Pagina's

donderdag 31 oktober 2024

Zonen - Miel Vanstreels

Zonen

Jaren na zijn dood fietst
mijn vader nog geregeld

heel gezellig een eindje
met me mee,

mijn fietsende zonen
zijn gewaarschuwd:

ook als ik lig te
vergaan in mijn graf

zijn ze nog lang
niet van mij af


© Miel Vanstreels

Uit: 'Een oude man op een koersfiets'. Verschijnt medio november 2024 als nr 36 in de reeks Gaia-Chapbooks

Meer info via dit Digther-Bericht.




woensdag 30 oktober 2024

Advies - Miel Vanstreels

Advies 

Halverwege de helling
kijkt de Heer levensgroot
toe vanaf zijn kruis,

terwijl ik Hem
zwaar hijgend groet
fluistert Hij:

bidden heeft geen zin,
zie dat aan, je staat
bijna stil

op jouw leeftijd heb je
andere ondersteuning
nodig als je over
steile heuvels
fietsen wil

© Miel Vanstreels

Uit: 'Een oude man op een koersfiets'. Verschijnt medio november 2024 als nr 36 in de reeks Gaia-Chapbooks

Meer info via dit Digther-Bericht.




dinsdag 29 oktober 2024

Een ouwe man op een koersfiets - Miel Vanstreels



Medio november verschijnt als aflevering 36 in de reeks van de Gaia Chapbooks “Een ouwe man op een koersfiets” van Miel Vanstreels. De Schaal van Digther publiceert vanaf morgen en gedurende drie dagen telkens een gedicht uit de bundel.

Miel Vanstreels (1951, Godsheide, België) woont sinds 1970 in Maastricht. Hij kreeg zijn eerste koersfiets toen hij elf was. Hoewel al vroeg duidelijk was dat hij niet genoeg talent had om wielrenner te worden, is de door zijn vader meegegeven liefde voor de fiets gebleven. Door de jaren heen maakte hij veel tochten in binnen- en buitenland en hij beklom een lange rij uitdagende cols. Beroepshalve was hij 44 jaar lang werkzaam in de (ouderen)zorg. Tussen 1974 en 1996 schreef hij geregeld gedichten over ouderdom, verval en dood. Die werden gepubliceerd in persoonlijke bundels (Demente bejaardenflat, Het laatste landschap, Verder geen bijzonderheden) en in literaire tijdschriften zoals Hollands Maandblad. Dietsche Warande & Belfort, Nieuw Vlaams Tijdschrift en de Gids. Nu hij zelf de zeventig is gepasseerd, mag hij zijn eigen ouder worden beschrijven...

In Een ouwe man op een koersfiets schetst Miel Vanstreels, met de humor en weemoed die zijn werk kenmerkt, een beeld van de ouderdom door de lens van zijn liefde voor het fietsen. Zijn gedichten belichten de onlosmakelijke band tussen het verstrijken van de tijd en de fysieke beperkingen die daarmee gepaard gaan. Toch schuilt er in deze bundel een diepere onderstroom: de acceptatie van de ouderdom zonder daarbij de passie voor het leven op te geven. Fietsen, ooit symbool van jeugdige kracht, wordt een manier om de nadagen met waardigheid te beleven. (Bron:jawel: ChatGPT!)

Eenouwe man op een koersfiets, Miel Vanstreels, Gaia Chapbooks, ISBN 9781300926252, 47 pagina’s - €15

Ook gratis als E-book te downloaden op https://gaiachapbooks.com


maandag 28 oktober 2024

Het bezoek - Bert Struyvé

Het bezoek

ze betreden na elkaar het museum
hij kijkt wat er onder de glazen plaat ligt
een onleesbaar document staart hem fossiel aan 

zij telt de voorgeschreven dertig seconden
hij haalt het met gemak, net zoals hij in een album
niet verzuurt bij het zien van vergeelde fotohoekjes

zij zet liever een gesloten venster open
om ruimte te scheppen, verse ademlucht
zo zwaait zij naar de wereld, al is het maar in concept 

hij snuift stof op uit depotladen, de voltooide tijd
waarvan hij de houdbaarheid met overgave wil verbreken 

zij dooft uit van zaal tot zaal
geen ramen, gangen, allemaal gangen
en pijlen die afsterven bij toiletten

in de laatste zaal staren ze op de hardhouten museumbank
samen naar het systeemplafond, voor de vorm 

© Bert Struyvé





zondag 27 oktober 2024

Fashion-knallers - Bert Struyvé

Fashion-knallers


hij draagt zelf de stapels naar buiten
armen vol inloopkast, nauwelijks gedragen stukken
ooit besteld in luttele klikken buiten de eigen regio 
toch is er niemand per ongeluk dood

heel mijn outfit oogt te casual, mompelt hij, de stad meldt
dat twintigvierentwintig nu al volledig out of the blue is
overtollig, in havencontainers ultra fast zuidwaarts

zij kuiert in de tuin op jezussandalen 
(of zijn het hipsterinstappers, daar wil ik af zijn)
voor haar is het eigeel van siergras de basis 
voor een tijdloos uniform 

zij zíet de uitdragerij, maar weet dat wegduiken zeer doet 
het vleesgeworden idee vlucht niet van zijn huid 

wat nu? 

een stampend voetje, de wijsvinger, stoom uit het strijkijzer
ja, tot nu toe vond zij daarin een begaanbare weg
en soms het kiezelpad van paracetamol 

maar dit?

we zien de aardbol graag als óns grenzeloze rad van avontuur
de pijl valt stil aan de onderkant: in de monding van een trage rivier

in zijn stad vertrekt intussen een naakte etalagepop geen spier 


© Bert Struyvé





zaterdag 26 oktober 2024

De nagalm - Bert Struyvé

De nagalm

de dag dat zij in het penthouse zegt:
er zitten loopkrasjes op de vloer, okerkleurig
als bedorven gras en veel nooit ingezaaide ruimte

de dag dat hij het duivenkoor hoort
gedragen opgestegen in hemelse klanken
zonder de hurkende toeristen en hun puntzak

zij schuift het gelaat van de jaren voor zich uit
door de tekening bij te laten werken
hij verzucht dat een volgegoten stad gebukt gaat
onder zelfvoldaan gekakel

verder vervuilen zij de tijd naar het lijkt
in hun eigen bevochten hoek
de nevenschade beperkt zich tot het vinden
van het juiste puzzelsynoniem 

soms praten zij wat luid tegen het glimmend staal
dat als een voorhamer nagalmt
boven het gekrakeel van de jungle 

van krassende stenen kun je niets zeggen
laat staan verleggen, tot ze dood zijn
dat is hier niet het geval 

© Bert Struyvé





vrijdag 25 oktober 2024

Een taal zoeken - Jef Boden

Een taal zoeken

Ieder van ons herinnert ze: momenten dat je wereld even stilstaat. Door wat je meemaakt, ervaart, hoort. Johannes Kerkorrel is daar meer dan één keer verantwoordelijk voor geweest. Hillbrow op de radio overviel me zo sterk dat niets anders dan aandachtig luisteren mogelijk was. Als Paulus van zijn paard gebliksemd. Was het de poëzie van het lied waardoor de zanger en zijn taal definitief mijn hart veroverde? Tijdens latere optredens waren er telkens overrompelende kippenvelmomenten. Hij zong immers Hoe ek voel. Treffend gekozen woorden veroorzaken veel, knetteren alle richtingen uit. Je verliest je hart, of, je weet zoals Kerkorrel en zijn makkers dat je jezelf Voëlvry verklaart. Een taal kiezen, een taal vinden is zo belangrijk. En, voegen we er onmiddellijk aan toe, vaak zo lastig. Door een helder standpunt in te nemen, je taal ervoor aan te scherpen, beland je op een zucht van een conflict. Kan het anders in een aanklacht en op de weg naar de vrijheid? Wat verwacht je van een machtsapparaat dat haar fundamenten bekrast ziet? Een verbod ligt voor de hand, versluierende woorden vormen een subtielere repressie. Echt verscheurend wordt het wanneer je eigen kind slachtoffer wordt. Van Soweto tot Odessa. Dan wordt het een persoonlijke strijd op zoek naar een bruikbare taal. Hoe evolueert, voor vriend en vijand, een taal in een oorlog? Hoe gedraagt een taal zich strijdend in de frontlinie? 

Van bij de eerste raketinslag behoren kinderen bij de slachtoffers. In de documentaire 20 days in Mariupol zie je onmiddellijk leven en dood passeren: in de evacuatie van een beschoten ziekenhuis worden kinderen geboren, een partijtje straatvoetbal eindigt onder een lijkwade of, met wat meer geluk, met geamputeerde benen.

Vrij snel passen kinderen hun spelletjes en aftelrijmpjes aan. Niet langer diefje met verlos. Verstoppertje kleurt totaal anders of het spel klinkt als ‘luchtverdediging’ of ‘Putins dood’. Vierjarigen imiteren het geluid van het luchtalarm en de eerste woordjes van een peuter zijn ‘ma, pa, alles veilig’.

Herhalen, zeggen, schrijven wat de gruwelijke realiteit is, vooraleer de propaganda zich ermee bemoeit. Alles wordt bij zijn naam genoemd. Dat overstijgt de kinderjaren. Slachtoffers van de agressie winden geen doekjes om hun taal. Leef je tussen de daders dan hoor je andere geluiden en dien je die te imiteren. Er is geen oorlog, slechts een ‘speciale militaire operatie’, geannexeerde gebieden worden bevrijde gebieden, zelfs als de denazificatie gebeurt met gekopieerde SS-methodes. Niets nieuws onder de zon. Zo werd Praag in 1968 nooit door de sovjets aangevallen. Het land werd bevrijd. Coventry werd in 1940 slechts platgebombardeerd omdat het een militair knooppunt was, want “wij vallen slechts militaire doelen aan”. Burgerslachtoffers? Dat was officieel niet de bedoeling. Aardig wat mensen hebben dat anders ervaren in Guernica, Rotterdam, Coventry, Dresden, Aleppo, Mariupol, Gaza. Wordt in 2024 in Gaza een school met raketten bestookt dan is dat louter omdat militairen zich daar verschuilen. Toch geen agressor die ziekenhuizen of theaters als systematisch doel neemt? Bij een incident in vredevolle landen worden messentrekkers allerhande vandaag netjes “geneutraliseerd”.

Dat je landgenoten oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen begaan, dat zeg je dat beter niet. Nog minder als een regime je taal opeist binnen haar beleid. Voëlvry was geen toevallige benaming voor de concerten in apartheidstijden. Zo kleefde er na 1945 erg lang een kwalijke erfenis aan het Duits. In België werd Vlaams haast een synoniem voor collaboratie. Gebruikte men Russisch en Oekraïens broederlijk naast elkaar, de oorlog maakt voor de talen het verschil. In het bloed van een totale oorlog groeit een afkeer of verklaart men het land te zullen reinigen van onzuivere door decadente buitenlanders beïnvloede elementen.

Na de imitatie door kinderen is de vraag welke woorden en vormen volwassenen als oorlogstaal gebruiken. Regisseur Mstyslav Chernov zegt in het begin van zijn documentaire over het beleg van Mariupol dat een oorlog niet begint met explosies maar met stilte. De angst, het ongeloof, de radeloosheid, de sprakeloosheid. Er zijn geen woorden.

Wanneer een oorlog losbarst slaat die onmacht meermaals toe. De kans is groot dat je die agressie niet voor mogelijk hield en je verandert er bovendien niets aan. Het maakt je sprakeloos. Waar vind je een taal om ervaring en emoties te verwoorden?

Gedichten blijken dan een magische aantrekkingskracht te bezitten en een uitweg te bieden. Sinds de totale oorlog vanaf 24 februari 2022 zijn de beide partijen massaal aan het schrijven. In Oekraïne verzamelde men in die eerste maanden tienduizenden gedichten. Het is de eenvoudigste vorm van expressie en communicatie. Er is niet louter de drang om zelf te schrijven. Poëzievoordrachten zijn zeer populair. Van voorleessessies in schuilkelders tot Serhiy Zjadan die zijn werk zowel aan het front als op festivals brengt. In oorlogstijden smeden gedichten banden.

Proza ontstaat zelden tijdens een oorlog. Na de vele oorlogsdichters uit de Eerste Wereldoorlog, die vaak in het heet van de strijd dichtten, was het op het meeste proza flink wat jaren wachten. Dagboeken volgen dan weer dadelijk in het spoor van de dichters. Andrey Koerkov, Victoria Amelina en opnieuw Zjadan schrijven mee. Die laatste ontving in 2022 voor zijn werk Die Himmel über Charkiv in Frankfurt de Vredesprijs van de Duitse boekhandels. Oleksandr Mykhed meldde zich na 5 dagen bij het Oekraiense leger en stelde vast dat fictie schrijven niet langer kon. Zijn schrijvend zoeken had twee jaar nodig om tot The Language of War te komen. Geen echt proza, eerder zoekende non-fictie.

Niet zo bekend is dat het in Rusland niet anders is. De directe nood om emoties een kanaal te bieden is dezelfde. Aleksander Poesjkin deed in de negentiende eeuw niet anders. In 1940 dichtte Anna Achmatova over de stalinistische terreur. In Sint-Petersburg verscheen in 2022 een bundel van 500 pagina’s met gedichten van meer dan 100 auteurs over de eerste zes maanden van de oorlog. Voor hen was het een oorlog: “Poëzie van de laatste tijden”. Dat werd in 2023 weliswaar rechtgezet met een officiële tegenhanger vol patriottische gedichten: “Opgestaan door de derde wereldoorlog. Anthologie van oorlogspoëzie 2014-2022”. Daardoor stopte de protesterende stem niet. Internet en sociale media zijn erg ontvankelijk voor poëzie.

Tsaar Nicolas I verbood al lastige gedichten. Vandaag heet het ‘vervalsing van de waarheid’ of kortweg landverraad. Dat belet Evguenia Berkovitch niet om, na 9 maanden voorhechtenis, zich op haar proces tegen de aanklacht van ‘terroristische propaganda’ te verdedigen in 18 kwatrijnen. De rechter kon de verzen niet smaken: zes jaar cel. Elders werd de microfoon van Ilia Iachine tijdens zijn verdediging in verzen door de rechter uitgeschakeld. 8.5 jaar was het resultaat. Is het een troost dat Ossip Mandelstam al zei: “Nergens anders dan in Rusland wordt Poëzie zo gerespecteerd. Slechts in Rusland kan je je voor een gedicht laten terechtstellen.”

Is dichten inderdaad voor velen de eerste expressie, haast een stamelen om de surreële realiteit te vatten, al dan niet door de overheden geapprecieerd? Dichters nemen naast een pen net als landgenoten uit alle lagen van de maatschappij de wapens op om hun vrijheid, hun cultuur, hun taal mee te verdedigen. Zij schrijven verder, op de achterzijde van een pakje sigaretten, blijven vervolgens zoals Borys Humenjoek hun werk de wereld insturen. Tot ze zwijgen of spoorloos verdwijnen. Een leger aan kunstenaars is zo begraven.

Blijft de vraag: wat doet oorlog met je taal? Wat kan een taal voor je doen? Dagboekachtig onderzoekt Oleksandr Mykhed zo zijn nieuwe levenssituatie. Ik bezit niet de woorden om adequaat te antwoorden, stelt hij. Je identiteit en je taal verandert. Diegenen die in het leger gediend hebben zullen in het circus anders, of niet, lachen. Onmogelijk wordt het door de klassieke insider-outsider problematiek om helder te communiceren. Woorden keren terug naar de basis, als naar de wortels van het Oude Testament, zegt de vrijzinnige Mykhed. Je vecht tegen de noodzaak om over je vrienden, familie en wapenbroeders in de verleden tijd en in termen van afscheid te schrijven.

Artem Chapeye vraagt zich in dezelfde situatie af hoe je moet schrijven in een wereld waar vogelgezang en de kreten van gemartelden gelijktijdig bestaan.

Zijn er inderdaad nauwelijks woorden te vinden? Is er geen taal beschikbaar? Keren we allen uit een oorlog met de veroordeling levenslang te moeten zoeken? Of zullen hier en daar verzen toch er in slagen vrede in ons te brengen? 


© Jef Boden









 

donderdag 24 oktober 2024

Het geduld van water - De inleiding van Bart Stouten


Zondag laatst, 20 oktober 2024, werd in De Snuffel in Brugge 'Het geduld van water' de debuut-dichtbundel van schilder-dichter Johan Clarysse voorgesteld.

Bart Stouten sprak bij die feestelijke gelegenheid de navolgende inleiding uit waarin hij toelicht waarom hij 'Het geduld van water' uiterst lovend onthaalt en begroet. Deze tekst was en is niet bedoeld als proza maar als een inleidende lezing wat het vertrouwelijk register verklaart.

Bart Stouten: 

"Ik ben geen Tom Poes-personage en houd niet van Dorknopertaal, maar toch wil ik met een glashelder statement beginnen, door niemand mis te verstaan: voor mij ligt een heel geslaagde bundel, een prachtige bundel die het niveau van de allergrootsten bereikt. Ik wil dat ook in deze inleiding heel duidelijk markeren, opdat mijn enthousiasme diep in uw gedachten kan doordringen. Elk begin is tenslotte niet meer dan een vervolg en het boek der gebeurtenissen ligt altijd open in het midden, citeert Johan halverwege zijn bundel de Poolse dichteres Wislawa Szymborska. Ik las deze dichtbundel zelf ook als het vervolg op een rijk visueel oeuvre. 

We kennen Johan Clarysse als een begenadigd visueel kunstenaar met schilderijen die op een heldere manier raadselachtig zijn, net zoals deze poëzie trouwens. We kennen Johan Clarysse bovendien als de auteur van een tekst, ‘Walden and other suspicions’, waarin Johan, in een reflectie op zijn eigen artistieke output, concepten van identiteitsconstructie, communicatie en non-communicatie onderzoekt, samen met de drijfveren en aspiraties van de menselijke conditie. Daarin treffen we alle clues aan die ons kunnen helpen bij de interpretatie van zijn nieuwe verzen, zo immens mooi van visuele ondersteuning voorzien. De cover alleen al – midscheeps de essentie van ‘Het Geduld van Water’ geraakt. De aanwezigheid van het afwezige, om het in de kortst mogelijke uitdrukking te vatten. 

De menselijke conditie is er meteen, ook in deze bundel. De eerste verzen van deze prachtbundel lijken te gaan over een doodgewone zondagochtend, waarin de spreker zich bevindt in een huis waar de aanwezigheid van een geliefde voelbaar of, want het is heel dubbel, ‘nog’ voelbaar is. Het mooie is dat de aanwezigheid daadwerkelijk ook een afwezigheid is: is het een leven of de liefde die verzwonden – het kan allebei. Dat wordt zo vaak ervaren via de (in fine vooral louterende) filter van een diepgaand ‘condition humaine’-gevoel. De afwezige wordt in elk geval voelbaar aanwezig, lijfelijk én spokerig, als een schaduw die je volgt. Dus misschien is het toch niet zo’n ‘doodgewone’ zondagochtend, eerder een voorbode van een innerlijke revolutie. En dankzij deze verzen met de vivisectische geest van Henrik Ibsen worden we ook uitgenodigd om er een heel ‘bijzondere’ zondag in te zien.

De zondag-tijd wordt in elk geval, net zoals het tijdsgevoel dat deze poëzie zelf bestiert, een rustige, contemplatieve ‘vrije’ tijd. ‘Vrije’ moet ik dan cursief uitspreken, zoals u merkt. Er wordt gesuggereerd dat er een gevoel van hoop of verwachting in de lucht hangt, maar dat is misschien slechts schijn, en daardoor is de vrijheid aanvechtbaar, kwestieus. De dichter probeert die valse hoop te vangen en weg te sturen. De geliefde lijkt daarop bezorgd te reageren en vraagt zich af wat de toekomst zal brengen. De dichter begrijpt de situatie volkomen, zelfs paradoxaal genoeg zonder woorden, wat haast miraculeus aanvoelt, in deze poëzie met het aan-uit-bewustzijn van een quantumwereld, waar elke waarneming de werkelijkheid verandert.

Toon mij maar je moederziel, zwijg ik, zegt Johan.

Hij wil de innerlijke gevoelens van de ander zien, maar zwijgt erover, op een erg mooie manier. Om dat zwijgen te laten voelen hanteert hij stijlpuzzelstukjes, fragmenten die me aan het geserreerde en de diepe emotionele lagen van de (met innerlijke gedachten zwangere) William Faulkner deden denken.

Samen ruimen we de kasten op, schrijven namen in de schors van ons geheugen: Johan bezingt het opruimen van herinneringen – waarbij het geheugen dus een afschilferende buitenlaag is – en het vastleggen van geliefde namen, in poëzie die in elk geval iets anders betracht dan daar romantisch of schwärmerig-sentimenteel mee om te gaan. De geliefde is nog steeds aanwezig in het huis, zelfs als ze er fysiek niet meer is. De geliefde wil voorkomen dat de dichter in emotie verdrinkt. Het is prachtig om te merken hoe virtuoos Johan erin slaagt te zingen over verlies, herinnering en de aanwezigheid van een geliefde, zelfs na de fysieke afwezigheid.

Met grote verbeeldende kracht roept Johan een gevoel op van nostalgie en tederheid. Dan zoekt hij de beschrijving van een intiem moment tussen twee mensen, een beetje à la Vladimir en Estragon in Waiting for Godot, waarbij de natuur en de tijd hun louterende rol spelen. Wij zitten op een bank, de mist hangt laag en grijpt ons bij de nek: De openingsscène toont twee mensen die samen op een bank zitten, omringd doorv mist. De mist wordt symbolisch gebruikt om de onzekerheid of het mysterie van het moment te vangen, te benadrukken. 

In het gedicht ‘Veterloos’ ontmoeten we een persoon die, 
opnieuw als een Beckett-personage, in de war is, maar toch met ons een vertrouwde riedel uit het verleden deelt. Beide, de verwarde en de geliefde, wandelen hand in hand en verlangen naar een bos in elke boom. Het spanningsveld tussen neergang (enerzijds) en het streven naar het hogere (anderzijds) wordt voelbaar, de geest van René Char indachtig, die trouwens ook een opdracht krijgt toebedeeld.

Kinderen, dat is geweten, kunnen genieten van de beeldende taal en metaforen in René Chars gedichten. Ze kunnen hun verbeeldingskracht gebruiken om de betekenissen te verkennen. Zijn poëzie kan dienen als inspiratie voor kinderen om zelf creatief te schrijven. Ik vermoed dat René Char één van de achterliggende inspiratiebronnen was voor Johan om prachtige gedichten OVER de open, nog niet gemanipuleerde, verbeeldingrijke, geest van een kind te schrijven. Sta me toe een van de mooiste gedichten uit de bundel te citeren. Heel veel LEVEN in die verzen, temidden van alle afwezigheid die de bundel doordesemt.

Kinderboek I.
Voor Robin.

Een middag zonder 
aandacht.
Het landschap laat zich lezen als een 
kinderboek.

We vallen samen met elkaar,
de wereld en 
onszelf.

Zij kijkt op. De hemel
is voor haar een 
onbeschreven blad.

Haar lippen bootsen
geritsel in de 
bomen na.

Ze wijst naar dun gezaaide, witte huizen.
En 
naar de paarsblauwe glans

in zeepbellen die zij blaast - 
als voor een laatste verjaardag. 

Het gedicht dat erop volgt, ‘Voorschot’, lijkt te gaan over het verlangen om het alledaagse en gangbare te overstijgen. De dichter nodigt ons uit om de wereld nog maar eens anders te bekijken, om te ontsnappen aan de gewone en geruststellende dingen die ons omringen, de zachte terreur van het alledaagse. De kaal geplukte teddybeer naast het kussen symboliseert misschien de leegte of het gemis dat we soms voelen. Maar dan suggereert Johan dat we een andere weg kunnen inslaan: we kunnen van Rodins denker een dichter maken à la Rilke, de aarde als een zevende hemel beschouwen en vrijheid als een kostbaar geschenk zien. We moeten geloven in de kracht van kunst, verhalen en symbolen (zoals de feniks, de kat en het kind) om ons te bevrijden van de verdovende beperkingen van taal en conventie. En uiteindelijk, voordat we de weg kwijtraken en onze woorden verliezen, kunnen we een voorschot nemen op geluk – en zoals u hoort laat ik bewust het lidwoord weg: ik spreek niet over ‘het’ geluk, dat bestaat niet, misschien wel ‘een’ geluk, een geluksmoment, vergankelijk, versmeltbare binnen- en buitenwereld zoals de cover van deze bundel suggereert. Het gedicht lijkt te pleiten voor een poëtische en creatieve benadering van het leven, waarbij we de gewone dingen transformeren en dan betekenis, een nieuwe betekenis, geven aan onze ervaringen.

Tijd is er in overvloed in deze bundel die heen en weer beweegt tussen zichtbaarheid en onzichtbaarheid, aan- en afwezigheid. Maar zijn het ook tijdlijnen, zijn ze stratificeerbaar, kun je spreken van een gelaagdheid? In het gedicht ‘Onderbelicht’ reist de persoon in elk geval door tijdlijnen die haar langzaam beter zichtbaar maken. Verdriet en herinneringen vormen in die tijdlijnen, als in de 365 lijnen van een oud zwart-wittoestel, de wereld, terwijl er intelligent gespeeld wordt met taal en rituelen.

Het is altijd donderdag voor de persoon. Ze leeft in een taal die de spreker verrast en de wereld anders maakt. Ze snijdt de zwaarte in schijfjes, als een personage van Milan Kundera, dat heen en weer geslingerd wordt tussen ondraaglijke lichtheid en verpletterende gravitas.

In “Zondags kleed” ervaart de geliefde het bestaan als een ‘niet-werkend’ werkwoord. Mist symboliseert haar zondagse kleed, en ze verzet zich tegen de verwachtingen van orde en getallen. Mist heeft hier de kracht van de mist in de kortverhalen van Gianni Celati, ik denk aan zijn ‘Verhalen van de Po-vlakte’ waarin kinderen de mist in verdwijnen, maar de taal zelf is allesbehalve mistig, ze blijft ‘de eenvoud waarop je vertrouwen kan’, zoals Turgenyev dat zegt.

Ja. Er is mist, in deze bundel. Mist, maar ook veel visuele poëzie. Het wegvallen van de tijd, het overgaan in de broze herinnering is vooral ook een visueel proces. En dat verbaast nauwelijks, rekening houdend met de bloedmooie visuele kunst van Johan Clarysse. Aan het visueel woord-proces nemen zowel de dichter als de geliefde deel. In “Alfabet” tast de geliefde herinneringen af en schildert een zelfportret in een nauwe lijst. Ze benadrukt het belang van benoemen en creëert een nieuw alfabet voor de spreker.
De geliefde deed me denken aan Esther Greenwood in de coming-of-age roman van Sylvia Plath, the Bell Jar. Een hint naar het moeizame volwassenwordingsproces van een jonge vrouw, heel teder verwoord door Johan.

Een bosduif zoekt de zon die zich verschuilt: De zoektocht van de bosduif naar de zon lijkt me symbool te staan voor een verlangen naar iets dat moeilijk te bereiken is. Haar ogen leggen mij voortdurend in de luren, leren mij dat kijken een vorm van aanraken is: De ogen van de ander hebben een diepe impact op de spreker. Kijken wordt hier als een intieme handeling beschouwd. Zij gelooft dat toeval orde is die wij niet zien, de dag een nacht die onbegrepen blijft:

De geliefde, zoveel is duidelijk, heeft een filosofische kijk op toeval en tijd. Misschien gelooft ze dat er een verborgen orde is in wat wij als toeval beschouwen. De twee mensen delen herinneringen en koesteren ze als kostbare vondsten. Dit kan verwijzen naar gedeelde ervaringen en geschiedenis. Wanneer de dag zich terugtrekt hangen resten hemel in haar grijze haar: De avond valt en de hemel laat sporen achter in het grijze haar van de geliefde. Dit kan zowel een poëtisch beeld zijn als een verwijzing naar vergankelijkheid. Samen vallen we uit de tijd en uit de taal: Het gedicht eindigt met een gevoel van tijdloosheid en eenheid tussen de twee mensen. Ze zijn buiten de normale grenzen van tijd en taal. Dit gedicht lijkt een moment van intimiteit, reflectie en verbondenheid te beschrijven.

Verderop beschrijft Johan opnieuw een intiem moment tussen twee mensen, waarbij ze praten over alledaagse dingen, maar ook de wereld buiten bespreken. De geliefde wordt mooier wanneer ze de spreker ziet, en er komt dan een gevoel van tegelijk tijdloosheid en verbondenheid. Een vrouw wordt beschreven die stilte in zichzelf kan vouwen en het niets kleiner kan maken. Ze heeft een dromerige en fragiele blik, en ondanks haar geloof in een goede god, is ze bang voor de oneindigheid. Steeds is er het eerbetoon aan een persoon die niet meer fysiek aanwezig is. De spreker bewaart herinneringen aan deze persoon en voelt hun aanwezigheid in hun botten.

Ik moest tijdens het lezen van deze bundel vaak aan Remco Campert denken en zijn mooie roman Liefdes Schijnbewegingen. Het verhaal verkent, zoals Johan in zijn poëzie, menselijke relaties, verlangens en de complexiteit van onze emoties. Maar altijd is die verkenning er één die een minimum minimorum van trefzekere woorden volhoudt. Het onderwerp, het complexe onderwerp, midscheeps geraakt met dat minimum minimorum.

In een ander onderdeel beschrijft Johans poëzie de terugkeer naar een geliefde die afwezig is. De spreker kijkt door die afwezigheid heen en herinnert zich specifieke elementen die met de geliefde te maken hebben. De tuin wordt als een centrale metafoor gebruikt, waarin de geliefde soeverein verdwijnt en de wereld op zijn kop keert om beter te begrijpen of alles wel klopt. Het gedicht lijkt, soms wat surrealistisch meanderend à la Rimbaud, te gaan over het verlangen naar verbinding en het zoeken naar betekenis in de afwezigheid van de ander.

Het derde onderdeel lijkt te gaan over een persoonlijke relatie met iemand die afwezig is, maar wiens aanwezigheid nog steeds voelbaar blijft. De spreker bevindt zich op een plek waar de afwezige geliefde ooit stond. De stofjas fungeert als een tastbare herinnering. Johan voelt de grond en ruikt de geur van thuis, wat doet denken aan de geliefde en hun gedeelde ervaringen. Hij vindt beelden die symbolisch zijn voor de lessen en inzichten die de geliefden samen hebben geleerd. Water dat zijn weg zoekt naar iets groters kan verwijzen naar verlangen, groei en het streven naar meer. Een bibliotheek symboliseert kennis en ervaring. Het boek dat de geliefde was, wordt langzaam gelezen alsof het voor het eerst in handen wordt gehouden. Dit lijkt me indicatief voor een frisse, creatieve herontdekking van oude herinneringen. Niets zo moeilijk als het bewaren van herinneringen aan een geliefde, niets zo tartend als het verlangen om die herinneringen vast te houden. De handleiding bij jouw verpakking leest als een vreemde taal: De geliefde wordt vergeleken met een complexe handleiding die moeilijk te begrijpen is.
Gelukkig is er het lijf dat vol geheugen zit: Het lichaam wordt gezien als een opslagplaats van herinneringen, waarin sporen van de geliefde worden bewaard. Van sporen neem ik afdrukken, stapel ze laag op laag: De spreker verzamelt herinneringen als afdrukken en legt ze op elkaar, waardoor ze een gelaagde betekenis krijgen. En dat deed me dan weer aan het simultaneisme, de gelijktijdige vervlechting van beelden bij Blaise Cendrars denken, een dichter die trouwens ook graag samenwerkte met visuele kunstenaars, ik denk aan zijn sublieme samenwerking met Sonia Delaunay.

