Pagina's

vrijdag 26 december 2025

Oplosverf - Bert Struyvé

Oplosverf

hij die graag aan touwtjes trekt 
kijkt eerst hoe je grendels en spandraden
kunt ontregelen 

daarna hoe je gebouwen met blote handen
op afstand kunt breken
zonder de fundering te ontzien 

hoe je drones uit de hemel laat dalen
met plastic bloemenslingers als camouflage
snoepgoed in een vrolijke toets 

hij denkt heel even aan de pepernoten
in de kleuterklas van vroeger, het trauma
van die handschoen om de hoek van de deur 

maar ja, nu vraagt hij hoe de bloedbanen lopen
om zijn blote handen niet te hoeven wassen
hij ziet, dat woorden de wereld raken 

hij steekt zijn hand uit, om te zien hoe het werk:
pak hem dan, voor de verbinding
ik reik mijn hand, over zijn lijn van oplosverf op waterbasis 

in zijn andere hand heeft hij een stok, trekt een cirkel
diep in een mierenhoop en knikt: kijk, ze vluchten

 

© Bert Struyvé


© foto Chris Top - Bert Struyvé @Sterrebos-optreden
Groningen 10-09-2025

dinsdag 23 december 2025

In het letterlabyrint van de liefde

Openingstoespraak van Antoon Van den Braembussche bij de voorstelling van 'Verdraaide liefde”  van Jan M. Meier.

Jan M Meier is een jong dichter. Een erg jong dichter. Dit mag een beetje vreemd klinken, maar het is pas sinds 2017 dat hij regelmatig dichtbundels het licht laat zien. Inderdaad, onder zijn echte naam Jean-Marie Maes debuteerde hij in 1972 reeds met Figuratie , een beloftevolle bundel die meteen werd bekroond met de debutantenprijs voor poëzie van de provincie Oost-Vlaanderen, Toen bleef het stil, 45 jaar lang stil, op enkele sporadische en tussentijdse gedichten na. 

In 2017 dus, op 66 jarige leeftijd, verraste hij vriend en vijand met een nieuwe bundel Engelenspoor. Deze bundel stond grotendeels in het teken van het onverwachte verlies van een eigen kind. De bundel belichaamde een prangende, aangrijpende, poëtische verkenning van dood en vergankelijkheid. Dit zette meteen de toon voor een nieuw beginnend oeuvre, waarin, aldus Dirk de Geest, de grote, existentiële vragen niet uit de weg worden gegaan. Naast een paar bundels die minder aandacht kregen, zijn het vooral Grote Gevoelens  (2020) en de dubbelbundel Verstrengelingen (2024) die zeer goed ontvangen werden en hem als dichter definitief op de kaart hebben gezet.

En nu is er Verdraaide liefde (2025), de bundel die vandaag verschijnt en die tevens opmerkelijke schilderijen en tekeningen van Johan Clarysse bevat. En zoals steeds heeft uitgeverij P voor een erg fraaie uitgave gezorgd. In feite is Verdraaide liefde een onderdeel van een ooit geplande trilogie, waarvan deel 2 Verstrengeling en deel 3 Taalslag al in de reeds genoemde dubbelbundel Verstrengelingen (2024, 144 p.) verschenen. Nu pas kan de trilogie in zijn geheel worden gelezen. De oorspronkelijk geplande volgorde is dus: Verdraaide liefde, Verstrengeling en Taalslag.

Centrale thematiek

Vanuit deze trilogie kan men gemakkelijk een centrale thematiek duiden, die meteen ook de unieke identiteit van Jan M. Meier als dichter belichaamt. Er zijn immers maar weinige dichters waarvan de liefdesgedichten zozeer verankerd zijn in het lichaam. De verstrengeling van beide lichamen tijdens de liefdesdaad wordt steevast geassocieerd met klank, muziek, bespiegeling, stilstand van de tijd en vooral ook met taal, het “letterlabyrint”, waarover de dichter spreekt. Elke vraag, elk antwoord gaat van het lichaam uit. De gedichten zijn een ode aan de lichamelijke verkenning en extase, maar tegelijk is er altijd onderhuids aanwezig: de teleurstelling, de tastbare paradox, de ironische kwinkslag, de negatieve weerslag, het nuchtere ontwaken in de tijd. Het is precies aan de dualiteit tussen ode en verwording, tussen bevrijding en verdraaiing dat deze poëzie haar unieke spankracht ontleent. Dit is ook de reden waarom de gedichten menig lezer blijvend zullen ontroeren en intrigeren. 

Verdraaide liefde

Laat ons nu een vijftal aspecten toelichten van Verdraaide Liefde die deze centrale thematiek nader toelichten en gestalte geven.

Een eerste aspect is de ode aan de lichamelijke liefde. Een aantal gedichten hebben als grondtoon de erotische betovering, Een lofzang van de liefdesdaad, de paringsdaad, letterlijk “nahijgend in schor gekrijs”, zoals het in één van de gedichten luidt. Hier wordt het dionysische karakter van de liefde beklemtoond als een (ik citeer) “storm over het slagveld van je lijf”, die uiteindelijk eindigt met (ik citeer) “hij de gemerkte man”, “doorzichtig als dubbelspiegelglas”. De minnaar bestaat haast niet meer! Hij verdwijnt in het niets. Hij is letterlijk overgeleverd aan de liefde, het verlangen, de roes, het heidens genieten, de drift als een (ik citeer) “een blinde aalscholver die duikt”. De paringsdaad wordt tegelijk niet zelden geëvoceerd als een bevrijdend oponthoud, een “dijk tegen de tijd”. 


Een tweede aspect, dat ik al her en daar aanraakte, is de dualiteit van de liefde. Het is aan deze dualiteit dat de voorliggende bundel onder meer zijn titel Verdraaide liefde ontleent. De verdraaiing slaat in de eerste plaats op de ambiguïteit van de liefde. De liefde verwijst evengoed naar goden als naar demonen, evengoed naar wellust als naar weemoed. Deze tweespalt van de liefde is bijna overal aanwezig. Het is een spanningsveld dat ook als prikkel kan worden gezien tot het dichten zelf. De tweespalt leidt ook tot een omkering van de liefde, Het gedicht vertolkt als het ware deze omkering, deze “verdraaide liefde”. Wat overblijft is, zoals de dichter getuigt, “de hapering van onze harten/in woorden bevroren”. Of nog: We zijn “tot in winterwortels bevroren”. De liefdesvervoering is “zo weer weggewist” en eindigt met “de witte kilte binnenin”. De dualiteit van hitte en ijs is overal aanwezig: zo zijn, aldus de dichter, “de fata morgana/al in het ijs verankerd”. De liefde lijdt letterlijk aan een onderhuidse verdraaiing, “een tot schaduw herschreven zon”, zoals de dichter prachtig verwoordt. “Scheur het kleed van de stilte”, zo protesteert de dichter die gevangen blijft in de tweespalt, in wat hij dooikoorts noemt, of een vagevuur dat hij als compromis omschrijft. Soms kristalliseert zich de dualiteit in een ware paradox, zoals in: “in de rechte straten van het geheugen/ blijf jij op spoorafstand/onbereikbaar binnen bereik”!?

De dualiteit wordt niet altijd even dramatisch verwoord. Dit leidt me tot een derde aspect van de bundel, namelijk de ironie van de liefde. Inderdaad, soms is de stap van tragiek naar ironie heel nadrukkelijk aanwezig. Verdraaide liefde betekent hier wat men in eerste instantie zou associëren met de titel: de dekselse liefde, de verdomde liefde, de vermaledijde of verrekte liefde. De dichter lacht met de liefde, kaffert haar uit, bekijkt haar met een ironische toets. Zo schrijft hij: “de lijn van je wang zigzagt/van kin naar oogkuil/zon en zwart gat tegelijk/dit moet liefde zijn!”. Elders wordt de liefde beleefd met “een toets van anijs”. Soms krijgt hij als minnaar “een koekje van eigen deeg”. De lach en de humor is niet zelden een mooi tegengewicht tegen de meer zwaarwichtige, soms bittere, verwrongen, wanhopige omkering van de liefde.  

Een vierde belangrijk en erg relevant aspect van de bundel is de verstrengeling van taal en liefde. Vaak is de verstrengeling van lichamen verbonden met dans, muziek en vooral de taal van het gedicht. Liefdesdaad is taal: “Hijskranen takelen letters op het blad”, zo luidt het. Zeer origineel in de bundel is de iconische band tussen liefde en schrijven, tussen liefde als opening naar taal en expressie in en door het gedicht. Zo schrijft de dichter: “het vel van liefde niet vlekkeloos/een stafrijm voor haar stotter/het witte blad onthult zijn verhaal/pas als het beschreven is”. Een ander voorbeeld is het schitterend begin van Dooikoorts I: liefde in je naam getaald/zo vangen aan de ongeschreven brieven”. Toch is de taal vaak machteloos. Zo ontgraaft de dichter naar eigen zeggen het alfabet, de taal, het gedicht, en toch blijft alles sprakeloos en in flagrante tegenspraak.

Andere, opvallende aspecten van de bundel zijn de locatie van de liefde in de ruimte en de innige band tussen eten en liefde. Ik kan de vaak dansante ruimtelijke verkenning van de ruimte (“een lichaam dat zich laaft aan pirouettes”) en de culinaire dimensie van de erotiek  hier enkel aanstippen, echter niet uitwerken. Ik zou willen eindigen met een vijfde, fundamenteel aspect van de bundel dat men niet meteen zou verwachten, namelijk de mystieke dimensie van de liefde. Naast de hapering, de vergankelijkheid, de omkering van de liefde wordt deze vergankelijkheid zelf omgekeerd. Dit is een prachtige paradox die een diepere laag van de bundel blootlegt. Liefde is enerzijds het “tederste bedrog”, maar het is tegelijk datgene wat ongrijpbaar is, In sommige gedichten, zoals in vouwmeester van woorden, wordt liefde niet zelden en vaak onverwachts geassocieerd met “oneindigheid”, “eeuwigheid” “grenzeloosheid”. Deze mystieke dimensie ligt aan gene zijde van de hapering, de verdraaiing, het vergankelijke, zelfs van de taal zelf. Liefde en de geliefde behoren uiteindelijk tot het domein van het onzegbare. En wellicht is het het onzegbare, het onbereikbare dat niet enkel de liefde maar ook het gedicht letterlijk in beweging brengt.  

Ik eindig met een zeer gaaf gedicht waarin de verstrengeling van taal, muziek en beeld zich uiteindelijk veruitwendigt in  het spanningsveld tussen hitte en ijs. Van dualiteit gesproken! Het is een dualiteit die hier opnieuw verwijst naar de “verdraaiing van de liefde”!

dooikoorts

1

liefde in je naam getaald
zo vangen aan de ongeschreven brieven 

het is een aloud verhaal
dat ik bedenk met de bekende klanken 

tot je kleuren beken ik me
met de lijnen van je lichaam

lees ik samen
van turkse baden de tedere hitte
de lafenis van lavendel 

de fata morgana
al in het ijs verankerd

© Antoon Van den Braembussche

 

Collage van de voorstelling. Van LnrR en van boven naar 
onder: gesprek met Paul Rigolle, Leo Peeraer, Jan M. Meier
en Groepsfoto met Antoon Van den Braembussche, Jan M. Meier,
Diane Ruthgeerts, Paul Rigolle, Johan Clarysse en Niels Poppe.


Antoon Van den Braembussche (foto: Paul Rigolle)

zondag 21 december 2025

Jotie T'Hooft-poëzieprijs 9° editie

 "De dichter is een gedicht, 24 uur per dag" (Jotie T'Hooft)


Wie dat wil kan nog deelnemen aan de 9° editie van de Jotie T'Hooft poëzieprijs! Er worden 1 of 2 gedichten gevraagd, geschreven in de geest van de zeer biezondere dichter die Jotie T'Hooft is geweest. En, wat ons betreft, nog altijd is! Inzenden tot 29 Januari 2025. De jury bestaat uit Daniel Billiet, Hans Hanssens, Ingrid Weverbergh, Filp De Nys en Annika Cannaerts e.a.
De prijs wordt uitgereikt op 9 mei 2026, de dag dat Jotie T'Hooft exact 70 jaar zou zijn geworden! Als dat geen goeie motivitie is om deel te nemen.

Het volledige reglement en alle deelnemingsvoorwaarden lees je hier:
Reglement 9° Jotie T'Hooft-Poëzieprijs 
Website: Jotie T'Hooft Poëzieprijs

Wikipedia-pagina Jotie T'Hooft




donderdag 18 december 2025

ADDA 3 is verschenen!

