Geert Jan Beeckman bouwt rustig en gestaag aan een oeuvre. ‘Woestijnzucht’ is in zo’n vijftien jaar tijd zijn vierde bundel bij Uitgeverij P. Het werd een enigmatische bundel met een al even enigmatische titel. Luisteren we naar een zucht van de woestijn of vangen we een zucht naar woestijn op? Hoe dan ook, uit deze gedichten is het water van de overtolligheid verdampt. Deze dichter schrijft niet met langzinnen, maar met fijne borstelstreken.
Woestijnzucht is opgebouwd uit zes cycli plus intro en aftiteling. Rode draad is de reis naar de innerlijke wereld. Thema’s zijn onder meer het reizen, het dromen, het spel van zien en kijken, van verte en afstand, van licht en donker, reflecties over dood en leven, over het verstrijken van de tijd. Geert Jan Beeckman hanteert daarbij een bijzonder originele taal, die een toch wel geoefend poëzielezer vraagt. Zijn taal is beheerst en zeer zorgvuldig, maar tegelijk ook abstract en donker.
Dit is het allerbegin van deze bundel:
De dag is thuis. Zij leest ik schrijf.
Wat wij zachter zetten is ons op
het lijf geschreven. Wij zwijgen van wat
aan de taal ontsnapt en komen daarmee weg.
En daarmee
is de toon meteen gezet. Hier worden geen avonturen gezocht, noch in woord of
taal noch inhoudelijk. De intimiteit regeert. Vormelijk vertaalt zich dat in
een rustige ritmiek en bladspiegel, waarbij de 3- tot 6-regelige strofen
domineren. Geert Jan Beeckman is geen poëtisch tafelspringer, maar
hanteert wel een geheel eigen taal, gekenmerkt door beeldenrijkdom en soms
cryptische en gecondenseerde fraseringen, zoals
Meisje naast haar schoenen is gevonden
in het sleepnet van het noorden.
Een pop onder nul steekt boven.
De navelstreng van een kind
bindt zich aan sneeuw.
Daar moet je als lezer wel doorheen. Het is de dichter eigen, het is zijn manier van denkend omspringen met de taal, van spaarzaamheid met woorden. Het is een vorm van poëtisch spreken dat zichzelf voor schut zet, een pas terug doet om beter te kunnen springen. Zijn schriftuur dwingt aandacht af, traagheid, zoeken naar begrip, stilstand (in tegenstelling tot tijd, weggaan). Zo dwingt de dichter zijn lezer om geijkte begrippen en betekenissen los te laten en zich open te stellen voor het onvatbare. Er is iets dat onze waarnemingen overstijgt. Dat laat zich niet grijpen. Want “Wat zich aan het oog onttrekt / meet het oog meer gedachten aan.” Als mens schuur je er langs. Vandaar dat deze gedichten vanuit een tussengebied lijken geschreven en geen onmiddellijk appèl doen op onze observatie of aan de realiteit gerelateerde zaken. De betekenis van woorden en gewaarwordingen laat zich niet helemaal begrijpen. Je vangt er de zucht van op, maar er blijft ook altijd iets verborgen, iets wat de dichter in zijn innerlijk bewaart. Toch is het ook poëzie met een ruim gebaar of actieradius. Dit is een dichter die zich op het nulpunt ophoudt
Begraaf nu de manieren van leven.
De toevloed van wat wij zijn.
Laat enkel op zijn plaats wat goed staat
bij afwezigheid.
Die nulpunten zijn echter beladen met een geestelijke, bijna spirituele dimensie. Als lezer zul je merken dat de wereld wegdeemstert tot een intiem snijpuntje dat je met de dichter kunt delen.
Zoals je dat zou willen doen
bijna zo echt als dat je met vrijheid
om kan gaan
of
Wie in zijn hoofd ontstaat laat zich door rust
verplegen al zijn dat geen manieren van leven
Kan kijken in de woestijn leiden tot zien? De lezer ziet vooral de dichter die enkele van zijn ervaringen op een poëtische wijze verwoordt:
Wij hebben geen voeten in de aarde
dus een spoor is dat niet.
Hoogstens laten wij iets achter
een papiertje misschien op een morgen
is dat vindbaar.
Soms maakt
Beeckman zijn onmacht kenbaar:
Zeker dichters kennen de manieren van zitten
die uit boomlange stiltes bestaan.
Dan verzamelen zij handen om een
begrafenis van wolken te dragen.
Dan graven zij de put waar een binnenrijm
nadert op het wondvocht van de aarde.
Dit geldt ook voor de lezer. Maar deze dichter richt zich niet direct tot een lezer, eerder tot zijn innerlijk en tot de woorden zelf. Misschien is dat wel het uiterste van wat mogelijk is, want “Een zin veranderen zou een andere tijd inslaan.” Of “Een dichter vertaalt het licht van de middagstaat. / Hij schrijft neer wat na ons wordt geschrapt.”
Lees hoe nauwkeurig Geert Jan Beeckman observeert, registreert, reflecteert, de wereld verinnerlijkt:
Eerste zien
In het bos van wat ik zag stond stil
als een wonder een hertenjong.
Droom dacht ik. Op kousenvoeten
aan dit gedicht beginnen. Eerste zien
dat meer dan kijken was
Engelen stonden aan de rand en ook
het kwetternest van de vogels hield in.
Tussen nu en altijd nu of nooit haperde zij
met zachte ogen in haar kleine brand.
Een oorgewicht stond pal.
Net als een doofstom Allerzielen.
Het liet de bomen staan en wachtte.
In een deel van de wereld.
In de moeder die ik er naast dacht.
Tot huilzingen klom in de beeldspraak.
Dan liet zij het gat en vroor alles zich
vast aan het sterfbed van het zijn.
Zo even ging blijven dus duren:
Iets dat tijd wordt zonder taal
zich daarna verzwijgt
van de vinger die het nawijst.
Geert Jan Beeckman verdient een ruimere aandacht. Dit is een bundel voor lezers die zich willen openstellen voor een zoektocht waar niet noodzakelijk antwoorden aan verbonden zijn. “Het is stilte zonder taal,” schrijft Geert Jan Beeckman. Maar de lezer constateert: het is taal met stilte.
Wij bleven achter.
In dezelfde woorden ging stof en
steen
ons verstoten. Om de hals droegen
wij
geen enkel spoor.
© Daniël Franck
Woestijnzucht – Geert Jan Beeckman – uitgeverij P, Leuven, 2021 ISBN 978 94 93138 41 4
Eerder verscheen op De Schaal van Digther al een indringende recensie van Alain Delmotte:
Poëzie blijft voor het leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten