Pagina's

woensdag 20 februari 2019

Al het grommen ging rookwaarts

Aantekeningen bij 'Nederzettingen' van Bert Bevers.

Als Gerrit Westerveld niet bestond dan zouden een aantal poëzieliefhebbers onder ons hem vroeg of laat wel hebben uitgevonden. Net voor de eeuwwisseling richtte de gedreven graficus en ontwerper die Westerveld is in het verlengde van zijn plastische activiteit de kleine ambachtelijke uitgeverij 'Kleinood & Grootzeer' op. Vanuit zijn standplaats Bergen op Zoom laat hij sindsdien jaarlijks drie à vijf kleinoodjes op de literaire wereld los.

Met veel liefde en vakmanschap handmatig op de wereld gezet mogen de dichtbundels van Kleinood & Grootzeer elk op zich het predikaat “juweeltje” met zich meedragen. Elke eerste oplage bestaat uit 100 exemplaren die telkens genummerd en gesigneerd worden door hun auteur. Schitterende hebbedingetjes! De fondslijst, luxe-uitgaven inbegrepen, bestaat ondertussen al uit een honderdtal titels.  In de reeks vinden we werk terug van stuk voor stuk interessante dichters als Richard Foqué, Albert Hagenaars, Philippe Cailliau, Joris Denoo, Erick Kila, Willem M. Roggeman, Romain John van de Maele, Tony Rombouts, Guy Commerman, Hagar Peeters en Frank Pollet om maar die te noemen. Ook een sterk debuut als dat van Edward Hoornaert vond er recent een onderkomen.

Nederzettingen', de nieuwste bundel van Bert Bevers (° Bergen op Zoom, 1954) past perfect in het voormelde rijtje. Bevers is bij Kleinood- en Grootzeer al aan zijn zesde boekwerk toe. Hij was het trouwens die met ‘Hortens Conclusus’, een leporello met 5 haiku, in 1999 bij Gerrit Westerveld de spits mocht afbijten. Zijn nieuwste bundel ‘Nederzettingen’ bestaat uit drie cycli van respectievelijk 16, 4 en 10 gedichten. Wat meteen opvalt is dat elke cyclus gedichten telt die telkens eenzelfde strofen- en regelstramien hanteren. In de titelcyclus ‘Nederzettingen’ is dat het vijf-twee-schema. De vier gedichten uit de tweede cyclus ‘Uit de tijd’ tellen drie strofen van drie regels met een uitwaaierend slotvers terwijl elk gedicht uit de slotcyclus ‘Gedichten uit een stadje in de heuvels’ uit viermaal twee plus een slotregel bestaat. De aandacht voor vormvastheid en zorgvuldigheid bij het opbouwen van zijn diverse cycli die we al kennen van zijn twee verzamelbundels ‘Afglans’ (Gedichten 1972-1997) en ‘Eigen Terrein’ (Gedichten 1998-2013) zijn intussen een constante geworden bij deze dichter.

Ook over deze nieuwe bundel is grondig nagedacht. In de eerste en belangrijkste afdeling die ook de titel van de hele bundel draagt evoceert de dichter een soort oertijd met veel strijd tussen stammen en haardvuur. De wereld lijkt in een prille fase te verkeren waarop de lezer niet onmiddellijk de hand kan leggen. Waar de dichter eerder in ‘Lambertus van Sint-Omaars beschrijft de wereld’ (2007) de sfeer opriep van de vroege Middeleeuwen lijkt hij in deze gedichten eerder een voorwereldse prehistorische realiteit neer te zetten. Er zijn ‘Zwijgende krijgers die waken’. Er is ‘een priester van de stam’ en er zijn wachters. En ‘wijzere mannen met de dunne armen’ bevolken de hutten en de Nederzettingen. Er is sprake van een tijd ‘van toen er nog geen mensen waren’ en ‘van een geheugen dat zich schoorvoetend bedient van verzachtende balsems’. Ook de toekomst van de stam lijkt onzeker zoals we dat ook letterlijk terugvinden in het twaalfde gedicht uit de cyclus.

Nederzettingen - XII

Zij die hun bestaan aanvaardden wisten hoe ze leven
moesten, dat wat ze verloren in het vuur in de as
zouden vinden. Al het grommen ging rookwaarts.
Alles was eenvoudig: wijzen van de stam af betekende
rennen, bukken bukken. Milddadig kaatsten beelden

uit het hol van de jeugd in duizenden liederen
bij zonsondergang. Ah, die wrede, wrede toekomst.


De sfeer in de zestien gedichten blijft raadselachtig. Elk gedicht bestaat, zoals eerder al aangehaald, uit een vaste structuur van twee strofen van vijf en twee regels. Het is een geliefd stramien dat als dichtvorm regelmatig in het oeuvre van deze dichter terugkeert en dat we onder meer al kennen van de bundel ‘Andere taal’ (2010) en de reeds genoemde ‘Lambertus van Sint-Omaars beschrijft de wereld’ (2007). Deze vorm lijkt de abstraherende inhoud van de gedichten te dienen en houdt de schemer van de raadselachtigheid vast tot op het einde. Het slotgedicht:


XVI


In schemerbestaan klonk weeklagen als bekering.
Samen hadden ze genoeg ogen om te zien, maar
daar wachtte een leger. Zij waren dan wel met meer
doch allemaal alleen omdat ze nog steeds dachten
dat het volstond om sterker te zijn dan je vijand,

niet dan cohorten daarvan. Waaraan ze evenmin
gewend waren: die hadden harde zwaarden, en langere.


Ook in de tweede afdeling ‘Uit de tijd’ die uit vier gedichten bestaat ‘heersen de wetten van de spiegeling.’ Ook hier blijft de plaats van handeling abstract en eerder vaag. ‘Vreemde buren brandden vuren vol vlammen’. De verzen suggereren een achterliggende wereld achter de wereld. Er wordt meer gesuggereerd dan er gezegd of uitgelegd wordt.


IV

Vrijheid is een broze kooi. Dat beseft hij.
Het onbeholpen huppen van takkelingen
herkent hij in het uur waarin de uilen met

hun vlerken wiegen. Een late guichelheil
ritselt. ‘Weet je nog, de vorige keer dat ik iets
zei?’ roept hij in herinnering. ‘Niemand twijfelt

Nooit, maar er zijn uitwegen! Hoogverraad
is er roestvrij altijd, maar laat de korst nu
beter op de wond, op het zinkgat van de spijt.’

Men merkt het niet, maar er gebeuren grote dingen.


De derde afdeling ‘Gedichten uit een stadje in de heuvels’ is de meest concrete en toegankelijke van de hele bundel. Bert Bevers is in de eerste plaats een cyclus-dichter maar deze gedichten laten zich ook los van het keurslijf van hun cyclus lezen. Eerder publiceerden we hier in deze Digther-kolommen in februari 2015 al vijf gedichten uit de cyclus.  In ‘Gedichten uit een stadje in de heuvels’ figureren achtereenvolgens en onder meer een perronchef, een kamermeisje, een slager, een burgemeester, een kastelein en een modelbouwer… Ze bevolken met zijn allen het stadje dat door de dichter ook nu weer als een soort nederzetting wordt omschreven, maar dan één gesitueerd in de huidige tijd. Huurlingen, ongelovigen, mensen die dansen uit angst voor mindere goden passeren de revue. Het applaus is droevig. Het thema van het (on)geloof weegt op en omfloerst het leven in het stadje. ‘Op deze Rogate, denkt hij in een doezeling van waarheid aan de lichtheid van de biecht, aan het herhalingsgebod…’ staat er in het gedicht ‘Remedies tegen ongeloof’. Er heerst in het algemeen in deze afdeling en in dit Märklinstadje een landerigheid waarin ten slotte de dichter in het slotgedicht het laatste woord krijgt.


De dichter peinst


Hij voelt een handvol woorden in zich zieden
in de avondstond. Wie heeft er nooit gezondigd

tegen zonlicht? Hij weet: hier was ik eerder.
Er wordt een nieuw straatnaambordje op

een lantaarnpaal geschroefd. Een man passeert
met een kruiwagen. Een vrouw laadt boodschappen

in. Een kind sabbelt aan een ijsje. Het huis dat
gebouwd wordt zal over acht jaar en drie maanden

worden verkocht. Hij weet het. Hij verlaat de tijd.


Zoals wijlen Henri-Floris Jespers ergens zeer gepast opmerkte balanceren de gedichten van Bert Bevers tussen klassieke vormvastheid en experimentele ontregeling. Die ontregeling doet zich vaak al voor binnen het gedicht. Hier en daar schurken en schuren de gedichten tegen hun eigen grenzen aan. Krakend en spokkend binnen hun vaste vorm. Alsof ze daar ook af en toe uit vandaan willen. Een slotvers als ‘Wie dacht er aan schrift toen taal nog maar amper?’ illustreert dit. In ‘Nederzettingen’ zet Bert Bevers een wereld neer die tezelfdertijd bevreemdend en toch vertrouwd aan doet. Nederzettingen is niet bepaald zijn meest toegankelijke bundel en verdient meerdere lezingen maar ook hier is en blijft Bert Bevers zijn eigenste zelf. Een dichter met een eigen stem die in een beslist en particulier taalarsenaal bundel na bundel aan zijn eigen talige wereld werkt. Elke bundel van Bert Bevers is een op zijn taalmaat geplooide constructie, een bouwwerk dat opgetrokken wordt. Elk gedicht een afbakening van de fysieke én mentale ruimte. Als een nederzetting in de taal.



© Recensie Paul Rigolle


Nederzettingen, Bert Bevers, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2018, ISBN/EAN 978-90-76644-91-2 -€18,-


Extern:  
Uitgeverij Kleinood & Grootzeer
Fondslijst Kleinood & Grootzeer  
Thuissite Bert Bevers
Meer recensies Nederzettingen
Bert Bevers bij De Schaal van Digther




Geen opmerkingen:

Een reactie posten