De grote Drie van de Nederlandse poëzie zijn volgens mij Jacques Hamelink, Herman Hendrik ter Balkt en H.C. ten Berge, maar daarvoor waren er toch ook nog Adriaan Roland Holst, Hendrik Marsman en Jan Slauerhoff. En achter deze twee beroemde trio’s zweeft de schim van Remco Campert. Wat was ik fier en trots toen in hij in 1975 of 1976 in zijn tijdschrift Gedicht (uitgegeven door De Bezige Bij, waarvan hij de enige redacteur was) gedichten van mij opnam.
Ik was toen amper dertig jaar oud. Campert publiceerde drie gedichten van mij in dit tijdschrift (het was nummer zes en het waren mijn drie eerste Friesland-gedichten die voordien werden geweigerd door Dietsche Warande & Belfort!) waarvan er maar twaalf nummers hebben bestaan. En niet zozeer uit ijdelheid maar omdat dit feit voor mij een persoonlijke bevestiging was of een bewijs dat ik altijd maar gedichten moest schrijven. Altijd maar. Want hij was de enige redacteur van dit unieke tijdschrift.
Zoals hij de woorden altijd maar liet voorkomen in zijn prachtig en triest gedicht ‘Lamento’ dat hij zo goed zèlf kon voorlezen. Zonder stemverheffing, zonder literaire pose. Zonder enige valse sentimentaliteit, zonder hoogdravendheid. Met gevoel voor timing en met zijn heel eigen stem. Licht sardonisch en altijd maar en sourdine. Een groot dichter in zijn kleine open cocon. En deze twee laatste woorden zijn zijn woorden.
© Hendrik Carette
Schaarbeek, Zondag 10 juli 2022
Hendrik Carette op de Schaal van Digther
I.M. Remco Campert |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten