Het bed een ziekte breed
waarin ze aanspoelt bij zijn eroderend lijf
dat koers houdt in het midden
Af en toe schudt ze de lakens tot golven
een zijsponde als wrakhout in haar rug
Een arm als roerpen in de vering
met de andere strijkt ze over het spuigat
onder zijn sleutelbeen
Hem niet loslaten nu
niet de laatste heldere woorden klanken adem
missen
Hem voorbij de klip voeren van nog een nacht
nog een ochtend
Hem niet loslaten nu niet
loslaten
© Peter Mangel Schots
Uit 'Synchroonliefde', de nieuwe bundel van Peter Mangel Schots
die op zaterdag 7/12/2019 in Leuven wordt voorgesteld.
Pagina's
▼
vrijdag 29 november 2019
donderdag 28 november 2019
Reizen - Peter Mangel Schots
Je stapt naar de andere kant
je hebt in gedachten je koffers gepakt
met ochtendlucht, de geur
van appelmoes, het kraken van de trap
Je weet van reizen dit: het is
niet elders zijn maar anders zien
polderwolken situeren diep in Amerika
zwemmen in Oostzeeën als een zelfverzonnen personage
Reizen is ergens anders thuiskomen
verbeelding neemt de plaats in van beleving
zoals je telkens wordt verrast door het gezicht
van een geliefde die op geen foto wil bestaan
© Peter Mangel Schots
Uit 'Synchroonliefde', de nieuwe bundel van Peter Mangel Schots
die op zaterdag 7/12/2019 in Leuven wordt voorgesteld.
je hebt in gedachten je koffers gepakt
met ochtendlucht, de geur
van appelmoes, het kraken van de trap
Je weet van reizen dit: het is
niet elders zijn maar anders zien
polderwolken situeren diep in Amerika
zwemmen in Oostzeeën als een zelfverzonnen personage
Reizen is ergens anders thuiskomen
verbeelding neemt de plaats in van beleving
zoals je telkens wordt verrast door het gezicht
van een geliefde die op geen foto wil bestaan
© Peter Mangel Schots
Uit 'Synchroonliefde', de nieuwe bundel van Peter Mangel Schots
die op zaterdag 7/12/2019 in Leuven wordt voorgesteld.
woensdag 27 november 2019
Schennis - Peter Mangel Schots
Je leeft in iets dat leeft
dat grommelt en snakt van spouwmuur tot koelkast
Je weet: je moet het overwinnen, het ongerepte
binnendringen, durven
aan de knoppen draaien, de tegels betasten
Liever zou je over de vloeren zweven
de klinken ontzien, de toestellen ontslaan
van hun elektrische bestaan
Van het nieuwe koester je de tijdelijkheid,
de peertjes in de fittingen – de zwakste lichten
de grootste kamers bij
Het plafond spreekt je vloeiend toe, je kent het
beter dan de muren, kijkt bewuster waar er minder is
© Peter Mangel Schots
Uit 'Synchroonliefde', de nieuwe bundel van Peter Mangel Schots die op zaterdag 7/12/2019 in Leuven wordt voorgesteld.
dat grommelt en snakt van spouwmuur tot koelkast
Je weet: je moet het overwinnen, het ongerepte
binnendringen, durven
aan de knoppen draaien, de tegels betasten
Liever zou je over de vloeren zweven
de klinken ontzien, de toestellen ontslaan
van hun elektrische bestaan
Van het nieuwe koester je de tijdelijkheid,
de peertjes in de fittingen – de zwakste lichten
de grootste kamers bij
Het plafond spreekt je vloeiend toe, je kent het
beter dan de muren, kijkt bewuster waar er minder is
© Peter Mangel Schots
Uit 'Synchroonliefde', de nieuwe bundel van Peter Mangel Schots die op zaterdag 7/12/2019 in Leuven wordt voorgesteld.
dinsdag 26 november 2019
Synchroonliefde van Peter Mangel Schots
"Er zijn hoekjes van ons af
waardoor we aan elkaar blijven haken"
Op zaterdag 7 december 2019 wordt in "La Conserve" in Leuven 'Synchroonliefde', de nieuwe bundel van Peter Mangel Schots voorgesteld. Drie jaar na zijn debuut ‘We zijn er nog allemaal’ brengt de Leuvense dichter nieuwe gedichten samen die het in deze tijd onder meer hebben over ‘het laatste dat overeind blijft: de liefde’.
Synchroonliefde is een uitgave van het Poëziecentrum.
De komende dagen publiceert 'De Schaal van Digther' bij wijze van voorpublicatie drie gedichten uit de nieuwe bundel.
- Schennis (woe 27/11/2019)
- Reizen (do 28/11/2019)
- Synchroonliefde IV (vr 29/11/2019)
Het programma van de voorstelling op 7/12/2019:
Stijn Devillé leidt in
Charlotte Van den Broeck en Peter Mangel Schots lezen een selectie van de gedichten voor.
