De paardenbezweerder (fragment)
1.
Ooigem ruik je.
Ofwel sla je je hand voor je gezicht, draai je om en ga je er van door. Ofwel aanvaard je de rotting.
Ooigemnaars ruiken niets. Ze snuffelen in de lucht en daar blijft het bij. Alleen wanneer de ijzeren rootputpoorten openschuiven, ondergaan ze een lichte onrust.
Ook tijdens het voorjaar van 1908 wordt het dorp een eiland. De vette kluiten vloeien uit tot meren breekbaar groen waar de lente purperen bloemknoppen over streelt. De zon en de zachte wind brengen bijen. Nectar. Gouden toekomst. Winst en geld. Voorbij is de armoede. Gedaan met de eeuwige aardappelen, het brood en de soep.
2.
Ik steek mijn spade in de grond. De weerbarstige klei vereist dat ik mijn voet er op plaats. Eenmaal door de harde korst is de onderlaag smeuïg. Ze blijft aan het blad kleven. Zwaar en dood. Toebehorend aan een weerspannige onderwereld. Met dezelfde voet schuif ik de massa in de kruiwagen. Nog de helft te gaan en dan rijd ik naar de kar die het goedje naar de oven voert. Het aantal kruiwagens houd ik bij. Ze vormen mijn dagopbrengst. Nu ben ik de tel kwijt. Het komt door het paard. Of door de kar die het trekt. De oude is door een wiel gezakt. Vandaag is er een lager model met een minder hellende loopbalk. Dat spaart krachten. Kracht die ik nodig heb voor mijn spade.
Het hinniken brengt me terug naar de beelden die ongewijzigd zijn opgeslagen. Helder. Naar de angst en het bonzende hart van het zesjarige kind. Hoeveel kruiwagens waren het nu?
3.
De hengst heeft schuim op de lippen. Zijn ogen rollen. Onheilspellend opengesperd wit. Zijn hoeven hameren op de kasseien. Dan zwaait hij op zijn achterbenen en de menner kan hem niet meer houden. Machtig slaat het dier zijn hoofd en gaat er met de kar vandoor. De vlasarbeiders vliegen alle kanten uit en blijven in een stofwolk achter.
Het geluid valt. Het opstijgen van de leeuweriken. Het dreunen van de poorten. Het kraken van de assen.
‘Pas op!
‘Aan de kant!’
‘Hou het tegen!’
‘Doe iets!’
‘Help!’
Benen kunnen onder wielen terechtkomen. Borstkassen ingedrukt.
Diezelfde benen aarzelen. Door de akker naar beneden gezogen.
De armen hangen levenloos, van adem beroofd.
Het hoofd van gedachten gewist.
Dan schiet een kind vooruit. Argeloos kruist het de dodelijke galop van het aanstormende beest. Geen volwassene die de moed heeft tussen het kind en het paard te springen.
Groots spreidt het jongetje de armen. Heilig als een stamvader die oerkrachten temt. Het gezicht onbewogen. Zijn aanwezigheid bezweert de demon.
Het schuim verdroogt. Het wit verdwijnt. Miraculeus vallen de dodelijke hoeven en de vernietigende wielen stil. Op een halmbreedte van de frêle ribbenkast.
De aarde herwint haar kleur. Het geel van het vlas. Het groen van het seizoen. Het uitspansel dat zijn eeuwigheid terugvindt. Armen reiken. Noeste handen grijpen en plaatsen het kind op brede schouders. Klompen roffelen. Dansen de reddende engel door het dorp. In een onvergetelijk ritme dat de naam Camiel vervangt. ‘Boeverke! Boeverke! Boeverke!’
© Luc Vandromme
Fragment uit ‘Niets verlaat de tijd’, de nieuwe roman van Luc Vandromme
die komende zaterdag 19/11/2022 verschijnt en gelanceerd wordt.
Luc Vandromme (België, 1961) is pedagoog, schrijver, beeldend kunstenaar en jazz-zanger. Eerder publiceerde hij zes romans. De verschillende kunstdisciplines ziet hij als een middel om beelden te creëren. Zijn artistieke werk beschouwt hij als een onlosmakelijk geheel, waarbij zijn hoofdaandacht uitgaat naar het schrijven. Daarin vinden zijn verbeelding en zijn ‘stem’ hun diepste uitdrukking.
"In
Niets verlaat de tijd neemt Luc Vandromme de lezer in negen beklijvende
portretten mee op een levensechte reis door de tijd die we misschien
allemaal wel zouden willen maken."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten