Pagina's

zaterdag 18 januari 2020

Orgiastische en demonische warrigheid - Alain Delmotte

Alain Delmotte over de Waalse dichter Jean-Pierre Verheggen in een vertaling van Christoph Bruneel.

Met het boek ‘Pubers, pietenpakkers’ worden we met twee literaire buitenbeentjes geconfronteerd: Jean-Pierre Verheggen (1942) en Christoph Bruneel (1964).Jean-Pierre Verheggen fungeert al decennialang als het enfant terrible onder de Waalse dichters (die in Frankrijk overigens als ‘poètes belges’- ‘Belgische dichters’ worden aangesproken). Verheggens reputatie is groot. Zowel in Wallonië als in Frankrijk. Belangrijke uitgeverijen gaven boeken van hem uit. Zo onder meer ‘Gallimard’. Hij werd verschillende keren bekroond.

Er even op wijzen dat in zijn debuutjaren Verheggen vaak terecht kon bij het tijdschrift TXT. Dat tijdschrift werd geredigeerd door o.m. Christian Prigent (die je een beetje als de beschermheer van Verheggen mag beschouwen). TXT speelde een hoogst belangrijke en polemische rol in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.

Bruneel is op allerlei artistiek vlak actief. Als tweetalig dichter is hij in het Nederlandstalige gebied een totaal onbekende – terwijl hij in Frankrijk op waardering kan rekenen. Over zijn werk en zijn veelzijdigheid schreef ik al eerder. Bij uitgeverij ‘L’âne qui butine’ waarvan hij samen met zijn partner Anne Letoré mede-uitgever is, gaf hij onlangs een vertaling van een werk van Verheggen uit. ‘Pubères, putains’, ‘Pubers, pietenpakkers’.

Indien we als referentiepunt de Nederlandstalige poëzie nemen, dan passen beide heren in 
niet één gehanteerd literair schema of canon. Hun felle taal-buitensporigheid (zeer extreem en stoutmoedig bij Verheggen) lijkt in ons taalgebied niet van toepassing. Of we moeten al ver buiten de marges van de canonieke literatuur gaan. Of het bestaat wel en er wordt op neergekeken. En straal genegeerd. Ik stel alleen vast dat het soort teksten dat Verheggen en Bruneel schrijven in Frankrijk op meer bijval en erkenning kunnen rekenen dan bij ons. Een verklaring hiervoor heb ik niet meteen. Tenzij misschien in het feit dat men in het Franse taalgebied over een groter, althans minder preuts, passioneler taalgevoel beschikt dan hier te lande. Dat is evenwel een vrijblijvende hypothese.

De prozatekst ‘Pubers, pietenpakkers’ stelt zichzelf als een verhaal voor, ‘un récit’. In de narratieve lijnen van deze tekst lezen we iets over twee pubers die elkaar mentaal en fysiek vinden in een voor hen vijandige wereld waarop ze geleidelijk aan op perverse en prostituerende manier wraak zullen nemen. Ze worden ‘pietenpakkers’, een grof, vuns en ludiek neologisme voor mannelijke en vrouwelijke prostituees. Of althans zoiets moet het verhaal zijn, kwam het verhaal mij voor.

Verhalen worden met woorden geschreven, jawel, maar gedichten worden naar mijn mening eerder vanuit de taal zelf geschreven. In een gedicht ligt de focus op de taal. Het narratieve en het anekdotische wappert mee maar enkel op de achtergrond. Niet dat ik graag in categorieën of modellen denk, maar dit boek beschouw ik als een lang prozagedicht. In ieder geval is het een tekst die de te vertrouwde, conforme literaire genres doorbreekt en de taal in de volle aandacht plaatst. De taal is in een gedicht het hoofdpersonage.

En inderdaad: taal slaat in deze tekst de lezer zonder taboes om de oren. Gedeconstrueerde taal welteverstaan. Want de taal zelf krijgt rake klappen toegediend. Verheggen ramt de woorden binnen, legt ze bloot, vervormt ze en bewerkt ze op een creatief-speelse manier zodanig tot er, bijvoorbeeld, bij de vleet neologismen ontstaan. Er steken verborgen woorden in de woorden. Verwacht u voor u aan de lezing begint aan een linguïstisch slagveld dat zich door een vindingrijke en vinnige strategie kenmerkt. Op de achterflap verwijst Peter Holvoet-Hanssen terecht naar affiniteiten met Rabelais, Villon en de rijkelijk vloekende Kapitein Haddock uit de kuifjesstrip (het boek bruist effectief van de invectieven). Graag voeg ik nog aan dit lijstje le Comte de Lautréamont (auteur van ‘Les chants de Maldoror’) en het late werk van Antonin Artaud toe.

Verheggen is een anarchist in narrenpak. In zijn taaluniversum zijn er geen hiërarchieën. Alle mogelijke woorden worden voor de dienst goedgekeurd. Geen uitzonderingen! En voor een nar bestaat die dienst uit onder meer venijnige spot. Een nar houdt zich niets ontzegd. Alle remmen los: afwisselend schaamteloos, platvloers, lyrisch beroesd en tegelijkertijd maf en verheven. Wat Verheggen sterk typeert zijn de doorlopende taalgrapjes en woordspelletjes. Die gaan van kinderachtig en flauw tot subtiel en exquise. Zijn verbluffend vocabularium haalt hij waar hij het vinden kan: zowel uit het wetenschappelijke, filosoof-academische discours als uit de volkstaal en de boeventaal. Een vreemd ratjetoe krijgt de lezer geserveerd. Er kan redelijk wat afgelachen worden. Voor wie tenminste zwarte humor kan appreciëren.

Ook in dit boek weet Verheggen zijn taal bot te vieren: promiscue, blasfemisch, scatologisch (we lezen een hilarische passus in dat verband). Niet bepaald kinderliteratuur dus. Wie een fraaie esthetiek verwacht, zal ontgoocheld worden. Het is hiervoor te onomfloerst, te brutaal, te expressief: alles lijkt wel uitgespuugd.

Onmogelijk om deze tekst in één ruk uit te lezen. In ieder geval is het mij niet gelukt. Deze teksten vergen veel van de lezer: niet zozeer in hun moeilijkheidsgraad (dat valt best mee), maar in de voortdurende alertheid die het van de lezer vergt. De quasi uitputtende woordenstroom laat je niet met rust. Je hebt te maken met een letterlijk te nemen taal-defecatie waarbij het anale op bepaalde momenten zonder gêne wordt geëxploreerd en geëxploiteerd. Als lezer loop je het risico om daarin de tel kwijt te raken. Je zoekt nodeloos naar rustpunten en dat kan irriterend werken. Maar misschien is dat wel één van de beoogde effecten.

Het geheel klinkt bezwerend en provocerend. De tekst is zeer geritmeerd, oraal, zelfs scanderend. Effect dat wordt teweeggebracht door de vele eenwoordzinnen en elliptische zinnen, met plots hier en daar flink meanderende, zich onafgebroken voortstuwende zinnen. (Het doet me denken aan het plastische werk van Cy Twombly en Jean-Michel Basquiat. En aan het werk van Bruneel zelf. Op de voorflap staat een voor hem typische tekening: vitaal in al zijn orgiastische en demonische warrigheid.)

We lezen lyrische opwellingen die meer dan eens tot hyperbolen uitgroeien. Hyperbolen die in de coda van de laatste hoofdstukken een sadistisch karakter vertonen. Ook in de laatste hoofdstukken (het gaat gestaag crescendo) helt de al gesignaleerde blasfemie naar het satanisme over. We lezen zeer schunnig aandoende passages (schunnig taalgebruik is tenslotte ook een taal) die worden afgetraind met een dreun die onvermoeibaar zijn weg gaat en van een litanieachtige aard is.

Wat nu de vertaling betreft? Ik zal daar kort over zijn. Het feit dat Bruneel het aandurfde om Verheggen naar het Nederlands over te brengen, getuigt van groot lef. Het is een moedige prestatie. Bruneel mag dan tweetalig zijn, een professioneel geschoold vertaler is hij niet. Maar hem als een amateur beschouwen is een brug te ver. Hij beschikt over voldoende praktisch en talig inzicht en uit zijn inleiding blijkt hij een kenner te zijn van het werk van Verheggen. Die inleiding is bijzonder en grappig. Hij inventariseert er in alfabetische rangschikking de stilistische kenmerken van Verheggen. Een voorbeeld. ‘Irregulier: de regels niet volgen, ’t is te zeggen de regels heel goed kennen ten einde ze in een hyper-creatief anti-tradioneel welbehagen te overtreffen. Als dit geen mooi te volgen programma is!’. Ik signaleerde al Bruneels creatieve affiniteit met Verheggen (en specifiek met dit werk van Verheggen). Ik kan me daarom niet van de indruk ontdoen dat met deze vertaling Bruneel een kloek statement maakt richting Nederlandstalige literatuur in het algemeen, Nederlandstalige poëzie in het bijzonder. Alsof hij die een pen op de neus wil zetten?

In het boek staat de tekst zowel in het Frans als in het Nederlands te lezen. Ik las de Nederlandse tekst en gluurde af en toe naar de Franse. Bruneel vertaalt niet letterlijk, maar wijkt ook niet gewelddadig af. Hij probeert creatieve equivalenten te vinden voor wat stilistisch in de oorspronkelijke tekst gebeurt. Ik beperk me tot een voorbeeld.

‘Nous restions assis. Comme bénis. Bels ou faisant des chichis de veilles ladies. Nous exclamant même: sapristi.

Sapristi !

C’est ainsi. Nous aimions persévérer de paraître inassouvis. Ou las. Démunis dans notre parler.’

Dit wordt vertaald als:

We bleven gezeten. Als gezegend. Knap of kapsones van oude matrones makend. We riepen precies: deksels!

Deksels!

Zoals op elk potje een dekseltje past. We hielden van te volharden in ons schijnbaar onverzadigd lijken. Of uitgeput. Ontdaan van ons praten.

Sapristi als ‘deksels’ vertalen staat Bruneel toe om het klankspel ‘sapristi!/C’est ainsi’ te behouden door het als ‘Deksels!/Zoals op elk potje een dekseltje past’ te vertalen.

We lezen sporadisch een Vlaams-dialectisch idioom: zoals ‘met de poepers zitten’, ‘tot gelijk wa’, ‘velowielen’ of ‘binst’ (tijdens, terwijl). Dit kan, wat mij betreft, aangezien Verheggen zelf op die manier te werk gaat.

Voor de honderden neologismen zoekt en vindt Bruneel evenwaardige. Ik citeer ze niet. Ik laat dit aan de lezer en zijn leesplezier over.

Het is maar door zo’n boek te lezen dat je vaststelt hoe braaf de Nederlandstalige poëzie wel is. Of hoe braafjes Bruneel die vindt. Misschien heeft onze poëzie meer nood aan dergelijke vrijbuiters, razende blaffers, onbeschofte boeren, tong uitstekende narren. Ze zullen wel te vinden zijn maar ze zijn met te weinig en we willen ze niet zien. Of ze willen zich, zoals Bruneel, niet laten zien.


© Alain Delmotte


Pubers, pietenpakkers’ – ‘Pubères, putains’ van Jean-Pierre Verheggen, vertaling Christoph Bruneel, 2018, ISBN 978-2-9197712-23-6


Extern:
Jean-Pierre Verheggen - Wikipedia Fr
Christoph Bruneel
L'ane qui butine
Alain Delmotte bij With over Jean-Pierre Verheggen











Geen opmerkingen:

Een reactie posten