Muzikanten Cyrille Obermüller en Karel Cuelenaere zorgen voor jazzy intermezzi
Toegang gratis. Wel graag uw komst melden op 30cc.be
Het laatste wat overeind blijft is de liefde. Over de dood heen linkt ze generaties aan elkaar: vaders, moeders, kinderen, minnaars. De ene dag struikelt ze door de beslommeringen van het leven, de andere schittert ze als zonlicht op het water. In zijn debuut toonde Peter Mangel Schots de kleine mens in het raderwerk van de geschiedenis. In deze tweede bundel verlegt hij de blik meer naar intimiteit onder verschillende omstandigheden: na een verhuis, op de werkvloer, tijdens reizen, aan een ziekbed of in het spel van geliefden. Een zachte vinger aan de pols van de tijd.
Extern:
Thuissite Peter Mangel Schots
Synchroonliefde bij het Poëziecentrum
Voorstelling 7/12/2019 in Leuven
Peter Mangel Schots eerder bij Digther
waardoor we aan elkaar blijven haken"
Op zaterdag 7 december 2019 wordt in "La Conserve" in Leuven 'Synchroonliefde', de nieuwe bundel van Peter Mangel Schots voorgesteld. Drie jaar na zijn debuut ‘We zijn er nog allemaal’ brengt de Leuvense dichter nieuwe gedichten samen die het in deze tijd onder meer hebben over ‘het laatste dat overeind blijft: de liefde’.
Synchroonliefde is een uitgave van het Poëziecentrum.
De komende dagen publiceert 'De Schaal van Digther' bij wijze van voorpublicatie drie gedichten uit de nieuwe bundel.
- Schennis (woe 27/11/2019)
- Reizen (do 28/11/2019)
- Synchroonliefde IV (vr 29/11/2019)
Het programma van de voorstelling op 7/12/2019:
Stijn Devillé leidt in
Charlotte Van den Broeck en Peter Mangel Schots lezen een selectie van de gedichten voor.
Muzikanten Cyrille Obermüller en Karel Cuelenaere zorgen voor jazzy intermezzi
Toegang gratis. Wel graag uw komst melden op 30cc.be
Het laatste wat overeind blijft is de liefde. Over de dood heen linkt ze generaties aan elkaar: vaders, moeders, kinderen, minnaars. De ene dag struikelt ze door de beslommeringen van het leven, de andere schittert ze als zonlicht op het water. In zijn debuut toonde Peter Mangel Schots de kleine mens in het raderwerk van de geschiedenis. In deze tweede bundel verlegt hij de blik meer naar intimiteit onder verschillende omstandigheden: na een verhuis, op de werkvloer, tijdens reizen, aan een ziekbed of in het spel van geliefden. Een zachte vinger aan de pols van de tijd.
Extern:
Thuissite Peter Mangel Schots
Synchroonliefde bij het Poëziecentrum
Voorstelling 7/12/2019 in Leuven
Peter Mangel Schots eerder bij Digther
zaterdag 23 november 2019
Domein - Frans Deschoemaeker
De wereld stond nog te gebeuren.
De geuren, de glimpen, de duizend
lichtinvallen, die ons in later dagen
weer in zouden vallen. Loom
lagen er de bossen bij, onder zonloos
middaglicht, met geile afdrukken
van hoefjes aan hun zoom en
plastisch in de klei geplette keutels.
Verdroomde dag. Vanuit het lover
sloegen bosnimfen ons fluitspel gade.
Elysium, de peplos los, zijdezacht
de petticoat neerzijgend op het mos.
Wij voerden er op zondag, ritueel
gebaad, op Vergiliaanse vespas
onze weerspannige verloofdes heen
als avondwind op rilde rieten blies.
Ver van het vaderlijke erf sloten dreven
hun bronsgroene deuren. Uit nissen
klonk stampvoetend snuiven. Wij liepen,
heel in de ban van de grote god Pan.
© Frans Deschoemaeker
Dit gedicht is ook vertegenwoordigd op het 2° Stadsfestival van Damme. Onder de noemer 'het nest tussen waarheid en herinnering' kun je het festival nog bezoeken tot en met 8/12/2019!
De geuren, de glimpen, de duizend
lichtinvallen, die ons in later dagen
weer in zouden vallen. Loom
lagen er de bossen bij, onder zonloos
middaglicht, met geile afdrukken
van hoefjes aan hun zoom en
plastisch in de klei geplette keutels.
Verdroomde dag. Vanuit het lover
sloegen bosnimfen ons fluitspel gade.
Elysium, de peplos los, zijdezacht
de petticoat neerzijgend op het mos.
Wij voerden er op zondag, ritueel
gebaad, op Vergiliaanse vespas
onze weerspannige verloofdes heen
als avondwind op rilde rieten blies.
Ver van het vaderlijke erf sloten dreven
hun bronsgroene deuren. Uit nissen
klonk stampvoetend snuiven. Wij liepen,
heel in de ban van de grote god Pan.