Het derde nummer van het tijdschrift ADDA is verschenen! De boeiende cahierreeks die werd opgericht door dichter-beeldhouwer Renaat Ramon, samen met Willy Tibergien, Andreas Van Rompaey en Lieve Terrie heeft tot doel om de iconische (concrete en visuele) poëzie een flinke steun in de rug te geven.
Naast ‘gevestigde waarden’ uit het eigen taalgebied, krijgen ook auteurs uit andere contreien de kans om mee te werken.

ADDA 3 kost 10 euro. Alle info via het redactiesecretariaat - Betferkerklaan 187, 8200 Brugge - ram.lam@skynet.be



woensdag 17 december 2025

Kerst - Steven Van de Putte

 Uit de cyclus 'Kijkoperatie'


Kerst

geen kookwekker maakt de tijd eenduidig: hij tikt
als verhouding tussen stomen, bakken en roeren. 

aan tafel kijken we je kookles in, je trotse morsen
met seconden die niet in de maat willen dansen

wachten enigszins bevreesd op borden die buiten
proportie zijn en voor-en hoofdgerecht verwarren. 

de kok is barok, lijdt aan horror vacui,
we blussen onze angst met een saus van humor. 

als je om middernacht voorstelt samen af te tellen
doen we mee, vieren de wedergeboorte van het kind. 

onhandig lezen we het braille van geschenkpapier.
om jou uit te pakken, is het nog te vroeg.

© Steven Van de Putte


Uit de cyclus: “Kijkoperatie”, nieuwe gedichten in wording van de voormalige Stadsdichter van Deinze.


dinsdag 16 december 2025

Rad - Steven Van de Putte

Uit de cyclus 'Kijkoperatie'


rad

's avonds na school ligt er een dweil aan de deur,
je rampenplan voor de regen die is meegereisd, 

wanneer rugzakken kantelen, kapseist het schip,
we haasten ons in wollen reddingssloepen,

bij het avondmaal vegen we het schoolbord van
onze lever, willen we niet meer in het krijt staan, 

het nagerecht is een verrassing, papa koppig als
een matrixprinter, haalt tweedehands computers 

uit de autokoffer, installeert cd-rom's met onze  
toekomst, mama volhardt in dos-commando's

er crasht iets, we gaan in ballingschap op zolder, 
draaien op vaders draaitafels Freed from Desire 

dan ploffen we neer voor rad van fortuin, horen
beeld zonder klank, draaien onze letters om,  

in bed nog even je stem, naald op zijn ziel,
dat krassen voor de nacht zich afspeelt.  

© Steven Van de Putte


Uit de cyclus: “Kijkoperatie”, nieuwe gedichten in wording van de voormalige Stadsdichter van Deinze.



maandag 15 december 2025

thuis - Steven Van de Putte

Uit de cyclus 'Kijkoperatie'

thuis

messen gewet, boren en tangen in aanslag, sta je heelkundig 
over je kookpotten, het vlees in een plaatselijke verdoving

van rode wijn, een zoon geeft boter aan, en tijm en laurier,
hij kent zijn plaats hier, zal nooit zelf dokter worden.

de dampkap gedoofd mag de maaltijd naar de kamer,
daar komt de familie bijeen voor haar bezoekuur. 

we zitten naast elkaar aan de apostelentafel, jij breekt het
brood, verdeelt het woord. wij zwijgen onze zevende dag.

daarna gaat kleine zus op schoot voor een kijkoperatie, 
de grote broers worden verhoord over sport en school.

de generiek van tien om te zien luidt als een schoolbel. 
we lopen in rangen de nacht in, dromen van Leopold drie.

als we ontwaken, ben jij al weg. je briefje doorloopt onze 
dag als een koffiefilter. prinsenkoeken praten ons moed in. 

© Steven Van de Putte


Uit de cyclus: “Kijkoperatie”, nieuwe gedichten in wording van de voormalige Stadsdichter van Deinze.




zaterdag 13 december 2025

De hondenwandelaarster (172) - Jet Marchau

172. Het leven na 75

De hondenwandelaarster

‘Je kunt een lievelingskleur hebben of een lievelingslied, maar ook lievelingswoorden bestaan dus’

Die bedenking van puber Vieux-Rose, de verteller in ‘Meisjes van krijt’ van Lara Taveirne, heeft me aan het denken gezet. Heb ik lievelingswoorden? En welke dan?

In bed wiegen ze me in slaap, in de vroege ochtendwandeling met hond Chilla sluit mijn geest aan bij de voorbije avond. Het regent, sneeuwregen, het is herfst en koud.

November, ja, dat kan een lievelingswoord zijn. Naar inhoud sowieso, ik verjaar in deze maand, en ik ben dankbaar dat ik nog kan verjaren. ‘Toen was’t  bietend koet’ zei mijn moeder. 

k hou van de herfst.

Maar ik zoek geen lievelingswoord naar inhoud, ik zoek zoals Vieux-Rose naar klanken, naar ritme, naar zachtheid.

Terwijl hond Chilla aan ieder hoopje bladeren snuffelt, erger ik me  voor een keer niet. Ik volg haar ritme en ik overloop de maanden. De mooie/ trieste inhoud mag mij niet leiden. Enkel het naakte woord dus. Of de maand die als woord het minst naakt blijft.

Januari en februari stranden bij de heldere klanken, de beginmedeklinkers en de agressieve ‘r’, maart, mei, juni, juli zijn te kort om ritme te halen, augustus struikelt over de tweeklank en de twee ‘u’s, de explosieve  ‘k’ in oktober en o’s voorspellen al teveel donkerte.  In september en december vind ik ritme terug, maar ze halen het niet bij de zachte, bijna nasale beginklank en de sobere e-klanken van november. Niet voor mij toch.  

Chilla snuffelt verder, ik sukkel er achteraan. Ik ga het rijtje nog eens af:  welke maand miste ik?

‘April is de wreedste maand’, ‘April is the cruellest month (….)’ de beroemde beginzin van The Waste Land van TS Eliot.  Donkere gedachten worden weer ongewild tot leven gewekt: ‘(…)  mixing memory and desire (…).

 Ja, fluistert Quentin Bell bij de dood van zijn tante Virginia Woolf, einde maart 1941. De antwoorden op het waarom moeten nog komen, in April.

Mijn gedachten dwalen af, naar de zo graag gelezen trilogie van Rindert Krombout over de Bloomsburygroup: Soldaten huilen niet (2010), April is de wreedste maand (2013),  Vertel me wie we waren (2014).  En terwijl Chilla haar beste snuffelmomenten beleeft, drijf ik verder terug naar juni dit jaar. Uitgeweken dochter Eva, een even grote Virginia Woolf- fan als ik zelf, nam ons mee naar de tentoonstelling rond Virginia Woolf en Vanessa Bell in het Deense Nivågård museum. Ik geniet nog altijd dankbaar na.

Maar April dus, ik moet terug naar het woord zelf, niet naar de inhoud. Het lukt me niet echt. Er is ook teveel persoonlijke inhoud.

Ik zoek ter afleiding nog meer lievelingswoorden, Vieux-Rose achterna. Pimpampoentje bijvoorbeeld, keppetje voor mijn kleinkinderen. Oei, die verkleinwoorden..

Het sneeuwt nu hard, ik stuur een gedachtengroet naar boven: het is ‘‘bietend koet’.. Ook Chilla geeft het op.

In het zachte ritme van november vinden we onze weg terug. Zij naar haar warme deken, ik naar een warme kop koffie. En straks, opnieuw naar  ‘Meisjes van krijt’. En ik weet het wel, want ik las vele jaren geleden al Lara Taveirnes De kinderen van Calais (2014), dat nu een nieuw leven kreeg in Meisjes van krijt (2025):  verder dromen zit er niet in, daar leent de zware  tocht, de tocht van vele meisjes van krijt, zich niet toe.

Maar dank je wel Lara, dat Vieux-Rose me toch even mee liet dromen en -denken. In november, in de sneeuw.  

In boekenvriendschap,

© Jet Marchau


Uit: ‘Het leven na zeventig’ – De hondenwandelaarster



vrijdag 12 december 2025

Zingen in de oorlog - Jef Boden

Zingen in de oorlog

‘Zoals de kolonel zei,’ bedenkt Natalia, ‘dit is de eerste maal in twee jaar tijd dat ik vogels hoor zingen. Thuis zingen ze niet.’

‘Omdat ze een shellshock hebben opgelopen,’ lacht de frontarts Roman.

‘Die shellshock hebben wij ook, en toch zingen wij nog,’ zegt Natalia uitdagend.

Deze dialoog staat in een reportage in The Power Within over een herstelkamp voor Oekraïense medici in Zweden. Zing je nog, ondanks de oorlog? Ontdek daarnaast Joelia Pajevska, ambulancier in Mariupol, gevangen, gemarteld, geruild, die later verklaart dat sport en kunst belangrijk zijn om trauma’s te verwerken. Onlangs verscheen haar eerste dichtbundel en de voorbije zomer was ze naast Serhii Zhadan een blikvanger op het tweedaagse poëziefestival van Kharkiv. Nauwelijks 20 km van de Russische grens laat zo’n ondergronds festival net vele toeschouwers toe om het hoofd boven de explosies te houden. Eerder verscheen In the Hour of War met werken van 27 dichters uit de eerste maanden van de oorlog. 

De oorlog dringt het leven binnen

Onvermijdelijk dat dichters over het hele land de realiteit niet kunnen negeren. De oorlog dringt het leven van iedere bewoner binnen. Is vluchten een optie?

Serhii Zhadan schrijft onmiddellijk:

Neem slechts het belangrijkste. Neem de brieven

Neem slechts wat je kan dragen

Neem de iconen en het borduurwerk, neem het zilver

Neem het houten kruis en de gouden replica’s…

We zullen nooit terugkeren.

We zullen onze stad nooit weerzien.

Of zoals Halyna Kruk stelt

…. Met iedere volgende dag van de oorlog

werd mijn noodzakelijke bagage

lichter…

En ze eindigt

uiteindelijk zijn zelfs sleutels

niet essentieel

Blijf je thuis? Bij iedere poetsbeurt vraagt Lyudmyla Khersonski zich af wat je van al die oude spullen bewaart, tot

…….. dan, eureka –

onder een stapel, een blikje sardines!

Marianna Kiyanovska beschrijft dan weer hoe de oorlog in alle kleine dingen doordringt, als in het vruchtvlees van kersen, zoet en fris. Maar, sommigen spuwen pitten uit, uit andere lichamen haalt men kogels.

Marjana Savka varieert dit in Hier ligt de Heer. Verslagen in een kist. Na Bucha breekt God niet langer brood, wacht eerder op het wonder der verrijzenis, met een fragment van een raket in zijn borst. Maar Hij zal aan hun zijde opstaan!

Al is het voor Dmitry Bliznyk oneindig eenvoudiger:

Neem de onsterfelijkheid, God, maar geef

me deze koude appelkelder.

Onvermijdelijk wordt, zoals Alex Averbuch dat doet, de vraag gesteld hoe je ooit naar een stad kan terugkeren die niet langer bestaat.

je vraagt: mijn geliefden, waar moet ik nu heen?

waar zeg je jezelf vandaag vaarwel?

Een taal in oorlog

Met het dagelijkse leven verandert ook je taal. Lesyk Panasiuk laat er geen gras over groeien. In In de Ziekenhuiskamers van mijn Land opent hij duidelijk:

De letters van het alfabet trekken naar de oorlog

… vormen woorden die niemand roepen wil.

… De taal in tijden van oorlog

is onverstaanbaar. In deze zin

gaapt een gat – niemand wil sterven – niemand

spreekt.

Taal vertelt waartoe de dichter veroordeeld is, klinkt het bij Boris Khersonsky. Gedichten brengen geen oorlog, zijn eerder een spiegel, een ontkenning, maar woorden krijgen met iedere explosie een andere betekenis.

Natalia Bilotserkivets meldt hoe men meer dan ooit gedichten schrijft en ondertussen weet hoe machteloos dit is. Oksana Zabuzko formuleert in Een definitie van poëzie hoe, terwijl vingers een pen vastgrijpen, ze koud worden, niet langer die van haar zijn.

Mijn jonge ziel –

De kleur van nat gras –

Naar vrijheid – dan

‘Stop!’ klinkt het, ontsnapt

Op de wankele grens

Van twee werelden –

Stop, wacht.

Mijn God. Eindelijk. Kijk, hier komt poëzie vandaan. 

En zoeken dichters in oorlogstijden waar ze met hun teksten heen moeten, dan weet Ekaterina Derisheva dat:

De mensen schrikken van artillerievuur

Leren opnieuw tellen

Een twee drie vier vijf.

Andriy Bondar formuleert hetzelfde in de mensen van mijn land. Hoe ze in de schaduw van woorden, de dreiging van de dood, te vroeg, als een vlinder op een karton worden geprikt.

Of met de woorden van Yurii Izdryk

kijken naar de wereld door het vizier van een geweer

kijken in jezelf door een microscoop

…. om elkaar te beschermen.

En krijgt taal nog een andere kleur? Anastasia Afanasieva schreef tijdens haar vlucht onder hevige bombardementen het eerste deel van een gedicht nog in het Russisch, ze eindigde in het Oekraïens. Niet langer in de taal van de agressor.

De dichter in de strijd

In een oorlog is het onvermijdelijk dat dichters dienst nemen, dat gedichten rechtstreeks uit de loopgraven komen. Nog steeds.

In Hij schrijft verwoordt Kateryna Kalytko hoe een soldaat in een brief aan zijn moeder herinneringen ophaalt en pijnlijk vermeldt hoe Andrew niet op zijn brief antwoordde.

Ostap Slyvynsky reikt in “1918” nog verder terug. Gebeurtenissen van die oorlog raken onvermijdelijk de actuele.

De geur van oorlog

Je ruikt naar oorlog

Jij en oorlog zijn één.

Zo schrijft Borys Humenyuk in Wanneer je je wapens schoonmaakt hoe de oorlog in je leven kruipt, hoe je wapen je nabij is, hoe in de aarde graven je als naar de baarmoeder terugleidt, hoe het gevecht, de geur, je één maakt met die oorlog.

Yulia Musakovska weet dat er niet alleen appelen in een tas kunnen schudden, ook beenderen, want

Je bent geen broer van mij

geen eerlijke vijand

geen man

geen beest.

Een zak vol beenderen.

Eenzelfde spanning zit ook in Begrafenisdiensten van Lyuba Yakimchuk. Het is niet wat je verwacht. De vijand probeert je te verleiden, vermomd als een struik, als sneeuw, als een leuk meisje. Zelfs in een kist kan hij doen alsof zijn hart niet meer slaat. Het zou mooi zijn als je jezelf zou kunnen overtuigen dat hij inderdaad zo’n terrorist is en geen menselijk wezen.

Zevenentwintig dichters uit het eerste jaar van de oorlog zoeken in deze bundel een eigen stem, bieden een veelheid aan stemmen.

© Jef Boden

 
In the Hour of War: Poetry fromUkraine, Arrowsmith Press, 979 8986 3401 80

The Power Within
, The Kyiv Independent, 978 6178 2475 22



 



donderdag 11 december 2025

Zwaan - Hans Krüse

 Zwaan


zo wit de zwaan
naar de kant getrokken
met een lange stok

zijn stribbelende gestalte steekt af
tegen het gras en de groezelige
kleren van de man die hem pakt

zo donker het vlees
zorgvuldig uitgeserveerd
op mijn blanke bord

de sterke smaak van het veld
is verbazend

 
© Hans Krüse 


Bio-Biblio Hans Krüse.
(Overschie, 1952) was tot zijn pensioen in 2018 werkzaam als ecoloog, de laatste tien jaar als stadsecoloog in Utrecht. Daarnaast is hij dichter in zijn woonplaats Alphen a/d Rijn en daarbuiten.
Er zijn diverse bundels van hem verschenen bij Nehalennia en in eigen beheer. Recent werden gedichten van hem gepubliceerd in Dichteren/Leesten en Meander. Zijn deelname aan de Poëziewerkplaats in Delft is een stimulans om te blijven schrijven.

 
Hans Krüse - foto© Joke Ridder


woensdag 10 december 2025

Er is een plek - Hans Krüse

Er is een plek


er is een plek waar ’s winters
uilen huizen in de stad ze doden
de dag bewegingloos in de klimop
rond een oude boom bij het kerkhof
alsof ze zijn opgezet
in de schemering komen ze tot leven

wieken bijna ongezien weg
ik tel tot tien
op de modderige grond
laten ze hun sporen achter
vooral veldmuis bosmuis spreeuw
en huismus na een avond pluizen

© Hans Krüse 


Bio-Biblio Hans Krüse.
(Overschie, 1952) was tot zijn pensioen in 2018 werkzaam als ecoloog, de laatste tien jaar als stadsecoloog in Utrecht. Daarnaast is hij dichter in zijn woonplaats Alphen a/d Rijn en daarbuiten.
Er zijn diverse bundels van hem verschenen bij Nehalennia en in eigen beheer. Recent werden gedichten van hem gepubliceerd in Dichteren/Leesten en Meander. Zijn deelname aan de Poëziewerkplaats in Delft is een stimulans om te blijven schrijven.

 
Hans Krüse - foto© Joke Ridder



dinsdag 9 december 2025

Umlaut - Hans Krüse

umlaut

hij hangt parmantig boven de klank van mijn naam
als twee zingende leeuweriken boven het grasland

twee keer knipperen met je ogen en hij is er niet meer
geheel in overeenstemming met de werkelijkheid

onderzoek heeft uitgewezen dat die fraai gestippelde
klinker slechts een kale uitvoering kent

alle inkt die ik heb verspild aan iets dat er niet hoort
hij is sterker dan de ruimte die hij inneemt op papier

verzet zich tegen het opheffen en hij heeft gelijk
ik kan niet meer terug zit gevangen in zijn macht

sinds kort zweven stipjes permanent in mijn blikveld
het is mijn glasvocht zegt de dokter maar ik weet beter


© Hans Krüse 


Bio-Biblio Hans Krüse.
(Overschie, 1952) was tot zijn pensioen in 2018 werkzaam als ecoloog, de laatste tien jaar als stadsecoloog in Utrecht. Daarnaast is hij dichter in zijn woonplaats Alphen a/d Rijn en daarbuiten.
Er zijn diverse bundels van hem verschenen bij Nehalennia en in eigen beheer. Recent werden gedichten van hem gepubliceerd in Dichteren/Leesten en Meander. Zijn deelname aan de Poëziewerkplaats in Delft is een stimulans om te blijven schrijven.

 
Hans Krüse - foto© Joke Ridder


zaterdag 6 december 2025

Vijftien jaar Donsai-collectief!


Gisteren 5 december 2025 maakte ik in zaal Rekkelinge in Deinze een erg fijne viering mee van "Vijftien jaar Donsai". Jawel, anderhalf decennium, zolang is het al geleden dat Martin Carrette de, wat mij betreft, fel onderschatte dichter uit Deinze het initiatief nam om in de nogal landelijke stad die Deinze is een poëtisch collectief op te richten dat zich meteen in het sociale weefsel van Deinze wist in te passen.

Gisteren werd Martin - die ons in 2016 veel te vroeg verliet - onder impuls van dichter-Donsai-voorzitter Luc C. Martens op kop, veelvuldig geëerd. In de gloednieuwe bloemlezing "De stad trekt haar gevels op" (een mooie uitgave van Oekkaf) die gisteren verscheen werden van Carrette, - de allereerste stadsdichter van Deinze trouwens - geheel en al terecht niet minder dan acht gedichten opgenomen. Het rijkgevulde boek (zie bijgaande foto) (het eerste in de reeks Echo's van Donsai') dat werd samengesteld door Luc C. Martens, Steven Van de Putte en Zeef-winnaar Matthias Haeck telt niet minder dan 140 bladzijden. De bloemlezing verzamelt gedichten van 15 aangesloten Donsai-dichters en 20 gastdichters die elk aanvullend voor 1 gedicht zorgden. Tussendoor meld ik bij deze ook graag dat ik mij ongegeneerd vereerd voel dat ook mijn gedicht 'Passer' (uit Het Omber en het Oker) een plaatsje in de bloemlezing heeft gevonden. 

Gisteren kregen we - in een regie van Luc C. Martens - optredens van 10 Donsai-dichters die elk 1 gedicht lazen. Er was een boeiende lezing, gelardeerd mét veel poëzie, van de gewezen Stadsdichter Steven Van de Putte die over het Stadsdichtersschap overal ten lande (en ook in Nederland) het boeiende boek "Iedereen Stadsdichter" (uitgeverij Politea) schreef. Tevens werd er aan het eind een gloednieuw collectief Donsai-Stadsgedicht voorgesteld.

Maar iets eerder was er ook een gesmaakte causerie van de gewezen stadsdichter van Gent, Roel Richelieu van Londersele die antwoorden zocht op de vraag: "Waar leeft de poëzie". Op zijn bekende, licht sardonische manier - aarzelend tussen de woestijn en de oase - kreeg hij heel regelmatig de lachers op zijn hand. Van Londersele ging niettemin de wrange realiteit niet uit de weg dat de poëzie vandaag de dag weliswaar een schitterende paradijsvogel is en blijft, maar dan wel één die tegenwoordig wel heel veel van zijn pluimen verliest. 'Het liegend konijn' is gestopt. 'Verzin' houdt op te bestaan en ook 'Mappa Libri' blijkt er na zoveel tijd mee op te houden.  (Al hoop ik dat dit vals alarm is). De VVL-Vereniging van de Vlaamse letterkundigen stopt met het papieren lijfblad 'De auteur' en publiceert vanaf volgend jaar enkel nog een jaarboek. 

Ook het mandaat van het stadsdichtersschap van Roeselare (dat met Edward Hoornaert en Steven van der Heyden twee sterke edities kende) wordt volgens van Londersele in 2026 niet meer verlengd. Enfin een beetje hardop poëtisch janken met de pet op is het tegenwoordig wel. Het dient wel gezegd dat we hier en elders natuurlijk wel alle literaire on-line publicaties blijven bijstaan en koesteren.

Wat ik hier onder géén enkel beding wil vergeten te vermelden is dat er gisteren tussen de poëtische bedrijven van de geslaagde happening in de Rekkelinge door een schitterend optreden was van Little Kim en  Stan Vangheluwe. Wat een stem heeft die Little Kim!!! Ze bracht in de Rekkelinge niet minder dan tien onverbiddelijke poëtische evergreens. (Zie foto in bijlage van het programma). Wat mij betreft staken Lieve Jacoba, Moederland en Envoi (in het Engels) er net iets bovenuit. Zonder die ouwe gouwe kleinkunstklassieker “Er was een tijd” - van waar is hij ergens in ons verzameld geheugen ergens achtergebleven - Miel Cools niet te vergeten. Het is wellicht van mijn sociale school-jaren geleden dat ik het nummer nog ’s had gehoord. In de jaren zeventig was er in ‘den Ipsoc in Kortrijk’ immers ene Valeer Cools die ons in zijn lessen moraal en catechese resoluut omturnde tot ware geëngageerde folkies en kleinkunstfans. Hij leerde ons behalve de iconen van de kleinkunst (zoals Miel Cools, Wim Decraene en Boudewijn De Groot) ook mensen als Arlo Guthrie, Tom Paxton (“Little Boxes”) en andere Bob Dylan’s kennen. We deden er, het dient gezegd, een leven lang ons voordeel mee!

Voorwaar een fijne Donsai-avond die van gisteren!!! Op naar nog ’s vijftien jaar!

© Paul Rigolle (voor De Schaal van Digther)

Meer info:
Website Donsai  
Website Oekkaf

Alle berichten over Martin Carrette op De Schaal van Digther  
Korte studie van het gemis  (Paul Rigolle over Martin Carrette) 

De 22 gastdichters in de bloemlezing: 
Jana Arns, Astrid Arns, Maaike Carrette, Paul Demets, Miriam Van hee, Luuk Gruwez, Jo Gisekin, Peter Mangel Schots, Daniel Billiet, Annemie Deckmyn, Charles Ducal, Steven Van Der Heyden, Delphine Lecompte, Paul Rigolle, Roel Richelieu Van Londersele, Jan M. Meyer, Hans Van Miegelbeek, Leonie Moreels, Anke Senden, Tom Veys, Katelijn Vijncke en Maya Wuytack. 

En de Donsai-dichters:
Martijn Bruneel, Maaike Carrette, Janis Derie, Rob De Winter, Abel Dossche, Mieke Gelhof, Matthias Haeck, Luc C. Martens, Leonie Moreels, Gaby Nachtergaele, Nikki Petit, Sven De Potter, Franky Taveirne, Wim Vandeleene, Patrick Verstraete en Katelijn Vijncke.


E




Vlnr Rob de Winter, R R van Londersele,
Matthias Haeck en P.R. 

De Donsai-delegatie-Foto © Luc C. Martens

Collectief Stadsgedicht-Foto © Marc Carreel

Eddy Vaernewyck (r) en ik poseren
maar wat graag met Little Kim


vrijdag 5 december 2025

Geen theatrale make-up in ons gezicht

Inleiding van Alain Delmotte bij de bundel van Patrick Cornillie ‘Gewoon bijzonder’.


Dat Patrick Cornillie met een gedichtenbundel op de proppen komt over en ten voordele van eethuis Lizette & Lucien is geen toeval. Onder de vleugels van de vzw Duinhelm biedt deze Oostendse soep- en lunchbar jongeren en volwassenen met een beperking de kans om mee te werken in een reguliere horecazaak. Friedl (30), jongste dochter van de auteur, is er aan de slag als opvoedster/begeleidster.
 
Eind 2022 liep het echter verkeerd, daar in Oostende. De soep- en  lunchbar werd getroffen door een zware gasexplosie, waarbij Friedl levensgevaarlijk verwond raakte. Ze overleefde de ramp op miraculeuze wijze, mede door de volhardende steun van de collega’s en bijzondere medewerkers van Lizette & Lucien - zowel tijdens haar lange verblijf in het brandwondencentrum in Neder-Over-Heembeek als daarna, bij haar zeer intensieve revalidatie.

Bij Patrick heeft dit een gevoel van dankbaarheid ontlokt. Hij wou iets terug doen en deed dat met het beste, het mooiste wat hij kon geven: met poëzie, met het gulle woord van de poëzie. De kracht van de poëzie is namelijk dat ze tracht woorden te vinden waarvoor nauwelijks woorden te vinden zijn. En het is hem gelukt: zo groot was zijn dankbaarheid. In elk woord van deze gedichten klinkt dankbaarheid door.

In dit boekje portretteert Patrick Cornillie dus met naam en toenaam personen met een beperking die in ‘Lucien en Lizette’ present zijn. Vooraleer de bundel wat te verkennen, waag ik me aan een kleine omweg. Ik stel me de vraag hoe het zit het met de beeldvorming van personen met een beperking in de Nederlandstalige poëzie. Daar kan zeer veel over verteld worden, een dik essay lang. Ik moet me evenwel beperken en hou even halt bij het werk van Maria Vasalis en Jo Gisekin.

Het bekendste gedicht uit de Nederlandstalige poëzie over een persoon met een beperking werd geschreven door de door velen graag gelezen Maria Vasalis (1909-1998). Het staat te lezen in haar debuutbundel uit 1940 ‘Parken en woestijnen’. De titel van het gedicht klinkt thans, 85 jaar na datum, schokkend en politiek incorrect nl. ‘De idioot in het bad’. In dat gedicht beschrijft de dichter een zwakbegaafde, onbeholpen man met grote begeleidingsnood die eenmaal per week een bad kan (en moet)
nemen en daar een intens genot aan beleeft. Het lijkt wel of hij naar de moederschoot terugkeert: het water evoceert het vruchtwater. Zoiets werd in geleerde termen ooit ‘uterale poëzie’ genoemd. Op het esthetische niveau hebben we te maken met een verfijnd lyrisch gedicht. Maar waarom het woord ‘idioot’ in de titel? Dat heeft te maken met de toen fingerende beeldvorming. Vasalis was een progressief, humanistisch gerichte psychiater die notie had van Freudiaanse theorieën (zoals dat enigszins uit dit gedicht blijkt), maar ze maakte gebruik van de medische classificaties die toen gangbaar waren. Hoe prachtig ze het ook weet te verwoorden, ze wekt de indruk ‘een geval’, een ‘study case’ te beschrijven en niet zozeer een persoonlijkheid.

Jo Gisekin (°1942), over wie ik geen woord kwaad wil horen, schreef een bundel, ‘De tuin van Cathérine’ (verschenen bij uitgeverij Lannoo in 1995) waarin een vrouw met een beperking centraal staat. Daar is niets mis mee en het is op het formele niveau zeker een degelijke bundel. Maar ik wens het te herhalen: ik heb het over de beeldvorming die zich in deze gedichten toont en niet over de literaire waarde van de gedichten zelf. Gisekin geeft trouwens blijk van dezelfde delicate taalverfijning als die van Vasalis. Ze beschrijft weliswaar Cathérine niet als een geval. Maar daar waar ze de zesendertigjarige vrouw als een ‘bevlogen kind’ beschouwt, zet ik toch discreet een stapje achteruit. We bevinden ons op een grens. Niettegenstaande alle goede bedoelingen, neigt dit naar idealisering en sublimering.

Het gebeurt wel vaker dat in het stereotiep gedrag dat personen met verstandelijke beperkingen wel eens kenmerkt, dat we iets van het kinderlijke denken (of zelfs hopen) te bespeuren. Alsof ze zich zouden bevinden in een wereld waarin alles nog onschuld is. Ik noem dit een nostalgische projectie: wij menen in hen de zogenaamde allerzaligste kindertijd terug te vinden. Zeker een onbevangenheid en een wijze van verwondering typeert hen in sommige gevallen wel. Maar ook voor hen is het niet elke dag koek en ei. Het zijn volwassenen. Ook hun dagen vallen wel eens moeilijk uit. Net als wij hebben ook zij soms harde noten te kraken, zoeken hun frustraties en hun verdriet uitwegen, blijven hun behoeften en verlangens meer dan eens onvervuld. Behoeften en verlangens die in weinig verschillen van de onze. Nee, net als iedereen zijn zij niet ongerept – hoezeer we het ook anders zouden willen.

Vanuit welke perspectief bekijkt Patrick Cornillie de personen die hij in deze gedichten wil portretteren? De titel zegt het al: ‘Gewoon bijzonder’. Het citaat aan het begin van de bundel maakt zijn gezichtspunt nog omlijnder. Het is er een van Louis Paul Boon: ‘Men is maar groot als men gewoon is wat men is’. De dichter classificeert of sublimeert niet. Hij beschouwt de beschreven personen als evenwaardige individuen, als zijn gelijken. Zijn beeldvorming is emancipatorisch gericht. Verschillen zij dan echt niet van ons? We verschillen allen van elkaar, op een subtiele manier. Om Szymborska te citeren: we verschillen van elkaar als twee druppels water. Elke waterdruppel is uniek. Maar met het citaat van Boon typeert Patrick deels ook zichzelf wel. Hij is geen dichter die al te graag het hoge woord voert. Hij neemt geen poses aan. Hij vermijdt het verhevene. Hij sluit bewust aan bij wat ik maar ‘de traditie’ zal noemen. We betrappen hem wel eens op een verdwaald rijm. In een gedicht gebeurt dit zelfs expliciet, zij het met grote ironie zoals dat we dat kunnen merken in het nonsensgedicht ‘Kari’: ‘Of liever boep met salletjes, een snootje breed?/ Qeech van de wiek of wuiche van de qeek?
Al heeft hij het niet over zichzelf maar over Michiel, toch meen ik in volgende regels Patrick Cornillie te herkennen: ‘Geen theatrale make-up in ons gezicht.//Nee, we zijn gewoon. Zo gewoon zijn wij.’ Waarmee ik geenszins wil beweren dat de poëzie van Patrick gewoontjes zou zijn. Zijn taal wekt meer dan eens verbazing op: dit is alledaagse taal die helemaal niet alledaags is. Hij verfrist die taal, hij meet die een zondagspak aan. Patrick Cornillie is een bescheiden want pretentieloze ambachtsman van het woord. Het thema dat hij in deze bundel aansnijdt past hem helemaal.

In de bundel lezen we 23 gedichten bij evenveel foto’s van Charlotte Willem. Er wordt een door en door positief verhaal verteld. Alle beschreven en op een foto betrapte personen vertonen zich binnen het eethuis in hun dagelijks bezigheid. Wat ze er doen ervaren ze als hun werk. Ik citeer: ‘We zijn zoals we zijn. En er is/geen kunst aan om onszelf te zijn.’ Iedereen heeft een eigen taak. Iedereen neemt daarvoor de verantwoordelijkheid op en is trots op het geleverde werk. Het soms opduikend samenspel van de foto’s met de gedichten (en vice versa) straalt, zoals het al wordt aangegeven in het eerste gedicht, ‘in alle maten van het mogelijke’ optimisme, levenslust en vrolijkheid uit. Het clowneske wordt niet ontweken. Er wordt blijkbaar evenveel gewerkt als gelachen in dit eethuis.

Hebben we hier te maken met gelegenheidspoëzie? Enerzijds wel natuurlijk maar anderzijds klinken er te veel lyrische momenten door om deze gedichten integraal als gelegenheidspoëzie te benoemen. Cornillie laat de woorden draaien, keren en wegglijden: hij spaart zijn pen niet, hij surft ermee. Sommige gedichten bieden verbaal vuurwerk. Zoals in het gedicht over Victor-Boris. Het gedicht begint met ‘Woorden die werken op deze plek./ Werkwoorden.’ Gevolgd door een opsomming van werkwoorden die consequent met koken te maken hebben. Het vergt een lange adem om dit gedicht met kracht te articuleren: alle kookactiviteiten moeten dringend aan bod komen en komen aan bod. Op het einde van het gedicht en wat buiten adem verzucht de dichter: ‘Ik zou warempel nog de belangrijkste werk-/woorden vergeten: keuren proeven, eten!’. In bijna elk gedicht bruist het culinaire taal- en woordspel. Ik vermoed dat Patrick zich in de rijke en aparte woordenschat van het keuken- en kookjargon heeft verdiept. Voor andere gedichten heeft hij waarschijnlijk in de moestuin moeten loeren. Ja, we leren wat bij.

De dichter laat de woorden zonder complexen rollen en koprollen maken. We vallen over deksels, potten en pannen, kloppers en pollepels, kommen en veelkleurige mokken. Een maffe, muzikale gekte laat zich zien en horen. Alles staat in het teken van het goede humeur.
Ik zal en kan nu niet bij elke gedicht stilstaan. Ik wil het leesplezier niet bederven. Het is immers een toegankelijke en een ‘bijzonder gewone’ reeks gedichten. Ik probeerde even een totaalbeeld van de bundel te schetsen. Toch kan ik het niet laten om het te hebben over één gedicht omdat het me heeft geraakt en het voor mij een aantal herkenningspunten bood. Het gedicht gaat over ‘Jonas’. Het is het meest sobere gedicht uit de bundel. Formeel heeft het het uiterlijke van een omgekeerd sonnet. Eerst de twee terzinen, dan pas de twee kwatrijnen. Dit lijkt wel perfect te passen bij iemand die als ‘een omgekeerde flapuit’ wordt omschreven. Jonas leren we kennen als een eerder ingekeerde, terughoudende man. Hij zegt niet veel. In mijn persoonlijke ervaring verklappen dergelijke persoonlijkheden hiermee veel. Stille wateren, diepe gronden. Zwijgzaamheid intrigeert me. Begint niet alle poëzie daarmee? Is het eerste woord van een gedicht niet het woord dat niet uitgesproken wordt, dat we niet te lezen krijgen?

Ik heb me altijd tot dergelijke personen aangetrokken gevoeld. Ik heb altijd geprobeerd hen met de nodige empathie te benaderen. Ze zitten meestal vol verhalen. Ja, iedereen zit vol verhalen maar als de zwijgzamen na lang aarzelen hun verhalen vertellen dan voelen die verhalen scherper aan. Beweer dus nooit dat zwijgzamen niks te bieden hebben. Het duurt meestal een tijdje eer ze hun verhalen durven uit te spreken (want er moet eerst vertrouwen zijn). Je merkt dan dat achter hun schichtigheid ongerustheid en vrees huist. En achter die vrees verschuilt zich kwetsbaarheid. Wat hen ten zeerste menselijk maakt, al te menselijk. De dichter begint dit gedicht als volgt: ‘Was ik een gedicht, dan zou het kort/en bondig zijn. Veel wit tussen de regels./Een gedicht van weinig woorden.’ Nee, Jonas is geen gedicht, maar zijn stilzwijgen, zijn kwetsbaarheid, zijn menselijkheid heeft hij met ‘het geheim van de poëzie’ gemeen.

Wat meer valt er nog te zeggen: dat de bundel boordevol knipoogjes en binnenpretjes zit. Er zijn referenties aan Oostende (Arno, Ensor, het Oostends dialect), aan allerlei films en gedichten (onder meer Alice Nahon en Paul Snoek). Zelfs Ludwig Van Beethoven komt een kijkje nemen. Hiermee worden het meer dan gelegenheidsgedichten; het leesveld wordt verruimd. Er is voor elk wat wils. Deze smaakvolle bundel is als een feestmaaltijd. Ik nodig en daag u uit om het heerlijk te laten smaken! Keur, proef, eet. En lees.


© Alain Delmotte, Oostende, 24/11/2025

Gewoon bijzonder, Patrick Cornillie, Uitgeverij Bibliodroom,2025,20 euro

Eerder publiceerde De Schaal van Digther drie gedichten uit 'Gewoon bijzonder'. Die kun je hier nalezen.

Website Uitgeverij Bibliodroom
Website Patrick Cornillie
Lizette & Lucien

Enkele sfeerbeelden bij de voorstelling:


De auteur Patrick Cornillie

Het publiek met o.a. de Digther-redactieleden
Alain Delmotte, Paul Rigolle en Herlinda Vekemans





Groepsportret 'Lizette en Lucien'-© Bieke Cobbaert