“het land aan de linkerkant”) – de regio van Syrië, Libanon, Jordanië en de Palestijnse gebieden – neerbuigend en met argwaan. Het land neemt dan ook geen oorlogsvluchtelingen uit Syrië op. De conservatieve religieuze leiders brandmerken hen als de invoerders van moderne ideeën.

Van de zoom van Arabië tot Tate London
Het valt de Saoedische zedenmeesters ook zwaar dat Fayadh een prominent lid is van de kunstenaarsgroep Edge of Arabia. Deze “zoom” van Arabië is de uiterste tip van de Arabische wereld, de westelijke rand van het geografisch aan de rand van het Midden-Oosten gelegen Arabische schiereiland. De naam van deze kunstenaarsgroep verwijst naar een rijk maar verloren verleden. Die schijnbare uithoek was ooit het culturele centrum van het hele schiereiland. Tot er aardolie ontdekt werd. De havenstad Dschidda was toen de poort naar Azië en Afrika. Van hieruit kozen schepen zee naar India en Somalië. Zo werd Dschidda, zoals de hele westkust, de gangmaker van een multicultureel Arabië, een regio die lange tijd meer dan alleen de islam in een 18de-eeuwse versie kende.

Met die geest voelt ook Fayadh zich verbonden. Een doodzonde? Hij koestert die als kunstenaar en daaruit ontstonden ook contacten met de Londense Tate Gallery waar de Belg Chris Dercon directeur was. Ashraf Fayadh nodigde Dercon uit voor een tentoonstelling van zijn kunstenaarsgroep in Dschidda. In 2013 was Fayadh curator voor een groep Saoedische kunstenaars op de Biënnale van Venetië. “Rhizoma” noemde deze groep zich, verwijzend naar het Griekse woord rizoom: een wortelnetwerk. Die niet-hiërarchische structuur is een metafoor voor het bonte, diverse karakter van hedendaagse samenlevingen. Ashraf Fayadh wou de radicale veranderingen in de kunstscene van Saoedi-Arabië documenteren: die kunstscene botst almaar meer met de machtige emirs. Deze bontheid wil het Saoedische gerecht nu afknijpen met een doodsvonnis.

Koning Salman heeft 30 dagen om gratie te verlenen. Zal hij dat doen? Hij weet hoe diep buitenlandse regeringen en leiders buigen voor zijn oliedollars en dat een zaak van realisme noemen. Sinds Salman aan de macht kwam, zijn de executies – onthoofdingen – een bijna dagelijkse realiteit: dit jaar werden al 150 mensen op middeleeuwse wijze geëxecuteerd.
Het kan niet dat ons koningshuis, onze regeringen en onze captains of industry zoete broodjes blijven bakken met deze dictators; dat ons land hen wapens levert die in handen van IS en andere terroristen terechtkomen. Ons land moet de onmiddellijke vrijlating eisen van Ashraf Fayadh en van alle anderen die in Saoedi-Arabië voor hun overtuiging vervolgd worden.

Asiel Ashraf Fayadh

Asiel: Staan aan het eind van een rij.
Een homp brood krijgen.
Weerstaan!: Iets wat je grootvader placht te doen. Zonder te weten waarom.
De homp?: Jij.
Het geboorteland: Een kaart om in je jaszak te steken.
Geld: Papieren met de beeltenis van leiders.
De foto: Je vervanging, hangende je terugkeer.
En de terugkeer: Een mythologisch schepsel… uit de verhalen van je grootmoeder.
Einde van de eerste les.

(uit Instructions within. Eigen vertaling uit het Engels)


OPROEP
PEN-clubs, Samidoun Palestinian Prisoner Solidarity Network en Amnesty International zetten Saoedi-Arabië onder druk. Honderden Arabische intellectuelen eisen Fayadhs vrijlating, en duizenden mensen uit de hele wereld tekenden verschillende petities. We roepen de Belgische cultuurwereld op zich bij dit protest aan te sluiten. Het gaat niet alleen om deze dichter. Wij willen samen de adem vinden om te laten horen dat het woord en de gedachten vrij moeten zijn. Ook bij ons. Het is gortig dat de geplande wake van AI van donderdag 3 december voor de ambassade van Saoedi-Arabië in Brussel niet werd toegestaan. Met de ondertekenaars van deze tekst gaan we samen een alternatief initiatief opzetten.


Eerste Ondertekenaars
Robrecht Vanderbeeken, boekhandel De Groene Waterman
Lieve Franssen, Red de cultuur!
Han Soete, Solidair
Jokke Schreurs, muzikant
Tristan Faes, operazanger
Lebuïn D’Haese, beeldhouwer
Alain Platel
Inge Neefs, auteur
Raven Ruëll
Lucas Catherine, auteur
Dominique Willaert, Victoria Deluxe
Marijke Pinoy
Dirk Tuypens,
Rachida Aziz
Wouter Hillaert
Sarah Bauwer, theatermaker
Piet Maris, muzikant
Pieter-Jan De Smet, muzikant

Nieuwe ondertekenaars, mail naar robrecht.vanderbeeken@groenewaterman.be

Pen Vlaanderen
Teken de petitie hier


zondag 29 november 2015

Vieux Dun (3) - Hugo Verstraeten

5

Zeker, we leven volgens de lineaire tijd. De tijd van maanden, weken, dagen, uren, minuten en seconden. De tijd die is uitgevonden om op tijd op kantoor te zijn. Daarnaast is er de circulaire tijd. Het is een tijd die bepaald wordt door ervaringen en belevingen. Ik leef meer en meer op het ritme van de seizoenen en de getijden van mijn geest. De lineaire tijd moet ik altijd weer terugvinden op het display van mijn smartphone of in volgeschreven agenda’ s. Ik moet gissen naar de dag of de datum. Eén uur duurt zestig minuten, één minuut duurt zestig seconden, terwijl de fractie waarin mijn bewustzijn in een landschap verdwaalt eeuwig kan duren.

Ik ben een angsthaas op wielen. Fout ingeschatte bochten, smeltend asfalt, putten in het wegdek, loszittende kiezel, klapbanden, voorbijflitsende oudjes op elektrische fietsen, ze vormen enkel een greep uit mijn niet te bedwingen angsten. Waarom ik het dan doe? Ik hou van mijn angsten en daar is moed voor nodig. In de afdaling gaat het zestig kilometer per uur. Nu een klapband en het is met mij gedaan. Elke spier staat gespannen. De kiezen en de billen op elkaar. De adrenaline werkt. Ik bespied met één oog de fietscomputer. Met het andere hou ik bochten, smeltend asfalt, putten in het wegdek, loszittende kiezel, klapbanden en voorbijflitsende oudjes op elektrische fietsen in de gaten. Niet één oog op overschot voor het voorbij schuivende landschap. Net wanneer dit alles door mijn hoofd flitst kan ik met moeite de tegenliggende auto ontwijken die de bocht wel heel ruim inschat. Ik rem zigzaggend en vloekend tot quasi stilstand. Pitstop om mijn woede te bekijken. Uil. Klier. Met wat mindere Goden lag ik op het asfalt te zieltogen. Wie zou mij missen? Wie zou de lijkrede uitspreken? Hoe nietszeggend zullen de woorden zijn? Le Vieux Dun is nog ver. Ik moet weer in de benen. Laat me bedachtzaam van de helling glijden. De adrenaline wint het langzaam van de ontzetting. Ik trap bij om de angst te bezweren. De klim naar Saint Brisson is lang en eentonig. Ik draai een onooglijk verzet, te klein voor mijn trots. Overtollige kilo’ s strubbelen tegen. Ik voel de blikken uit voorbijrazende auto’ s. Doen alsof je het redt, Federico: ik, Bahamontes, de gewonde adelaar uit Toledo.

Huizen staan sprakeloos langs de weg te applaudisseren. Men stapelde hier stenen tot huizen. Verzamelde huizen tot dorpen en steden. Gebeurtenissen tot feiten. Feiten tot mythen, mythen tot geschiedenis. Er was een God en zijn vazallen nodig om alles aan elkaar te praten tot een verhaal waarin mensen konden geloven. Zo ontstonden naar verluidt natiestaten. Zo konkelden koningen en hertogen Frankrijk bijeen, toch ooit het gidsland van Europa, de plek waar verlichting en revolutie werden uitgevonden. ‘A vendre’, lees ik om het anderhalve huis. De streek ontvolkt. Jongeren trekken hier weg, op zoek naar een toekomst. De Morvan is het schraalste gebied van Bourgondië. ‘Il ne viennent du Morvan ni bonnes gens, ni bon vent’. Met die boutade haalden de welgestelde burgers uit het noorden en het oosten hun neus op voor de armoedzaaiers uit de streek. In het Parijs van vorige eeuwen waren de vrouwen uit de Morvan gegeerd als min. Hun melk was krachtig en vol aroma’ s van kruiden. Veel om van te leven was er niet. De grond onwillig en de zeden ruw. De prachtige natuurstenen huizen gaan voor een spotprijs van de hand. Toeristen uit het noorden kopen de huizen op. ‘A vendre’, is de naam van het volgende huis. In de tuin hangen damesslips van respectabele omvang aan een draad te drogen. De maten verraden de Bourgondische levensstijl van de ontbrekende dame. Wanneer ik er enkele dagen later weer voorbij rijd hangt de lingerie van de dame in kwestie er nog als vlaggen van een frivool koninkrijk. Intussen is het land nog enkel de schijn van zichzelf, wegdeemsterend in zijn eigen verleden. Het droomt nog van Bourgondische hertogen gekleed in hermelijn en brokaat. Van fraternité en égalité. Van liberté.

Er zit geen schot in de wolken. Ik probeer met één oog de richting van een wolk te bepalen. Er staat geen wind. Het duurt een jaar voor die wolk voor de zon is verdwenen. De kilte valt vroeg. Achter het huis lonkt de avond. We trekken met tegenzin naar binnen. Er moet muziek op. Eender wat, om de stilte te onderbreken. Om te beletten dat ik tegen mezelf ga spreken. Ik heb muziek nodig die luistert. Ik schakel de CD – speler weer uit. Ik wil de stilte herstellen, me overleveren aan het sonore tikken van de tijd. Net ‘La Superba’ uit van Ilja Leonard Pfeyffer. Het boek was enkele dagen mijn compagnon de route. Recensenten roemden de roman als ‘een ode aan de verbeelding’. Het is geen ode aan de verbeelding. Het is een getuigenis van zelfrelativering. Wanneer een uit testosteron opgetrokken macho eindigt in travestietenkleren is dat het toonbeeld van zelfspot. Pfeyffer is mijn vriend. Omdat hij mij laat lachen. Omdat hij zijn personages verloren laat lopen in het labyrint van hun eigen inconsequenties.

6

Het schrijverschap bestaat er in de voorschriften van het cliché te ontlopen, daar hadden we het al over. Hoe amechtig zijn mijn woorden? Hoe uitgewoond de gedachten? Alles is een verspreking van een verspreking. Zesentwintig letters, beste John, staan mij ter beschikking om aan het cliché te ontkomen: schrijver zoekt soelaas in de zelfgekozen verbanning. Eelt op zijn ziel. Hij zal de angsten van zich afschrijven, de leegte vullen die anderen in hem hebben achtergelaten. Altijd is er wel een plaatselijke schone die in zijn armen en in zijn verhaal belandt. Het afscheid is al even dramatisch als voorspeld. Want geluk is een tijdelijk verblijf, niet iets om permanent in te wonen. Tot daar.

We verlangen naar ons verlangen. Het maakt de geliefde daaraan ondergeschikt. Ik weet het, beste vriend, dat we te veel investeren in dat romantische misverstand. We verlangen naar iets wat we eigenlijk niet willen. Zot is ons verstand wanneer het de liefde betreft. Wreed wanneer het zich te ver van de realiteit begeeft. Celine is een buiten proporties geraakte waan. Haar lichaam het instrument waarop de morgen sonates tokkelt. Zacht de schemer op haar huid. Haar stem een onderkomen. Ik schreef het bij herhaling: mythes dulden geen realiteit. Begrijp dan mijn ontzetting beste vriend wanneer ik in de tuin de persoon aantref die reageert op haar naam. Een naam waar ze in één oogopslag niet meer in past. Zij is weer Helga. Of Amanda of iets wat de alledaagsheid der dingen niet kan verdrijven. Zij reageerde niet onvriendelijk, en daarmee is alles gezegd.

Ontzetting nr. 1: wat Celine betreft is het scherven rapen.

Ontzetting nr. 2: zij vraagt mij dit verhaal door te mailen. Ik lieg haar de belofte voor dat stellig te doen. Zij wil het publiceren op de website die de streek moet promoten. Zij zag me aan het tafeltje schrijven en hoorde van de buurvrouw (ja, die) dat ik iets deed over Le Vieux Dun.

Het einde van mijn verblijf in Le Vieux Dun nadert. Het huis werd onmerkbaar mijn huis. Het draagt mijn geur, het voelde na korte tijd als een tweede huid, een warme jas. Nu ligt het al te wachten op de volgende huurders. Zo voltrekt zich het verraad. Ik trek nog één keer de heuvels in. Het bos herkent mij. Morgen reis ik terug. Terugkeer of inkeer, wie zal het zeggen. We trokken hier samen naartoe: ik en mezelf en een hond die niet beter wist dan dat het jagen op herten betrof. Het werd wellicht zijn laatste reis. In een open plek verzamel ik stenen tot een graf. Niet zeker wat ik erin kan achterlaten. We trekken verder het heimwee in. Volgen een spoor van wat al lang zoek was geraakt. Morgen terug naar ergens. De plaatsen vermijden waar ik met vroegere geliefden kwam. Morgen terug naar huis, naar de dingen die liggen te wachten om te gebeuren.



©Hugo Verstraeten


Vieux Dun - Hugo Verstraeten
- Vieux Dun (1)-Vr 27/11/2015
- Vieux Dun (2)-Za 28/11/2015
- Vieux Dun (3)-Zo 29/11/2015


zaterdag 28 november 2015

Vieux Dun (2) - Hugo Verstraeten

3

We zijn ons eigen verhaal. Wie zal ons vertellen?

De zon werpt een ondraaglijke lichtheid door het raam. Ik wil de dag voor zijn. Bestáán. De trek door het bos geeft alles wat de kaart belooft. Ik volg een GR- pad. Zelfs geen vermoeden van menselijke aanwezigheid. Alles wat ik zie en ruik is er voor het eerst. De weg is in godentaal in het landschap geschreven. Een aan de bergen ontsnapt riviertje kabbelt haar weg op zoek naar groter water. Alles wil opgaan in een groter geheel. Als er al een God bestaat, dan is hij hier dichtbij. Ik vermijd de plek waar Sint Marc niet te vinden is. Geen boven hagen hangende buurvrouwen in zicht. Geen zwaarte, alles is vederlicht. Laat me hier maar boom zijn, bos. Met armen die in aarde grijpen en kruinen die in luchten klimmen.

Wat ik vergat je te vertellen: het huis waar ik verblijf heet ‘Pres du Paradis’. We hadden het er al zo vaak over beste John, dat hel en paradijzen enkel in ons hoofd bestaan. In onze bereidheid om met nieuwe of oude ogen te kijken naar een werkelijkheid die op zich onverschillig is. In de tuin vloekt nog altijd het plastic tuinstel. Ik sleep het houten tafeltje weer het zonlicht in. Wat zal ik schrijven? Een openingszin valt me niet te binnen. Elk schrijven is een falen. Het mysterie is te groot, te machtig voor mijn pen. Waarover men niet kan spreken, daarover zal men zwijgen.

Het gebeurt dat ik in de nasleep van momenten aan niets zit te denken. Naar niets specifiek kijk of luister. Hoofd, oren, ogen leeg. Het overvalt me meer en meer. Het zijn tijdloze periodes waaruit ik opschrik, gewekt door de realiteit. In dit geval is dat een luchtgevecht tussen een kraai en een buizerd. Het dispuut draait rond een prooi in de bek van de buizerd. De kraai moet het hebben van pose en lawaai. De buizerd blijft er majestatisch onder en wijzigt nauwelijks zijn vlucht. Indien reïncarnatie zou bestaan, laat me dan een buizerd zijn. In zijn kreet ligt alle essentie besloten: adel, flegma, vrijheid. De keerzijde van de vrijheid is de eenzaamheid beste buizerd. Maar dat weet je, daar zweef jij cirkels rond, op zoek naar onvindbaarheid. Dag beste buizerd, je bent nu nog maar een stip in het landschap. Laat dit een nieuwe oude fabel zijn. Hoe koning Adel en prinses Flegma het halen op hofnar Kabaal. De fabels van La Fontaine de Saint Marc. Ik zal ze aan mijn kinderen vertellen.

Het is een zomerse dag. Het blauw duwt de wolken opzij. In de zon is het heet, in de schaduw kruipt een rilling over me heen. Ik lig in het zweet des aanschijns aan niets te denken. Wissel zon en schaduw, het ligbed achter me aan. Luxe, Calme et Volupté. Bekijk alles uit één oog door het wijnglas waarop parels condensatie de grens tussen warm en koud aangeven. In de weide naast de tuin graast een allegaartje van twee paarden en een geit. De paarden waaien met hun staarten de opdringerige vliegen weg. De twee passen perfect in het woord ‘paard’. Het is een woord dat krachtig is en sierlijk en met staarten naar vliegen slaat. De geit past perfect in het woord ‘geit’. Het mekkert en herkauwt eeuwenoude verhalen. Ik krijg de indruk dat zij de baas is van het stel. Zij denkt dat zij een paard is. Ook haar bekijk ik door het glas. Een geit is een paard is een paard dat niet weet dat het een geit is. Dag paard. Dag geit. De wijn is zacht en ik word langzaam dronken.

Terwijl ik dit schrijf beste vriend mikt mijn blik op de skyline boven de haag. Of daar geen hoofd uitsteekt dat mij op wijdbeensheid wil betrappen.

Of daar geen lachend hoofd van een buurvrouw bovenuit steekt.

Of daar niet lachend en wijdbeens een deel van mijn buurvrouw uit steekt.

Of daar geen been en een lachend deel van mijn buurvrouw…

Klote Saint Mark. Ik wil me laven aan je fontein. In je bron de woorden vinden die kabbelen en klateren en met vingers van licht de werkelijkheid beroeren als was ik de schepper zelf. Die eerste dag.

4

Lieve vriend, ik ben het soort man dat het gegarandeerd aan de stok krijgt met dat feminiene clubje dat mannenhaat sublimeert tot een theorie over vrouwenrechten. Maslow had gelijk: wie goed is in het hanteren van een hamer ziet overal een spijker. We krijgen het als afwaswater over ons heen. Van Testosteronslikkers tot Emotieloze Idiote, kijk maar naar de reclame. Intussen vervrouwelijkt alles en of dat van deze planeet een fijnere plek maakt om te leven is maar de vraag. Laat ons daar geen inkt aan verspillen beste John. In mijn hoofd jankt een kater en zelfs het licht in mijn oren doet pijn. Ik hou van vrouwen. Ik kan niet functioneren zonder hen. Van moeder tot hoer: zij bepaalden in belangrijke mate wie ik ben. Ik volg de aloude filosofie dat we, wat de liefde betreft, altijd op zoek zijn naar het verloren deel van ons zelf. Niet ter compensatie, zelfs niet ter aanvulling. Wel vanuit het heimwee naar wat we niet kennen.

Ik liet haar per mail weten wanneer ik in Vieux Dun zou arriveren. Ik haalde het beste Frans boven wat ik kon bedenken. Om wat later te ontdekken dat zij een uitgeweken Nederlandse is. Zij retourneerde eveneens in haar zondagse Frans, dat ze de sleutel onder de ‘paillasson’ zou achterlaten. Ik zocht in het woordenboek bevestiging dat het ‘vloermat’ betekende. ‘Mannelijk’ moest het woordenboek nog kwijt en alsof dat nog niet volstond betekende het woord tegelijk ‘strozak’, maar dit, beste John, geheel terzijde. Laten we haar voor het gemak Helga noemen, of nee: Celine, daar past ze beter in. Celine Westerwaal om precies te zijn. Zij vond die regeling met de sleutel best uitkomen voor ons beiden. Zo zouden we niet nodeloos op elkaar hoeven te wachten. In het begin van het millennium werd zij verliefd op een Fransman en zij was tot in Vieux Dun haar liefde gevolgd, zo lees ik in het gastenboek. ‘ Veuve’ staat er voor haar naam: ‘Veuve Celine Westerwaal’, wat zoveel betekent dat meneer Westerwaal, zijn Franse naam is me onbekend, niet meer van deze wereld is. Vast staat dat zij niet tot de vlucht Bataven behoort die elke zomer niet thuis kan blijven. Zij staat op haar privacy en men kan haar enkel op bepaalde tijdstippen bereiken. Er loopt altijd wat mis met onze contacten. Ze laat meestal wel een spoor na, een teken dat ze mij had opgezocht. Wanneer ik haar probeer te vinden sta ik voor een huis met een gelaten grandeur. Gebroken glas, gras door de tegels en afbladderende verf getuigen van vergane glorie. Hoewel de Franse nonchalance wat betreft het onderhoud van huizen legendarisch is, wordt hier toch een mannenhand gemist. Er is geen deurbel, een hond slaat aan en veuve Celine Westerwaal blijft een schim en zoals dat met schimmen gaat, vergroten zij het mysterie.

Mannen alleen zijn loslopend wild. Je merkt het aan het katachtige in hun ogen, de honger in hun blik, het aftastende van hun tred. Alles wat beweegt is een prooi. Ik kijk naar mijn hond en merk dat hij vooral het laatste begrijpt. Hij is een Bleu de Gascogne, een jachthond pur sang. Ik kocht hem bij een jager uit de Provence. Mettertijd werd mij duidelijk dat het arme dier perfect is in wat hij nooit mocht doen: jagen. Hij kijkt me vanuit twee trieste ogen aan. Er deemstert altijd heimwee in weg. Intussen slaat mijn verbeelding op hol. Ik hoorde in de dorpswinkel beneden in de vallei over Celine spreken. Ik hoorde haar stem converseren met de buurvrouw, terwijl ik haar niet te zien kreeg. Ondanks haar afwezige stilte is zij oorverdovend aanwezig. Haar stem krijgt een aangezicht, ogen, lippen, contouren van een lichaam. Mijn handen strelen er tederheid in. Ik zoek naar wijn om het beeld te voltooien. Manet lacht onder de kastanjeboom, wast zijn penselen uit en verdwijnt in de schemer.

© Hugo Verstraeten


Vieux Dun - Hugo Verstraeten
- Vieux Dun (1)-Vr 27/11/2015
- Vieux Dun (2)-Za 28/11/2015
- Vieux Dun (3)-Zo 29/11/2015


vrijdag 27 november 2015

Vieux Dun (1) - Hugo Verstraeten

Préface

Beste John, je voorstel om mijn reiservaringen neer te schrijven zou me over mijn writersblok helpen. Er lag een roman op mij te wachten om geschreven te worden, tenminste, dat beweer jij. Ik ben niet klaar voor het werk van langere adem. Later misschien, wie weet. Dat het een trip zou worden naar Bourgondië lag al langer vast. Dat ik de reis alleen zou ondernemen was niet voorzien. Daar heb je op de klippen gelopen relaties voor nodig, door de realiteit ingehaalde illusies.

1

Gisteren aangekomen, langs urenlange files, door een muur van regen. Over het betraande gezicht van het landschap hangt een verweerd verdriet. Ik probeer de opkomende duisternis in mijn gedachten te ontwijken. Ze schuiven over mij heen als wolken voor de zon. Alles speelt zich af in ons hoofd. Ook reizen. Mental traveling: jouw manier van reizen, beste vriend, naar de onbetreden regionen van je geest: het lijkt me plots wat. Tijdens het stapvoets aanschuiven vraag ik me af of je kan vluchten naar iets. Of zijn we altijd op de vlucht van iets, voor iets?

Le Vieux Dun. Gehucht van een gehucht. Ik vind de sleutel onder de deurmat. Het huis is zoals de website beloofde. De werkelijkheid wordt meer en meer een illustratie van wat al in kaart is gebracht. Het huis biedt nog niet de veiligheid van een onderkomen. Het is nog van de vorige huurders. Linus mijn hond, mijn reisgezel tegen wil en dank, dwaalt ontheemd door de immense tuin van wat ooit een boerderij was. In het midden ervan peilt een middeleeuwse waterput naar water. Het verdorde gras herinnert zich vaag het groen van voor de hittegolf. Het is halfweg augustus. De natuur hunkert naar de regen die intussen weer is opgehouden. Mensen zijn als schimmen, verscholen achter de gaten in hun gevels.

De slaap was onwennig, het bed veel te groot. De nacht rook naar vreemde lijven. Blij dat het dag wordt door de gordijnen. De overvloedige regen van de laatste dagen waste het licht schoon. Alsof het jong licht is van lang geleden, toen een God het streelde en zag dat het goed was.

Woorden falen om wat ik bij het krieken van de dag zie te beschrijven. Laten dus. De ultieme schoonheid ligt in het onbeschrijfbare. Ik moet die nog onbetreden wereld in. Ongewassen, mijn honger naar het sublieme achterna. Het vee graast de mistbanken weg. Langs de bosrand verraadt het gehuil van Linus sporen van wild dat pas de nacht heeft verlaten. Even vergeet hij dat hij zijn beste tijd gehad heeft en hier bijwijlen al niet meer is. Het bospad kronkelt naar een vergeten kapel toegewijd aan ene Saint Marc. Ik vang het licht dat door een klein betralied raam valt. Eredienst voor een verlaten God. Ik ben een pelgrim op weg naar niets of niemand. De zon wedijvert met de nevel om ter mooist. Alles is goed. De pijn is over.

Terug in de tuin spelen licht en schaduw hun trage spel. Manet mengt zijn kleuren en schildert zijn naakten in het gras. Ik schuif vanuit het huis een sympathiek ogend tafeltje bij. In de tuin vloekt een plastic tuinstel. Op plastic tafels weiger ik te schrijven. Schrijven is een ritueel. Het is als kerven in een tere huid. Met altijd dezelfde pen het onbeschreven witte vlak betreden. Twijfelend, schroomvallig, nooit zonder angst.

De lessen van het mountainbiken zijn de lessen van het leven: prévoir, programmer, contrôler. Minstens tien gedachten vooruit denken. Het onverwachte verwachten. Om dan tot je schade te ontdekken dat je hiermee geen meter vooruitkomt. Ik betaal leergeld. Neem routes die te gevaarlijk zijn. Hellingen waar remmen geen grip op hebben. Ik ga hals over kop, de mountainbike onder mij tuimelt weg tot een wat lachwekkende pose.

Dan maar de berg af, fiets in de hand. Ik voel me als een gierzwaluw die te voet naar het zuiden trekt. Het gevaar wint het van mijn trots. De bossen kijken meewarig toe. Ik vrees hier nooit meer uit te geraken. Meestal loop ik niet hoog op met beschaving. Om wat zij met ons doet. Nu ben ik maar wat blij in de verte contouren te zien van een huis. Auto ervoor. De afzink ernaar is zacht glooiend. Zacht genoeg om niet van de fiets te moeten. Ik kijk naar mezelf, zie me rijden. Mijn mountainbike een mechanisch juweeltje. Ideeën over schoonheid en efficiëntie vertaald in metaal. De bewoners van het huis zitten rond het eten verzameld. ‘Bonjour’ doe ik alsof de helletocht door het bos peanuts was. ‘Bonjour’ terug, in koor, maar uitgerekter nu, langzamer, op zijn Frans. Ik denk hun bewondering in mijn rug. Ik voel mijn dijspieren dansen. Ik ben weer de helmboswuivende, de zwaluw die door de luchten scheert. Een bocht verder lig ik op mijn rug. De aarde voelt klam en rustig. Ik raap mijn gehavend ego weer bij elkaar en troost me met de gedachte dat helden lafaards zijn voor wie de omstandigheden meezitten. Helden zijn mythes, ze verdragen niet te veel realiteit.

‘Palo Alto’ lees ik op het etiket. ‘Reserva. Chile 2012’. Druivenrassen Merlot, Shiraz, Tempranillo, Viognier. Ik bracht enkele flessen van het thuisland mee. Ik mocht niet droog vallen, je weet maar nooit. Ik lig met mijn benen omhoog van de rit te bekomen. Te moeilijk, te ver. Ik kijk op de kaart. Landkaarten dienen om uit te vissen waar je de weg kwijt raakte. De wijn doet alle ellende vergeten. Palo Alto, in het glas bezonken zomer. Lieve vriend, ik hoor het je denken: je moet naar Frankrijk reizen om Chileense wijn te drinken. Ik vind rode Bourgogne wijn te flets van kleur, te weinig zon in het glas. Overroepen meestal, veel te duur, al valt over smaken, kleur en wijn niet te twisten, je hebt gelijk. Misschien drink ik altijd het verkeerde jaar.

De avonden snoeren dicht. Het alleen zijn knelt. Ik probeer die realiteit nog voor mezelf te verbergen. Enkel een deel van mij is hier. Het andere deel heb ik onderweg verloren. In vergeefse projecten, verloren liefdes. Koken dan maar. Ik wijt de invallende leegte aan een knagende honger. Het wordt een variatie op altijd hetzelfde: wortelen met broccoli en bloemkool, bloemkool en broccoli met wortelen. Broccoli met wortelen en bloemkool. Meer is er niet. Het is zondag en de winkels in de vallei zijn dicht. Morgen zal ik inkopen doen. ‘Faire des courses’. Het klinkt als koersen. Morgen moet ik inkopen doen. Mij niet laten gaan. Onder de mensen komen. Naar hen lachen alsof ik hen ken. De schijn ophouden. Alsof ik enkel alleen ben, niet eenzaam. Eenzaam is niet te rijmen met eerzaam, het houdt de mensen bij je weg.

2

Daar sta je dan. Wijdbeens, blik op oneindig. Wraak te nemen op al dat politieke gedoe dat wildplassen de bon op wil. De sierlijke straal enkel door de haag en door twee blaffende honden onderbroken. De twee zien er uit als onthaarde ratten. Ze keffen alle aandacht bij elkaar van een buurvrouw die manshoog haar hoofd boven de haag uit steekt. Ze strekt haar rug, lacht terug en begint een praatje. Daar sta je dan, gulp open, handen op de heupen een gesprek te veinzen. Over het weer en hoe rustig het hier wel is. Terwijl ik de dichtheid van de haag inschat probeer ik de paniek te verbergen. Ik hou elke lijn om haar lach in de gaten. Wéét zij het, hoe geamuseerd is dat lachje? De minuten duren uren tot haar hoofd weer achter de haag verdwijnt. Het leed is geleden, iets van haar lachje blijft.

Het door de elementen verweerde informatiebord geeft aan dat het hier moet zijn. In vaal rood: ‘Vous êtes ici’. Bewijs dat ik besta. Dat ik hier ben. Ik trek dieper het bos in en daal in de richting van de Cure, een klaterend zilveren lint dat noordwaarts de vallei in snijdt. De bosweg is omzoomd door met mos begroeide rotspartijen. Necropolen van lang geleden bosreuzen die zich tussen hemel en aarde te slapen hebben gelegd. Zonlicht is hier flinterdun. Op deze plek moeten Druïden wonen die je lot lezen uit de richting van de wind. Het geraas van de Cure laat horen hoe stil het hier is. Alle druïden ten spijt: de middeleeuwse fontein, opgedragen aan Saint Marc vind ik niet. Er moet een bron zijn, een hoop stenen, een beeld dat op Saint Marc gelijkt, een afwateringskanaal, een reservoir: alles even middeleeuws als onvindbaar. We lopen verder: ik en mezelf en een hond. Verdwalen met de kaart in de hand. Ik probeer bomen en rotsformaties te herkennen. Waanzin, alles lijkt op elkaar. Ik zie overal fonteinen en een beeld dat van schaduw blijkt te zijn. Klote. Sint Marc, waar is je fontein? Het bos is niet meer op de maat van mensen en wanneer ik met uitgesleten tred de derde keer hetzelfde punt voorbij loop, breekt de veer. Ik zal de fontein nooit vinden. Ik zal haar kennen van de verbleekte foto’ s op het informatiebord. Het raadsel wordt groter, de mythe blijft. Zo werkt poëzie: een troost voor dolende zielen. Boven de bergen pakken wolken samen. Kijken of er regen van komt.

Zolang de dreiging blijft regent het niet. Het is een wijsheid die mijn grootje had kunnen bedenken. Ook zij behoort tot lang geleden, al voel ik haar dichtbij, vooral in moeilijker tijden. Vieux Dun ligt gelaten onder een uitdrukkingloos grijs. Men verzamelde hier ooit stenen tot een gehucht. De wereld lijkt ver. Er is geen internet, geen wifi, mijn GSM werkt amper. Elektriciteit is er wel, die heeft men hier net uitgevonden. Stromend water is er ook, of toch meestal. Bijna dagelijks sputtert de toevoer als bij een maligne prostaat. En dan nog is het opletten geblazen. Het water dat met tegenzin uit de kranen monkelt heeft de roestkleur van invallende herfst. We zijn halfweg augustus. De zomer wacht op later. De herfst moet hier adembenemend zijn. Ik moet al iets warmer aan wanneer ik in het late licht nog een boek wil lezen. De Morvan heeft niet de lichtheid van het zuiden. Over de bosflanken hangt een duister dat nooit opklaart. Een late tocht op de racefiets kan de beklemming niet verdrijven. Sint Marc, klootzak, waar is je fontein? De avond besluipt de dag. Luiken en ogen vallen dicht. Ik verlang naar licht en naar mensen.

© Hugo Verstraeten


Vieux Dun - Hugo Verstraeten
- Vieux Dun (1)-Vr 27/11/2015
- Vieux Dun (2)-Za 28/11/2015
- Vieux Dun (3)-Zo 29/11/2015


Vieux Dun - Hugo Verstraeten

Vanaf vandaag publiceert de Schaal van Digther 'Vieux Dun' van Hugo Verstraeten.

Vieux Dun is een literaire bijdrage in drie afleveringen. Laten we het voor het gemak een kortverhaal noemen. Het tast de grenzen af tussen reisverslag en short story, tussen fictie en non-fictie, tussen verzonnen en echt gebeurd. Het verhaal flirt met verschillende minnaars. Het bevat beschrijvingen, reflecties, ontboezemingen waardoor het autobiografische element nooit veraf is. De dagboekstructuur is echter schijn. De chronologie werd op zijn kop gezet, omdat de afzonderlijke fragmenten moesten passen in het literaire geheel.


Vieux Dun - Hugo Verstraeten
- Vieux Dun (1)-Vr 27/11/2015
- Vieux Dun (2)-Za 28/11/2015
- Vieux Dun (3)-Zo 29/11/2015


donderdag 26 november 2015

Le grand chemin - Frans Deschoemaeker

Woensdag 4 april 2012. In zijn wandelboek The Wild Places laat Robert Macfarlane een sneeuwuil opstijgen van de top van de Ben Hope, een berg in het noorden van de Schotse Hooglanden. Hij laat hem noordwaarts trekken, over de meridiaan, aan de oostkant de Faeröer-eilanden passeren, de poolcirkel kruisen, en verder vliegen over het pakijs van de zee-engte tussen Spitsbergen en Groenland. Vervolgens laat hij hem over de pool gaan (zoals alles over de pool gaat wat de meridianen volgt). Eens de pool over laat hij hem zijn koers aanhouden, zuidwaarts nu, over het door ijs ingesloten eiland Vrangelja in de Tsjoektsjenzee. Pas na dagen bereikt de sneeuwuil weer gebied dat even hoog ligt als de Ben Hope: een naamloze top in de bergen van Noordwest-Siberië, waar het zo koud is dat staal er splijt en er bij de eerste bijlslag een vonkenregen uit de lariksen spat.

Een nog mooiere filmische travelling, misschien, wordt uitgevoerd door een zwaluw in een gedicht van Tomas Tranströmer (vertaling J. Bernlef):

In april keert de zwaluw terug naar zijn nest van vorig jaar
              onder de dakgoot van precies die schuur in precies die
              boerengemeente.
Ze vliegt vanaf Transvaal, passeert de equator, vliegt
               zes weken lang over twee continenten, richt zich exact
               op dit verdwijnende stipje in de landmassa.


En wij staan in de warme, dampende zomerochtend op het erf van Het Waterhoennest, de tot hondenfokkerij omgebouwde hoeve waar Pistache geboren werd, en vergapen ons aan de boerenzwaluwen die in en uit de open schuurpoort en de dakkapellen vliegen.

Het boerenzwaluwbestand loopt fel terug, zegt de eigenaar Jeroen, nu de boeren omwille van hygiënische voorschriften hun staldeuren moeten dichthouden. Toen ik de zaak hier restaureerde was het mij van meet af aan duidelijk; een open schuurpoort en open dakkapellen om de beestjes terug te winnen. Ik ben blij als een kind als ik ze in de lente weer zie opduiken. Kan je geloven dat ik ze al van ver herken, nu ik ze al een aantal jaren onder mijn dak heb?

Mensen die blij zijn als een kind met de terugkeer van hun zwaluwen, en ze al van ver herkennen, zijn andere mensen, geloof ik. Mensen die op een winterdag naar een dierentuin gaan, zijn andere mensen, gelooft Cees Nooteboom. Zo ook mensen die, wanneer het smeltwater in de regenpijpen gorgelt, de blik naar het luchtruim richten, of daar nog niet één van hun zwaluwen komt opzetten.

Waarom zou hij het doen?, denk je dan. Natuurlijk om de deur op een kier te zetten voor de wildernis daarbuiten. Uit fascinatie voor het ongerepte. Zo’n zwaluw geeft immers gevolg aan een roep, en wordt gestuurd door een kracht, waar geen mens ooit hoogte van krijgt.

Je kan het ongerepte overal terugvinden, stelt Macfarlane in The Wild Places, ook aan de rand of in het midden van het in cultuur gebrachte domein. In een spoorwegberm, in een stadstuin, op een verweerde muur, in een spleet tussen het beton, en dus ook onder de hanenbalken van een gerestaureerde boerenschuur.

Macfarlane heeft het ongerepte in een boek gestopt. Een boek over een wandelaar die verdwijnt in de ruigte, een boek dat de ongerepte natuur tot hoofdpersonage neemt, dat de natuur wil oproepen zoals hij is, maar daar uiteraard niet in slaagt. Want alles wat we in de natuur zien, hebben we er zelf in gelegd, dixit Tim Robinson, de auteur van Stones of Aran, die ook in het verhaal van Macfarlane en in zijn uitgebreide bibliografie even opduikt. Robinson heeft zelf ook een niet onaardige poging ondernomen, want hij heeft één van de Aran-eilanden exhaustief in taal vastgelegd en in een boek gestopt.

Macfarlane’s boek is één lange volgehouden poging om met een niet-menselijke werkelijkheid te communiceren, om die werkelijkheid een zin toe te dichten, die ze niet heeft, maar die onze korte passage op deze planeet haar illusoire en noodzakelijke context moet verschaffen. Een context die niettemin gaten zal blijven vertonen, want op de barre hoogte van de Ben Hope ziet de auteur zich genoodzaakt de volgende bedenking te maken: Het gebied was me niet vijandig gezind, verre van dat. Het stond alleen maar onverschillig tegenover me, maar dan ook volstrekt onverschillig! Dit gebied stond niet toe dat er betekenis aan werd toegeschreven. Iedereen die naar onherbergzame streken trekt heeft wel iets dergelijks meegemaakt: dat hij heel even glashelder inziet dat de wereld niet in hem is geïnteresseerd.

De top van de Ben Hope is een kier in de context, een zwart gat. Een aanzuigend zwart gat waarin een onfortuinlijke wandelaar kan verdwijnen. En die naamloze top in de bergen van Noordwest-Siberië (waar het zo koud is dat staal er splijt en er bij de eerste bijlslag een vonkenregen uit de lariksen spat) is dat nog veel meer.

Het korstmos dat de steen nog leven afperst, betekent alleen zichzelf.

In ongeveer deze bewoordingen las ik het ooit bij Jacques Hamelink, tijdens een lang vervlogen zomermiddag, te Kortrijk, op een terras van een paar vierkante meter, zes hoog boven het grillig in elkaar geschoven patroon van zelden betreden stadstuintjes.

Onbetreden tuintjes, onontsloten tuintjes, ongerepte tuintjes, althans voor het oog van de reiziger dat zijn travelling door de tijd even onderbreekt voor een rustpauze, zes hoog.

En op een nog veel langer vervlogen zomermiddag te Bavikhove (in mijn herinnering zijn de zomerdagen gevuld met het lezen van poëzie – gedichten zijn stapstenen naar het verleden en terug) kwam ik een gedicht tegen van Redbad Fokkema, dat de adolescent die ik toen was behoorlijk aanraakte, voorgoed veranderde:


1.
Wie naar Aran gaat, weet wat hem te wachten ligt.
Inishmore, Inishmaan en Inisheer. Levende lijven
van Synge, uitlopers van Atlantis, Hy-Brasil,
waar voor vijf pond Iers gesproken wordt, grond
uit wier ontstaat, één acre per jaar dor gras
voor schapen op de hoge rotsen van Dún Cathair.
2.
Tussen turven zittend zeil ik de legende binnen.
De Fir-Bolg roepen uit Kilmurvey, en Gaelic
waarvan ik niets begrijp, hijst me aan wal.
Van de landingsplaats ga ik naar de driesprong,
waar het huis staat dat uitziet op Dún Aengus.
Overal liggen currachs en ruik ik de poteen.
3.
Vissers met wie ik in de glazen staar, vragen
wat ik toch zie in hun rotsen. Zie ik wel ribben
van de magere Columbkille, de onvruchtbare aarde
der heiligen? Hoeveel erin liggen begraven
weet God alleen. Rijk maakt alleen de sweepstake
in Galway. Oh machtige Enna, zegen de paarden.
4.
Het zou wat mooi zijn als Aaron Aran had gedoopt
of de Leviathan hier een nier was kwijtgeraakt;
(quia ad similitudinem renis in animali se habet,
schreef Augustus MacRaiden (Magraiden) vergeefs).
Ard-Thuinn was Aran is Hoogte boven de Golven, -
Aragan an tuath glan-aolda, dat kalkheldere land.

Buiten dit gedicht, deze vreemde incantatie die ik al jaren uit het hoofd ken, heb ik van Redbad Fokkema weinig opgevangen. Hoe zou het nog met hem zijn? Enig opzoekingswerk leert mij dat de Utrechtse literatuurhistoricus, auteur van twee dichtbundels en een essay, dag op dag twaalf jaar geleden overleed, in de nacht van 4 april. Waarom dringt hij zich juist vandaag, woensdag 4 april, aan mij op?

Ik kijk uit over de tuin die in het verlengde van mijn schrijftafel ligt. Het moderne avontuur is de afwezigheid van avontuur. De onmogelijkheid tot avontuur. Het leven is een subtiele jacht op, of een koortsachtig zoeken naar, de correspondances van Baudelaire en Mallarmé. De wereld bestaat, en bestaat alleen, om uit te lopen op een mooie tekst. Vrij naar Julien Gracq, auteur van de Carnets du grand chemin.


Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.


© Frans Deschoemaeker


Grote Prijs van de Sportpoëzie in Ninove

Dertien finalisten blijven over om nog in aanmerking te komen voor winst in de eerste "Grote Prijs Sportpoëzie van de Stad Ninove"...

Het gaat om, in alfabetische volgorde, Richard Bezemer – Patrick Cornillie – Rudy de Coensel – Rik Dereeper – Astrid Dewancker – Lieve Du Bois – Sander Meij – Gilles Michiels – Leen Pil – Paul Rigolle (Digther-redacteur) – Hein van der Schoot – Matthias Vangenechten en Miel Vanstreels... Er werden 304 gedichten ingestuurd door 190 dichters. Een jury, onder het voorzittersschap van Willie Verhegghe selecteerde het voormelde sportief-poëtische elitekransje. De gedichten van de finalisten worden gepubliceerd in een gelegenheidsbloemlezing.

Wie uiteindelijk de auteur is van het "Beste Sportgedicht van 2015" wordt bekendgemaakt op vrijdag 4 december 2015 om 19:00 u. in het CC De Plomblom in Ninove. Na de proclamatie volgt een literair-muzikaal programma "Dulle Grieten" met het kruim van Vlaanderens Schrijvende Dames zijnde dit keer Saskia De Coster, Els Beerten, Griet Op De Beeck en Lara Taveirne. Dirk Leyman interviewt. Met muziek van Hannelore Bedert.

Praktisch
Vrijdag 4 december in CC De Plomblom, Graanmarkt 12, 9400 Ninove
o 19u in de foyer: proclamatie van de sportpoëziewedstrijd
o 20u in de schouwburgzaal: Dulle Grieten

Meer informatie bij de Dienst Cultuur van de Stad Ninove
Dulle grieten zorgen voor Groote literatuur" en dit
PersregioDender-Bericht

woensdag 25 november 2015

Patrick Lateur over 'Onbereikbaar' van Willy Spillebeen

Zaterdagavond 21/11/2015 werd in zijn thuisstad Menen, Onbereikbaar de nieuwste dichtbundel van Willy Spillebeen voorgesteld. Patrick Lateur zorgde zaterdag voor de navolgende fijne inleiding.

Dames en heren, lezers en vrienden van Willy Spillebeen,

Toen ik in 2002 met Willy Spillebeen aan het overleggen was i.v.m. De geschiedenis van een steenbok, zei hij me: ‘Het is best mogelijk dat dit mijn laatste bundel wordt. Ik schrijf geen poëzie meer.’ De man heeft zich
niet aan zijn woord gehouden. En we kunnen het hem niet eens kwalijk nemen. Hij heeft zich wel gehouden aan het woord, het woord dat de dichter bezielt, begeestert, inspireert en hem nooit het zwijgen oplegt. Iets in de zin van wat Petrus en Johannes in Handelingen 4:20 zeggen: “non enim possumus … non loqui, wij kunnen in ieder geval niet zwijgen.” Willy Spillebeen moet gedacht en vooral ervaren hebben: non possum non scribere – ik kan niet niet schrijven. Een dubbele ontkenning die met nadruk wil zeggen: ik moet dat doen. En die schrijfdrang, die schrijfdwang bracht hem in 2006 tot Liefde, het enige en tot Blues om wat blijft in 2011. En nu tot Onbereikbaar.

              Je komt in de voorhof
              stap voor stap nader.

              Het heilige der heiligen
              zul je niet binnengaan.

              Terwijl je nadert
              verwijdert het zich.

              Het werkelijk belangrijke
              blijft onbereikbaar.


Met dit smaldicht begint de nieuwe bundel die zijn titel ontleent aan het laatste woord. Nog vóór we de bundel hebben doorbladerd of gelezen, weten we dat de dichter peilen zal naar wat van essentiëel belang is. We weten ook dat hij nu al beseft dat uitgerekend dat wezenlijk belangrijke niet te bereiken is. Met het woord gaat hij op zoek naar wat zich steeds van hem verder verwijdert, als iets sacraals dat huist in het adyton, het ontoegankelijke van de tempel. Voor de dichter moet de voorhof volstaan. Vandaaruit zal hij proberen het wezenlijke te zien en te zeggen.

In Spillebeens laatste drie titels ligt iets apodictisch, een beslistheid waaraan niet te raken valt. ‘Het enige’ lezen we in 2006, 2011 gaat over wat blijft, en nu: onbereikbaar. Veel heeft te maken met het verlies van de geliefde. Toch eindigde De geschiedenis van een steenbok reeds met het mooie, toen nog ongebundelde gedicht Het enige (152), dat het titel- en openingsgedicht zou worden van de bundel Liefde, het enige (6). En in Blues om wat blijft luidt het in de openingscyclus Kamer zonder jou plots ergens tussen twee gedachtenstrepen: jij bent onbereikbaar (13).

Het dichtwerk van Willy Spillebeen is heel consistent en consequent. De bundels staan nooit los van elkaar. Dat is ook de reden waarom hij de pen niet neer kan leggen. Met het woord wil, moet hij steeds weer proberen te vatten wat onbereikbaar is. In de laatste vijf jaar schreef hij ruim honderdvijftig gedichten, waarvan hij ons nu een derde aanreikt in zes thematisch geordende cycli, die ons vertrouwd zullen klinken en tegelijk weer verrassen.

* * *


In de cyclus Kleuren tast de dichter alle mogelijke symboliek af van de kleuren en daarbij spelen zowel werkelijkheid als droom mee, ook heden en verleden. Van de droomgedichten evoceert Wit een schaatstocht naast een witte vrouw, tot wie de dichter de woorden van Pavese richt: De dood zal komen /en jouw ogen hebben. Hij suggereeert er dat hij graag te pletter was geschaatst tegen de ijsberg. Het schokt de lezer, maar eigenlijk is de hele cyclus een zoektocht naar het licht. Zoals in Spillebeens eigen mythe van de steenbok het dier op zoek is naar het bevrijdende vuur, zo is de dichter hier op zoek naar het licht. In Blauw luidt het met in het slotvers een citaat van Paulus:

              Zo opgaan en overgaan in het blauw
              van hemel en zee, vervluchtigen in
              de oneindigheid, ontmenselijkte droom:
               niet meer bestaan maar eeuwig zijn –
               dood waar is dan uw angel?


Het motto van Johannes Itten benadrukt het: Kleuren zijn kinderen van het licht en licht is de moeder van de kleuren.

Met Bestiarium plaatst Spillebeen zich in een antieke en middeleeuwse traditie die zowel fabeldieren als echte dieren beschrijft. De echte dieren zijn altijd - naar het woord van Rilke - uit de verte het menselijke genegen. In het goede en in het kwade. Van de vos heet het

              dat hij, prachtige moordenaar,
               even slim en wreed is als
               de mens die hem vreest en haat.


Spillebeen heeft nogal wat paarden staan in zijn dichterlijke stal – echte en mythologische – en ook hier ontbreekt het edele dier niet in een veelvoud van functies:

              De god die hem verwekte,
              gaf hem vleugels, zodat hij
              op kon vliegen uit de zee.
              Hij schonk hem eerst aan dichters
              die hem als een vrouw bereden,
              dan aan krijgers die met hem
              de wereld wilden beheersen.
              Omdat hij weerspannig was,
              gaf de wijze godin hun teugels.


Het gevleugelde paard der dichters is uiteraard Pegasos. Over de verzen heen speelt de dichter hier met vleugels en teugels, want poëzie is een spel van verdichting, en het woord moet worden ingetoomd. Net zoals in de kleurgedichten wordt ook in de diergedichten gezocht naar de waaier aan betekenissen en symbolen. Spillebeen is hier uitdrukkelijker dan ooit de symbolist, die vanuit melancholie en een drang naar het verleden zich verzet tegen wat bij hem onvrede oproept. Soms is het beeld ook vredig, zoals bij de vertrouwde reiger die bij de Leie staat als een rietstengel:

              Roerloos in een oksel van de oever,
              naast wuivende struiken en lissen:
              een brede, half geknakte rietstengel
              met het grijze slijk van de Leie bespat.



Paard en reiger, als metafoor of als werkelijke gezel, staan de dichter het meest nabij.

Bij alle kleur- en diergedichten kwam mij het sonnet van Charles Baudelaire voor ogen uit Les Fleurs du Mal, het bekende Correspondances, waaruit de dichter zelf verderop in de bundel nog een motto bleek te halen. Het eerste kwatrijn luidt:

La Nature est un temple où de vivants piliers
Laissent parfois sortir de confuses paroles;
L'homme y passe à travers des forêts de symboles
Qui l'observent avec des regards familiers.


De natuur is een tempel, en de mens, de dichter wandelt er door wouden van symbolen die hem gadeslaan met vertrouwde blikken. Als de dichter van alle tijden geroepen is om de eenheid te herstellen tussen het zichtbare en het onzichtbare, dan moet dat niet gebeuren door een pure beschrijving van de werkelijkheid, maar door een symbooltaal die – in het geval van Spillebeen – via kleur en dier de wereld probeert te doorgronden, het werkelijk belangrijke poogt te bereiken ook al blijft het onbereikbaar. De dichter als alchemist, die met woorden op zoek is naar de steen der wijzen.

Die queeste om vat te krijgen op mens en wereld, op leven en dood zet Spillebeen in alle andere cycli van Onbereikbaar verder. In Kinderjaren eindigen alle gedichten steevast op een reflectie van de oude dichter die vooraf de herinneringen aan zijn verloren paradijs had opgeroepen en in de slotverzen de illusie van toen doorprikt. Sporen eindigt met de strofe:

              Ik had nog niet door dat de mensen
              doodlopende sporen maken,
              anders dan de wagenwielen,
              in de landwegen uit mijn kinderjaren.


In Elegie van de populieren zet de dichter de gedachte van zich af dat de kindertijd al gehypothekeerd werd door de gedachte aan ouder worden:

              Het kan niet dat de populieren,
              toen ik in hun schaduw lag,
              of met mijn benen plonsde in de beek,
              al fluisterden over ouder worden, sterven.


Iemand moet eens het aantal populieren tellen in de bundels van Spillebeen. Het meest hallucinante populierenvers staat in deze bundel, namelijk Zwarte herfst.

De gedichten Kamperfoelie en Wiedouwwissen eindigen met een herinnering aan de eerste liefde en vormen een overgang naar de vierde cylus Liefde en dood die in een vertrouwde toonaard de verloren geliefde evoceert met beelden van een rivier, treinsporen, een waterput waar geliefden elkaar niet meer terugvinden. En ook hier duiken weer dieren op: zwaluwen, honden, een raaf. Het woord onbereikbaar neemt uiteraard een prominente plaats in, is zelfs de titel van een gedicht en toont telkens weer hoe pijnlijk het gemis is en hoe groot de zinnelijkheid. Een briefgedicht eindigt met:

              Ik durf het aan mij halsoverkop
              te storten in de cisterne, om
              zonder aker, zonder touw,
              jouw sprankelende water
              te smaken in mijn mond.


Dat Willy Spillebeen een grote lezer is en een kunstminnaar is bekend. In de cyclus Plastisch passeren dichters en beeldende kunstenaars de revue, niet om hun verzen, beelden of schilderijen van commentaar te voorzien. De dichter wil vanuit hun werk zichzelf begrijpen. Heel sterk is het litanisch gedicht In memoriam waarin Seamus Heaney wordt herdacht door één lange opsommende identificatie van Spillebeen met de Ierse dichter, die net als hij uit het boerenmidden stamt.

              Ook ik zag mijn grootvader en mijn vader
              met de spade graven en besloot
              te graven met de plompe pen


Tot tienmaal toe begint een beeldende herinnering met zo’n ook ik om finaal uit te lopen op de gedachte aan de eigen dood. De vereenzelviging is ook deels terug te vinden in Zelfportret naar het gelijknamige schilderij van Jan Cox. In Blues om wat blijft publiceerde Spillebeen ook al een Cox-gedicht en een van zijn niet gerealiseerde plannen is een biografie van de tragische schilder. Ik vraag me wel af wanneer hij dat zou hebben gedaan tussen zijn vele romans, jeugdboeken, essays, dichtbundels, bloemlezingen en vertalingen. Maar ik begrijp hem: wie schrijft moet steeds meer plannen hebben dan pen of klavier aankan. Cox dus. En van hem zegt de dichter

              om zijn innerlijke waarheid te verstaan
              en wat in hem omgaat om te zetten
              in een taal die ook hijzelf begrijpt
              zodat hij niet weerloos blijft …


Dat moet ook de drijfveer zijn geweest van Willy’s eerste schrijfsels en van zijn indrukwekkend oeuvre waarmee hij zocht te ontsnappen aan de dodelijke greep van de ongrijpbare werkelijkheid. Met deze poëticale gedichten rond Cox en Heaney schrijft Spillebeen zich ten diepste uit.

De bundel wordt afgesloten met de cyclus Natuur. Seizoens- en zeegedichten over leven en dood, maar ook verzen over de natuur van de mens die symbool staan voor de levensreis, en dus ook hier veel verwijzingen naar de dood, ook weer naar het eigen levenseinde. De laatste verzen van het slotgedicht Voorbij:

              Voorbij verlangen naar het leven
              zal ik geen ik meer hoeven zijn.

              Ik vrees niet. Ik hoop niet.
              Ik zal vrij zijn zonder ik.


De laatste twee zijn ingegeven door het grafschrift van de Kretenzer Nikos Kazantzakis. Maar Spillebeen zelf legt in die regels extra nadruk op de bevrijding van het ik, dat hem een leven lang tot een queeste heeft gedwongen.

* * *


Dames en heren, in Onbereikbaar neemt Willy Spillebeen ons mee in een herkenbare zoektocht via klankrijke verzen met een sterk symbolisch gehalte, en met opnieuw tal van mythische beelden ontleend aan de Oudheid. In 2002 besloot ik mijn inleiding op zijn Parnassus-bloemlezing als volgt: “Dat consistente en homogene poëtisch oeuvre, waarin de vertrouwde thema’s voortdurend interfereren in een steeds wisselende vormtaal, is een indrukwekkend voorbeeld van belijdenislyriek door een dichter die op een authentieke wijze zoekt naar het wezen van de menselijke existentie.” En dat hij mij vanavond niet komt zeggen dat dit wellicht zijn laatste bundel is. Willy Spillebeen is voor ons een poeta vates, een ziener, een oude Teiresias, naar wie wij graag zullen blijven luisteren, die wij graag zullen blijven lezen en die wij in al zijn bescheidenheid respecteren, en bijzonder erkentelijk zijn. Waarom? Omdat hij zich blijft houden aan het woord.

© Patrick Lateur


Onbereikbaar, Willy Spillebeen, Uitgeverij P, Leuven, 2015, ISBN 9789491455810, € 18,00, Pagina's : 80


zaterdag 21 november 2015

Leerdicht over de angst - Alain Delmotte

1.

Probeer nooit om aan je angst te ontkomen.

Integendeel: wakker je angst aan, zo stel je hem gerust, zo weet hij dat hij zin heeft, dat hij iets betekent voor iemands leven.

Stel hem kost wat kost niet teleur.

2.

Verwen je angst.

Waag je op mijnenvelden: levensgevaar moedigt hem aan.

Struin met hem langs een rampgebied, op een soldatenkerkhof. Of tijdens de werkuren in een abattoir.

Of op een vrijdagavond in Parijs, Place de la République.

3.

Bespaar je angst niets.

Toon hem dagelijks onverwijld de koppen van de kranten: de aanslagen, de wisselkoersen, de columns.

Lever hem het bewijs van komende catastrofen: laat hem het gezicht van je accountant zien. Leg hem de onverbiddelijke cijfers voor. De kredieten, de loonkosten, de negatieve balans.

Verzwijg evenwel de zeer nabije toekomst: heilzaam zal die onzekerheid inwerken.

4.

Leer angst de discipline van het doemdenken aan.

Laat donderslagen horen.

Laat hem in een bliksemschicht paniek, tsunami’s en vulkaanuitbarstingen zien: onverhoopt, visioenen die hem zullen motiveren, zijn zelfvertrouwen aanscherpen.

5.

Herbron je angst.

Reis met hem naar een dictatoriaal land. Bezoek aldaar de politiekantoren, de verhoorkamers, het gevangeniswezen. Gids hem, na de avondklok, door bezette steden rond.

Vertel hem over de daden van de Inquisitie, de daden van de Grote Naties, de multinationals.

Over Bergen-Belsen en Pol Pot. Over Jorge Videla en Jihadi John.

Vertel hem over wat Erich en Zenzl Mühsam werd aangedaan. Memoreer Osip Mandelstam en de zwarte melk van Paul Celan.

Lees hem passages voor uit ‘L’espèce humaine’ van Robert Antelme en de memoires van Margarete Buber-Neumann.

Geloof het: je angst zal het graag horen, aan dynamiek terugwinnen.

6.

Waak over je angst, behoed je angst voor mildheid en compromis.

Onthoud hem niet de stilte voor de storm. Bedien hem op zijn wenken.

Want angst, angst is terecht. Angst maakt ons werkelijk. Sta daarom angst ongedwongen toe. Volg de weg van zijn ongeschreven wetten, volg zijn grillig, brutaal gemoed.

En berust erin.


© Alain Delmotte


vrijdag 20 november 2015

Voorstelling Jaarwerk MMXV

'Jaarwerk MMXV', het eerste jaarboek van de Vereniging van West-Vlaamse schrijvers, is klaar! Het wordt op 22 november 2015 om 10:30 u voorgesteld in Tielt.

In 15 bijdragen van diverse auteurs worden nieuwe publicaties, opvallende biografieën, opmerkelijke schrijfplannen en markante gebeurtenissen uit het afgelopen literaire jaar belicht. Zo werkt VWS verder aan de uitbouw van de Bibliotheek van de West-Vlaamse letteren.




















Leden-abonnees van VWS krijgen het boek gratis toegestuurd.
Het boek kan ook afzonderlijk worden besteld bij secretaris Jan Bonneure (janbonneure@skynet.be) of via de boekhandel (ISBN 9789462661370).

INHOUD

Woord vooraf
(Jooris Van Hulle)

Van Rodenbach naar Duvel
Overpeinzingen van een ullewupper
(Gaston Durnez)

Al die jonge mensen! Wat een zonde
West-Vlaamse jeugdauteurs en de Groote Oorlog
(Jet Marchau)

‘Als ik het verhaal van mijn grootmoeder niet neerschrijf, is het weg’
Anne Provoost over de kinderen van de IJzer
(Koen D’haene)

Een betere Bruggeling in de diaspora
Over Richard Declerck
(Hendrik Carette)

‘in het teken van de Vis’
De poëzie van Patrick Lateur
(Carl De Strycker)

De poëzie van Walter Haesaert
(Jooris Van Hulle)

Laat mijn blinde vingers over een dundruk jagen
Renaat Ramon in het voorbije anderhalve decennium
(Paul Rigolle)

Spin in het net van de Vlaamse herwording
Biografie van Hugo Verriest door Romain Vanlandschoot
(Jan Verdonck)

‘Onder woorden geroepen’
Over het debuut van Jan van der Hoeven en Marcel van Maele
(Renaat Ramon)

Marcel van Maele in Meervoud
(Inge Gheysen)

Hamburger Steak
Twee prozateksten van Jan van der Hoeven
(Renaat Ramon)

Samen op weg naar een sociaal-artistieke samenleving
Geert Six en de Unie der Zorgelozen
(Roger Arteel)

Het kloppende hart van het zingen
Over het literair wonderjaar van Peter Verhelst
(Paul Rigolle)

Europa is een voortdurend gesprek
Over Tegen de kruideniers van Luc Devoldere
(Jooris Van Hulle)

Full of Grace
Over Monte Carlo van Peter Terrin
(Hugo Verstraeten)

Eindredactie: Koen D’haene
Opmaak: Renaat Ramon
foto van Koen D'haene.


Bron: Koen D'Haene
en VWS-Cahiers

dinsdag 17 november 2015

Berging - Herlinda Vekemans

       Olivier Messiaen, Le Dieu caché- Livre du Saint Sacrement (1984)
         ‘God ontberend ontvangt men God eigenlijker dan Hem ontvangend.’ Meister Eckhart


God stierf
en bleef sterven
om belemmeringen van de gang van zaken te voorkomen
werd zijn hemellichaam voorzichtig gelicht
zijn stoffelijke resten raakten als stukjes Berlijnse muur over de hele wereld verspreid
her en der werden ze in bibliotheken en zolders geborgen
zijn naakte leven trok zich nog een tijd terug in slakken, lege okkernoten
de schorre roep van een reiger en de regen
maar na verloop van tijd werden ook deze sporen voor alle veiligheid gewist
en zo werd ook zijn nietigheid
zijn afwezigheid
zijn niet zijn
uit voorzorg opgeborgen


© Herlinda Vekemans


Gedichten in voorpublicatie uit ‘Kwartet voor het einde van de tijd’:

Zonder aarde
Zonder zon
Inwijkelingen
De liefdesklacht van grashalmen
Colony collapse disorder
Urban beekeeping
Adoro te
Berging



maandag 16 november 2015

Aloys Vonckx wint Melopee-poëzieprijs 2015

Gisteren werd in Laarne de 7de Melopee-prijs uitgereikt aan de jonge dichter Aloys Vonckx (27, pseudoniem van Bob Van den Broeck). Mooi is dat ze daar bij Melopee resoluut gaan voor eigenzinnigheid en kwaliteit. De prijs die het mooiste gedicht uit de literaire tijdschriften van het voorbije jaar bekroont, is inmiddels in het Vlaamse letterenlandschap, zoals dat heet, “een prettige vaste waarde” geworden.
Meer info in dit Knack-bericht van Frank Hellemans. Aldaar is ook het winnende gedicht ‘Kamer 832’ dat verscheen in het tijdschrift Kluger Hans na te lezen. Ook op de thuissite van Aloys Vonckx kun je het gedicht savoureren.


Zoals eerder al gemeld werden ook drie gedichten die we eerder 'op deze Schaal' publiceerden genomineerd:
Vrede van Toon Vanlaere,
Vladslo Soldatenfriedhof van Patrick Cornillie en
Samen, uiteen van Bart Vonck.


Extern:
- vorig Digther-bericht over Melopee (“Nominaties”)
- Facebook-community Melopee
- Thuisblog Aloys Vonckx
- Bericht op de Melopee-site
- Knack-bericht Frank Hellemans
- Kluger Hans


Tussen Sawa en Polder, Dessa en Vinex-wijk

Albert Hagenaars over de hybride poëzie van Barney Agerbeek

Voormalig internationaal bankier Barney Agerbeek publiceerde eerder, in bescheidener verband, poëzie maar deze opmerkelijke bundel mag als een officieel debuut gelden. De titel, niet "rood, wit en blauw" maar "rood en wit met blauw" biedt programmatische waarde. Hij verwijst natuurlijk naar de Nederlandse vlag maar ook, zonder het blauw, naar de Indonesische en die staan voor de twee culturen die Barney Agerbeek (1948, Surabaya) bepalen, die hij als auteur in al hun eigen(aardig)heden maar zeker ook onderlinge verbanden onderzoekt. Vormgever Gracia Khouw hield in haar ontwerp terdege rekening met deze achtergrond. Haar omslag bestaat uit een wit fond met onregelmatige rode en blauwe strepen die soms wel en soms niet door elkaar
lopen en enigszins aan morse doen denken. Waarschijnlijk gaat zij ook uit van de slotregels van de informatie op de flap: "Ondanks de contrasterende perspectieven ontstaat er een samenhang tussen de korte en verhalende, horizontale en verticale, en lichtvoetige en aangrijpende gedichten." Daarnaast kennen alle pagina's links boven vijf korte rode streepjes en die ter rechterzijde steeds eentje in het blauw wat de indruk wekt dat het Indonesische deel belangrijker is dan het Nederlandse. De compositie bestaat tenslotte uit twee delen, getiteld 'Rood en wit' en 'Met blauw', waarbij het eerste met een volledig rode pagina begint en het tweede, jawel, met een blauwe.

De bundel kent heel korte en heel lange gedichten. De openingstekst, met de aan een schilderij van de bekende Javaanse schilder Affandi ontleende titel 'Blauwe zon' strekt zich bijvoorbeeld over maar liefst 15 pagina's uit. Hij sluit nauw aan bij het onderwerp van Agerbeeks ook onlangs verschenen roman 'Njai Inem', waarin hij aan de inlandse vrouw in haar hoedanigheid van huishoudster en seksslaaf een hoofdrol toebedeelt. Aangezien zij vaak ook moeder werd van de kinderen van haar ‘menir’, kan de njai ook gezien worden als stammoeder van de Indo's ofwel Indo-Europeanen, dixit Nieuwenhuis. Ik herhaal graag diens uitspraak omdat de meeste Noord- en Zuid-Nederlanders die verschillen nog altijd niet doorhebben. Het is daarom niet meer dan logisch dat de dichter, zelf Indisch, deze bladzijden aan een njai opdroeg, njai Katinem.

In een ander gedicht gebruikt Agerbeek het woord 'kejepit' (beklemd) en dat is een rake omschrijving voor de stijl die hij in 'Blauwe zon' gebruikt. Elke strofe is pregnant geformuleerd, geeft alleen het hoognodige weer, zonder expressionistisch of minimalistisch van stijl te worden. Agerbeek is niet uit op klankovereenkomst of ritmische fratsen en beeldspraak gebruikt hij spaarzaam. Zijn werkwijze houdt zich verre van mooischrijverij en moet het dus hebben van treffende combinaties van inhoudelijke elementen. De nadruk ligt op een enkele, en dan nog niet al te nadrukkelijke, handeling en op de substantieven, die alleen of in samenwerking op suggestie en evocatie mikken.

Opslagloodsen fluisteren
tegen een blauwe zon
Hij droomt de inhoudsmaten
van koffie, thee en kardemom

Terug in Rotterdam slentert hij
langs vemen met verbleekte namen
leest Java Celebes Borneo
ziet kabels, pallets, kranen

Vindt
    een ladinglijst
    cijfers, leggers, balen

Ziet sjouwers aan voor koelies
    Djati, meranti en merbau
    getakeld uit roestige ruimen

Snuift geuren op
    Foelie, peper en kaneel
    weemoed in steen

Ook op andere pagina's komen woorden voor uit het Pasar-Maleis (de eeuwenoude lingua franca in Zuidoost-Azië) en uit Bahasa Indonesia, de officiële Indonesische taal, zoals trassi (terasi), merdeka, pelangi, terima kasih. De betekenis staat telkens onderaan op de bladzijde. Ook zijn er mengvormen van beide talen zoals pidjetten (van pijit, masseren), paitkruik (jeneverkruik, het officiële woord pahit betekent bitter) en, zie alinea hierboven, menir (meneer, al is de status van dit laatste woord een stuk harder dan van simpelweg meneer).
Het zijn niet altijd exotische tierelantijnen. Soms bestaat er simpelweg geen geschikt woord in het Nederlands, zou je een omschrijving moeten geven, wat in Agerbeeks geserreerde poëzie niet past. Het kernachtige ‘trassi’ wordt dan bijvoorbeeld gefermenteerde garnalenpasta. En anders hebben ze altijd nog de functie van sfeerversterkers. Agerbeek is daar trouwens toch goed in, in sfeer oproepen, zoals ook al ondubbelzinnig uit zijn verhalen en debuutroman blijkt.

Genoemde ‘peperwoorden’ buiten beschouwing gelaten is de aantrekkingskracht van deze poëzie die in Agerbeeks geval overigens beter in haar geheel tot uitdrukking komt dan in het handvol strofen dat ik kan opnemen, dus te danken aan enerzijds een ingeklonken werkelijkheidsbeschrijving en anderzijds wat niet uitgesproken wordt, aan te vullen is door de lezer. Los van de vorm, kijkend naar de zegging gaan stukken tekst soms over in beknopt poëtisch proza.

Bij iemand die zo compact kan schrijven, wekt het geen verbazing dat er haiku opduiken. De beste heet 'Merdeka!' De betekenis van het woord, vrijheid, wordt in regels 1 en 3 met tegenstelling en al conceptueel weergegeven.
Hoe kort ook, het betreffende gedicht is een stevig doordenkertje en luidt als volgt:

Als je mag blijven
zoek een spoor over bergen
ook als je moet gaan

De dichter verwijlt niet alleen in het hedendaagse of symbolisch gebruikte of persoonlijk herinnerde Indonesië. Hij kan met zijn hybride achtergrond ook in de zompige realiteit van onze delta uitstekend uit de voeten. Zijn huidige woonplaats Leerdam, midden in het rivierenland, is daar natuurlijk niet vreemd aan. In de laatste strofe van het gedicht ‘Lentepolder’ heet het:

Op de dijk keren vrouwen
gearmd met hun mannen terug
Hoor hoe ze spreken
alsof het geloof
al is het voor even
zo licht is als de zon.


waarbij het slotwoord natuurlijk mooi aansluit op het hoofdmotief van de hoofdtekst ‘Blauwe zon’’, slechts één van de manieren waarop Agerbeek teksten en hoofdstukken weet te binden. Deze regels berusten waarschijnlijk op een observatie in de eigen omgeving, want Leerdam ligt niet alleen tussen uitgestrekte grazige weides maar ook in de Laaglandse bible belt. De terloops opduikende vijfde regel wijst daar in elk geval wel op.
Het daarop volgende gedicht, 'Herfstpolder', eindigt met:

Stemmen slikken zinnen in
Gezichten verbergen gedachten
Schapen vreten van het laatste gras
Het is stil zoals het was


Van de sawa’s naar de polders, van de dessa’s naar de Vinex-wijken, en terug, en regelmatig in beide tegelijk! Je mag jaloers zijn op Agerbeeks meervoudige register, dat hij zowel inhoudelijk als stilistisch bespeelt (al is er voor voorbeelden van mutaties in stijl te weinig plaats in deze bespreking). Hij is een vertegenwoordiger van de groep die het WRR-rapport 'Identificatie met Nederland' (2007) als dragers van een functionele identiteit omschreef. Gezien in het licht van de huidige internationale mensenstromen zal dit gegeven de komende jaren alleen nog maar aan belang winnen en ook in de literatuur z’n beslag krijgen. Niet alleen trekken honderdduizenden mensen momenteel Europa in, ook vertrekken inwoners elk jaar in groten getale. In het recordjaar 2014 ging het alleen al in Nederland om 148.000 mensen die hun heil elders zochten! In België gaat het jaarlijks om 35.000 uitwijkelingen. Om emigranten is echter om begrijpelijke redenen, die vaak op misvattingen berusten, heel wat minder te doen dan om immigranten.
Het werk van Barney Agerbeek kan dan ook gezien worden als een voorbeeld bij uitstek van wat culturele vermenging én verrijking vermag.

Hoewel er tal van sterke gedichten in 'Rood en wit met blauw' staan, heeft Agerbeek als dichter nog niet overal het niveau bereikt dat hij wel al in zijn prozaboeken 'Schaduw van schijn' en 'Nnai Inem' haalde. Met een grotere concentratie op dit literaire genre in het algemeen en een nadruk in het bijzonder op wat nu al zijn meest positieve punten vormen (de ingehouden zegging, de vaardigheid uit de concrete beschrijving significante details te laten vonken, het gemak waarmee hij verschillende werelden en genres samenbrengt en weer kan ontrafelen) is het echter slechts een kwestie van tijd, voordat hij ook in de lyriek over de hele linie kan overtuigen. Gezien zijn opmerkelijk snelle groei als prozaïst (hij begon zijn officiële literaire carrière opmerkelijk laat, wat wel degelijk dus ook voordelen heeft) lijkt dat zelfs onvermijdelijk!


© Albert Hagenaars, november 2015

BARNEY AGERBEEK; ‘Rood en wit met blauw’; 64 pagina’s; Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem; 2015; ISBN: 978-90-6265-874-9; Prijs: € 19,50.


zondag 15 november 2015

Adoro te - Herlinda Vekemans

        Olivier Messiaen, La joie de la grâce- Livre du Saint Sacrement (1984)


De stad is nooit zo mooi
als wanneer bejaarden hun zwijgende rimpels hun slepende voeten, het struikelen zelfs elke dag weer uit voordeuren aan haar smalle voetpaden geven de lijnen van hun gelaat een vergeefse linie tegen de verhitte haast van de straten

in hun huizen met ondergedoken zwammen
versleten vloerkleden en galmende klokken
hun pleisterplaatsen van verleden tijden
in hun schuifelende voeten
staat ze stil
hier staat de stad stil

hier is haar diepste tijdlaag
hier zijn haar jaren en haar eindigheid
hier wordt haar tijd langzaam levend
elke dag opnieuw geboren


© Herlinda Vekemans


Gedichten in voorpublicatie uit ‘Kwartet voor het einde van de tijd’:

Zonder aarde
Zonder zon
Inwijkelingen
De liefdesklacht van grashalmen
Colony collapse disorder
Urban beekeeping
Adoro te
Berging



zaterdag 14 november 2015

Urban beekeeping - Herlinda Vekemans

        Olivier Messiaen –Les deux murailles d’eau- Livre du Saint Sacrement (1984)


Specerijen uit de gestrande karavanen
vonden op de vleugels van de wind
langs de transsahararoute
luchtspiegelingen en honingraattempels van gebakken klei
hun weg terug
en draaiden in cirkels en spiralen kleine windhozen op de daken
van Timboektoe’s bibliotheken
sindsdien kleurt en smaakt de schaarse regen
er naar kaneel, komijn of saffraan
oker stof van gemalen zaadjes en lang verwacht hemelwater


© Herlinda Vekemans


Gedichten in voorpublicatie uit ‘Kwartet voor het einde van de tijd’:

Zonder aarde
Zonder zon
Inwijkelingen
De liefdesklacht van grashalmen
Colony collapse disorder
Urban beekeeping
Adoro te
Berging



donderdag 12 november 2015

Colony collapse disorder - Herlinda Vekemans

        Olivier Messiaen –Les deux murailles d’eau- Livre du Saint Sacrement (1984)


De karavanen die specerijen naar de Rode Zee vervoerden
verloren hun weg tussen zee-engte en zeearm
ze zwierven van baai tot inham
van stad tot stad
van seizoen tot seizoen
kwamen ten slotte -
een hoekig labyrint
van woestijnkarvelen
op hard zand -
tot stilstand



© Herlinda Vekemans


Gedichten in voorpublicatie uit ‘Kwartet voor het einde van de tijd’:

Zonder aarde
Zonder zon
Inwijkelingen
De liefdesklacht van grashalmen
Colony collapse disorder
Urban beekeeping
Adoro te
Berging



dinsdag 10 november 2015

De liefdesklacht van grashalmen - Herlinda Vekemans

        Olivier Messiaen - Sept Haïkaï (1962) Esquisses japonaises pour piano solo et petit orchestre


Alle streven maakt de aarde zwaar
haar ijzige tongen slinken
haar zout water briest
haar zoet water kwijnt
haar wouden dunnen
haar glooiingen verdorren
haar woestijnen verzengen
haar luchten verduisteren

haar stilte is uitgesproken


© Herlinda Vekemans


Gedichten in voorpublicatie uit ‘Kwartet voor het einde van de tijd’:

Zonder aarde
Zonder zon
Inwijkelingen
De liefdesklacht van grashalmen
Colony collapse disorder
Urban beekeeping
Adoro te
Berging



zondag 8 november 2015

Inwijkelingen - Herlinda Vekemans

         Olivier Messiaen - Oiseaux exotiques (1955-56)


De stad is ook maar een dag
kortstondig en wispelturig als de wolken
met fletse geuren die in regenwater
uitlaatgassen en duivendrek uiteenvallen
kauwen en kraaien verzamelen de dagen
als nog dichte okkernoten die ze van hoog laten vallen
aan de stadsranden wachten herten en vossen op mensluwe momenten
halsbandparkieten uit de Himalaya nemen hun intrek in parken
vlegels met luid en kwajongensachtig vlerkwerk
groen en excentriek als Papageno
met de vinger gewezen
exoten


© Herlinda Vekemans


Gedichten in voorpublicatie uit ‘Kwartet voor het einde van de tijd’:

Zonder aarde
Zonder zon
Inwijkelingen
De liefdesklacht van grashalmen
Colony collapse disorder
Urban beekeeping
Adoro te
Berging



vrijdag 6 november 2015

Zonder zon - Herlinda Vekemans

        Olivier Messiaen – Quatre études de rythme – 2. Mode de valeurs et d’intensités (1949-1950)


Het strakke ritme van grijze wintertakken
is trager en kaler dan de regelmaat
van nerven in zomerbladeren
het is haperend, en zwakker
dan het stuwen en duren van de stam
het sijpelt tak en boom
het druppelt dag en nacht
het is te stil voor vogels
het is maanstil in het blauwe uur
voor de gele drukte van de zon


© Herlinda Vekemans


Gedichten in voorpublicatie uit ‘Kwartet voor het einde van de tijd’:

Zonder aarde
Zonder zon
Inwijkelingen
De liefdesklacht van grashalmen
Colony collapse disorder
Urban beekeeping
Adoro te
Berging



woensdag 4 november 2015

Zonder aarde - Herlinda Vekemans

        Olivier Messiaen – Quatuor pour la fin du temps (1941)


Op ontelbare ladders
stapelen bedden boven elkaar
katheters en serumlijnen ratelen
als gebedsmolens in de wind

tussen kille lakens
rillen deerniswekkenden
hun lippen prevelen hoe
ze gezichten zagen en hoe ogen keken

de ladders snerpen rond de maan
jaar in jaar uit


© Herlinda Vekemans


Gedichten in voorpublicatie uit ‘Kwartet voor het einde van de tijd’:

Zonder aarde
Zonder zon
Inwijkelingen
De liefdesklacht van grashalmen
Colony collapse disorder
Urban beekeeping
Adoro te
Berging



Kwartet voor het einde van de tijd - Voorpublicatie

Op donderdag 19/11/2015 wordt om 20:00 u ‘Kwartet voor het einde van de tijd
de nieuwe dichtbundel van Digther-redacteur Herlinda Vekemans voorgesteld. De voorstelling gaat door in de Gentse Sint-Stefanuskerk. Tijdens een uniek orgelconcert brengt Herlinda Vekemans er samen met organist Paul De Maeyer hulde aan Olivier Messiaen. De nieuwe bundel bevat gedichten die in mooie bewegingen om en rond het werk van Messiaen werden geschreven.
Messiaen’s geloof, zijn passie voor vogels, de natuur en de kosmos, en zijn pogingen om met muziek de tijd stil te leggen vormen de rode draad in de bundel. De gedichten verruimen de thema’s van Messiaen vanuit een breder, hedendaags gezichtspunt en kunnen perfect los van de muziek gelezen worden. De bundel bevat tevens fotografische impressies van de Trinitékerk in Parijs waar Olivier Messiaen 60 jaar lang organist was.

Eerder publiceerden we op de Schaal van Digther al fracties uit de bundel. Bij wijze van verdere introductie brengen we hier in voorpublicatie de komende dagen acht gedichten uit ‘Kwartet voor het einde van de tijd’.

Extern:
Poëziecentrum – Info Boekvoorstelling
www.herlindavekemans.be

Gedichten in voorpublicatie uit ‘Kwartet voor het einde van de tijd

Zonder aarde
Zonder zon
Inwijkelingen
De liefdesklacht van grashalmen
Colony collapse disorder
Urban beekeeping
Adoro te
Berging