Johan verkent als geen ander, en daarin is hij oppermachtig eigenlijk, de manier waarop herinneringen ons verbinden met degenen die we liefhebben, zelfs als ze fysiek afwezig zijn. Zijn herinneringen aan diepe verbondenheid voelen cruciaal aan. Maar ook de reacties van de geliefde op wat de hoogmoed van de spreker lijkt. Hoe ze hem desondanks aanmoedigt om creatief te zijn, zelfs als het onderwerp niet gemakkelijk te verwoorden is.

Deze prachtige poëzie verkent, met een perspicaciteit die mij af en toe aan Fernando Pessoa doet denken, de complexiteit van het geheugen, in een poging de verbondenheid en het voortleven van iemand in de afwezigheid zinvol te maken of te houden, in een poging om continuïteit te geven aan een bemind leven. Zo bereiken we misschien, om het met het prachtige beeld te zeggen dat ik in deze bundel ontmoette, ‘een marmeren Zuidpoolzee’ in een achterhoek van onze herinnering.

Als het hart kon denken, stond het stil. Zo citeert hij Fernando Pessoa aan het begin van een volgende afdeling, ‘Spiegel’. Eerst beschrijft Johan een intiem moment waarin de spreker en een geliefde samen zijn, zich aanpassend aan verschillende stemmingen en registers. De tijd lijkt minder belangrijk te worden. In ‘Bray Dunes’ worden de zee en de geliefde met elkaar verbonden. De zee brengt rust en verandert perspectieven, terwijl de geliefde als een uitbundige stilte naast de spreker ligt. In “Middag in Auvergne” wordt het landschap vergeleken met een lichaam dat zich vertakt. De geliefde kijkt naar de spreker alsof deze het landschap is, en er ontstaat een gevoel van nieuwheid. Het volgende gedicht, “Hartenjagen”, gaat over de lichtheid en vrijheid van samenzijn. De spreker en de geliefde spelen kaartspellen en delen oude wonden. In “Ik zal niet wachten” vraagt de geliefde aan de spreker om niet te wachten en zich uit te spreken. Er is een verlangen naar begrip en nabijheid. In “Spiegel” beschrijft de spreker hoe de geliefde hen zou zien in verschillende vormen (een boek, een wiskundig vraagstuk, het heelal, etc.) en hoe ze in de spiegel naar elkaar zouden kijken.

Breinmist beschrijft dan weer de verwarring en onrust in het hoofd van een persoon die worstelt met de tijd en het verlangen om lichter te leven. De geliefde lijkt opnieuw afwezig en de spreker probeert opnieuw te helpen.

Dames en heren, u voelt het aan mijn woorden. Ik was diep onder de indruk van deze poëziebundel van Johan Clarysse. In conjunctie met zijn andere teksten en visueel werk mag ik gewagen van een zeer geslaagd veelkantig artistiek ondernemen dat niemand onverschillig zal laten. Ik wens hem namens ons allen te danken voor de verrijking van zoveel onuitwisbare verzen, die echt een feest inluiden voor uitgeverij P. Ik dank u."

© Bart Stouten

Johan Clarysse (2024). Het geduld van water. Uitgeverij P, 64 blz. ISBN 978-94-64757-56-9

Uitgeverij P
Website Johan Clarysse
Website Bart Stouten 


Bart Stouten leidt in - © foto Willy Brandt



Johan Clarysse leest 'Alziend oog' -© foto Jasper Clarysse


Een blik op de zaal De Snuffel - © foto Willy Brandt



Uitgever Leo Peeraer leest een gedicht - © foto Willy Brandt


Johan Clarysse signeert - © foto Willy Brandt

Met Willy Brandt - fotograaf van dienst - © foto Willy Brandt


"Na de voorstelling" - Ook de vijf gastdichters poseren - vlnr Astrid Arns,
Steven Van Der Heyden, Paul Rigolle, Antoon Van den Braembussche
en Tania Verhelst - © foto Willy Brandt