Niet dat we bijzonder logicagevoelig waren
Natuurlijk was het strand er voor de nieuwe liefde, elke kwistige zomer weer, soms al begin mei, die tijd die een voorproefje van de zomer leek te willen geven, de tijd van het fluitenkruid dat welig was op de plaatsen waar ons kuststadje min of meer zijn grens had, de tijd ook van de brave kinderen die communie deden. Je kon eindelijk in je shirt naar school. De Giro d’Italia begon. Het vliegend hert moest verschijnen maar het vliegend hert zag je alleen in boeken.
Elk jaar rond die tijd begon het strand zijn geduld te verliezen. Wij konden dat zien. Op het strand kon je tussen debiele geluiden een bal naar iemand toegooien om hem dan weer terug te krijgen, je kon iemands dreinende zuster tot haar halsje begraven of een zandkasteel met een indrukwekkende slotgracht bouwen maar die fase hadden we al een paar jaar achter ons gelaten. Al bij al interesseerde ons slechts dat ene, dat het onderwerp van de meeste gesprekken was en ons springerig, ambetant en raar maakte. Als het begin van mei mooie dagen had, verschenen ze, les mademoiselles, de prenten, niet eens geleidelijk maar alsof ze door een eskader van landingsvaartuigen in een amfibische operatie in geen tijd waren gedropt, met nog bleke leden van alleen maar suffe blaadjes lezen bij de verwarming en tompoezen eten met hun bedillende moeders. Nu ging het daar, in dat ontlokkende begin van mei, altijd om bekenden. Als we de naam van zo’n prent niet wisten, wist iemand van ons allicht die van haar zus.
Het kwam door Jimmy dat we meisjes prenten waren gaan noemen. Hij had het van zijn vader. Er waren natuurlijk altijd uitzonderingen maar met de lokale prenten viel niet al te veel aan te vangen, dat was zo’n uitgemaakte zaak dat er niet over gezeverd werd. Nooit eerder waren we zo uitgesproken aan iets toe, het moest en zou gewoon gebeuren, de daad moest maar eens op dat eenduidige verlangen volgen, het was om stapelgek van te worden. Alles wat we dachten, voelden en uitkraamden, moest in die hevigheid mee maar niets wees op enig begrip van hun kant. Ze gingen helemaal in hun ontwijkende spelletje op, het hemeltergende hard to get. Dat was vast door een mannen hatende non uitgevonden. Al met al lieten de meisjes ons voelen dat we onzinnige dingen in onze hoofden hadden gehaald. Alsof we dronken waren en geen aandacht waard, misschien morgen, mañana. Waar was hun verlangen en wat kon sterker zijn?
We kenden hun voor- en achternamen, hun muziekvoorkeuren en favoriete artiesten, hun vervelende stopwoordjes. We wisten of ze Latijn-wiskunde of een hotelopleiding deden. Misschien kreeg je in een moment van onbedachtzaamheid een zuinige kus achter een gordijn, een enigmatisch antwoord op een briefje, een sierlijk vraagteken als alles tenietdoende reactie. Dat waren zowat de mogelijkheden. Misschien kreeg je hand, als je samen op een stille plek was, ergens achter een discotheek of een toneelclub, toegang tot een tepel.
Met Eva Alice was dat. Het was al onverklaarbaar dat ik met haar op die stille plek terechtgekomen was. Het was nauwelijks te geloven dat dit moment met die prent tot de werkelijkheid behoorde. Mijn hand en ikzelf waren perplex of iets wat daar erg veel van weghad. Die perplexiteit wist veel te bederven maar omdat alles wende, werd ik allengs rustiger gewaar wat om mij heen was en zich voltrok en deed zich vervolgens iets voor als een aanzet van genot, tot zij het opeens koud kreeg en vond dat het tijd was om naar huis te gaan. De anticlimax par excellence. Een domper op mijn schik. Wat voor mij overweldigend was, was voor haar een hersenloos moment dat ze het liefst zo snel mogelijk vergat, een kortdurende domheid waar ze zich zomaar in had laten manoeuvreren, hoe is het mogelijk?
Nu, zoals Eva Alice waren ze min of meer allemaal. Spelletjes. Geniepigheid. Even uitdagen. Een allumeuse. Afblijven of trouwen, zeiden oude mensen. Afblijven of trouwen, dat was Vlaanderen, dat was echt helemaal Vlaanderen, bitsig en berekend.
Wie was er eigenlijk beter geworden van al het fatsoen dat ons al vijf eeuwen benauwde. Ja, ik had iets met geschiedenis en de vragen die me bezighielden waren die waarop niemand een antwoord kon geven. Je kon ook vragen hoe het ons zonder Jezus van Nazareth was vergaan. Hoe dan ook, iedereen begreep dat het grote feest met de zomervakantie begon, dan verschenen in deze kleine kuststad immers de meisjes van elders, de meisjes die hier twee of drie weken in een appartement verbleven, met niets aan het hoofd en niets om handen.
Als we niet marginaal waren, scheelde het weinig. Er waren ergere gevallen, gevallen van reddeloosheid. Je kende ze niet alleen uit documentaires op de televisie maar ook uit je eigen buurt. Fysiek onaantrekkelijke mensen die vastzaten aan zuurstofflessen, psychoten die in hun eenkamerwoningen tussen hun eigen schilderwerk, doorgaans abstract expressionisme, als gevangenen leefden, alcoholisten die in cafés in hun broek zaten te schijten zonder dat ze daar zelf erg in hadden. Het kon met andere woorden erger, we waggelden op de scheidslijn en, oh factor der factoren, je kon het aan ons niet meteen zien. Tenslotte droeg iedereen, ook zonen van notarissen en chirurgen, spijkerbroeken en sportschoenen.
De prenten van elders, de onbekende prenten, waren niet alleen interessanter omdat ze doorgaans niet zo flauw deden. Het had ook alles met onze plaats op en om die scheidslijn te maken. Daar hadden zij namelijk geen beeld van. Onbekend was onbemind maar dat hoefde nu ook niet zo lang te duren, daar kon in korte tijd aan gewerkt worden. Vervelend was dat meisjes van bij ons min of meer een idee hadden van hoe wij onze vrije tijd doorbrachten, wat ze ook maar meteen als een voorafspiegeling van onze toekomst begrepen en niemand zag een voordeel in rondhangen en naar verlaten plekken fietsen, uitdrukking geven aan onvrede met de bestaande wereld en op duistere manieren sommetjes geld binnenhalen. We waren kansloos en we deden hard ons best om te denken dat ze niet wisten wat ze misten.
We leefden zowat op straat. We waren niet dakloos maar het was zelfs op de lege tribune van een voetbalveld beter dan thuis. We hadden niet de ouders die zich daar zorgen over maakten. Ze hadden geen tijd of, hoe tegennatuurlijk het ook mocht klinken, geen zin in ons. Ze waren ons moe en het leek alsof dat nooit anders was geweest. Uit films en details uit gesprekken die we opvingen, wisten we hoe doorsnee ouders met hun kinderen omgingen. Ze werden door hun kind beheerst. Ze hadden discussies en ruzies omdat ze zich zorgen maakten. Wij hadden discussies omdat we er waren, omdat we voor hen zichtbaar waren, omdat ons bestaan hun aan een vergissing leek te herinneren. Onze ouders gingen niet met ons om, ze vermeden ons. In de films en de series zat dat kind onafgebroken in het hoofd van die ouder. Het leek er nooit om zin of tegenzin te gaan. Dat kind moest naar de volwassenheid, op een geschikte manier. Onze ouders waren van die zienswijze niet echt doordrongen. We waren op het randje van ongewenst of gewoon ongewenst, zonder meer.
Niet dat we bijzonder logicagevoelig waren is een fragment uit Close-up van een vlinder de 6de roman van Jan Posman. Zijn dichtwerk (tot 2015) is verzameld in Ik heb geen idee van niets in het bijzonder. Voor zijn debuutroman, Een brief aan Jack Nicholson (Manteau, 2001) kreeg hij de begeerde Gouden Gids Manuscriptprijs. Meer bibliografie op https://janposman.be.
Jan Posman studeerde Nederlands, Duits en literatuurwetenschap in Gent, was copywriter en docent Nederlands in Zeeland, is nu even fulltime schrijver, woont graag langs het Leopoldkanaal op de grens van Oost-, West- en Zeeuws-Vlaanderen, houdt van singer-songwriters, bossen, treinen, impressionisme en eten, ergert zich aan 98% van de politici, plechtigheden, businesscultuur, marketing, roze kleding en bewust gebruiksonvriendelijke technologie.
In 'Close-up van een vlinder' maken we kennis met Anneke, een complexe vrouw van achterin de dertig die in een paar maanden tijd de drie mannen verliest die haar leven voor een groot deel bepaalden. Toch is er een happy end. Of moeten we zeggen: bijgevolg is er een happy end?
Close-up van een vlinder, Jan Posman, 344 pagina’s, 23 euro, Aquazz Arnhem. ISBN 9789083257082
Geen opmerkingen:
Een reactie posten