© Frans Deschoemaeker
Dit gedicht is ook vertegenwoordigd op het 2° Stadsfestival van Damme. Onder de noemer 'het nest tussen waarheid en herinnering' kun je het festival nog bezoeken tot en met 8/12/2019!
zondag 17 november 2019
Over ‘Epiloog’ van Jan Vanriet – Romain John van de Maele
‘Epiloog (Winter in Noord-Brabant)’ van Jan Vanriet
In het verlengde van zijn recente recensie op Meander van 'Kouwe kleren' de nieuwe verzamelbundel van Jan Vanriet staat Romain John Van de Maele in een reflectie stil bij het gedicht 'Optocht' van Jan Vanriet. Uit de bundel 'Geen hond die brood lust', daterend uit het gezegende jaar 1984.
Jan Vanriet is niet alleen een ‘literair schilder’, hij is ook een schilderende en tekenende dichter. Twee versregels uit het gedicht ‘Ars poetica’ maken duidelijk dat de dichter de taal gebruikt zoals een schilder of tekenaar borstels en potloden in de hand neemt: ‘… De schouw van een verre fabriek / schaduwt de lucht als een potlood, / een somber grafiet’ (Vanriet, 1984, 5). De dichter kent de iconische beelden uit de kunstgeschiedenis en uitdrukkingen uit de wereld der letteren, zoals blijkt uit de laatste versregel van het zelfde gedicht: ‘We blaffen, woorden trekken voorbij.’ Deze woorden herinneren aan de Franse uitdrukking van Arabische oorsprong: ‘Les chiens aboient et la caravanne passe.’ Blaffende honden die een nomadenkamp bewaken, maken geen indruk op de kamelen die hun tocht rustig voortzetten. De uitdrukking wijst niet alleen op zelfvertrouwen, ze maakt ook duidelijk dat men, zelfs als er kritiek wordt geuit, zich niet van de wijs zal laten brengen. In de context van het gedicht betekent ‘We blaffen’ dat de dichter zijn poëticale uitgangspunten zal blijven bewaken, en dat de woorden van critici hem niet zullen aanzetten tot een koerswijziging. Het gedicht staat als een vingerwijzing op de eerste bladzijde van de bundel Geen hond die brood lust.
Het tekenend schrijven blijkt ook uit het tweede deel van het korte gedicht ‘Sterven’: ‘Sterven op het voetpad / in de regen. // Een appel gevallen / uit het krat’ (8). Hier wordt een verhaal samengebald in
een schets: er ligt een appel te rotten op het voetpad. Dat schilders met appelen bijna magische dingen kunnen doen, heeft Cézanne afdoende bewezen, al schikte hij het fruit op een tafel. Jan Vanriet heeft geen kleur vermeld in zijn snapshot, zijn visueel geheugen heeft duidelijk genoeg aan het stenografisch verslag van een waarneming. De vervlechting van literatuur en beeldende kunst werd al vroeg benadrukt in het gedicht ‘Literatuur’: ‘wanneer ik met iets langere haren / de straat afren / zeggen vrienden: je lijkt net een jood / met mijn zonnebril op / begroeten ze me echter lachend / (klopje op de schouder) // dag Remco!’ (In: Deflo, 1972, 94). De dichter beschrijft een beeld dat nauwelijks wijzigingen ondergaat, maar toch op verschillende manieren gelezen wordt. De aandacht voor de visuele werkelijkheid, de waarneming en de verbeelding van die werkelijkheid in woord en teken is een van de belangrijkste kenmerken van het werk van Jan Vanriet. Dezelfde visuele gedrevenheid valt ook op in het vroege werk van de iets oudere Roland Jooris en in een aantal gedichten van een dichteres die tot de generatie van Vanriet behoort: Patricia Lasoen. Ik denk aan haar gedicht ‘Winter in het dorp’ dat als volgt begint: ‘In het veld van de laatste der boeren / staan de rabarbers stokstijf / en kraken hoorbaar onder de zon…’ (In: Deflo: 1972, 80). In het gedicht ‘Dit is echt’ verwijst ze zonder omwegen naar een schilderij: ‘Je zou zeggen / net een schilderij van Willaert: / de weg recht naar de kerk…’ (In: Vanriet, 1974, z.p.). De generatie die in de tijdschriften Kreatief, Yang en Revolver aan de weg timmerde, was bijzonder visueel georiënteerd.
De sterke verstrengeling van taal en beeld is in het werk van een aantal nieuw-realisten in de loop der jaren minder dominant geworden, maar bij Vanriet is de band onverbrekelijk. Het laatste gedicht in de bundel Geen hond die brood lust illustreert op een zeer toegankelijke manier de kruisbestuiving. Het gedicht ‘Epiloog (Winter in Noord-Brabant)’ bestaat uit vier korte strofen waarin naar kleuren en rechte lijnen wordt verwezen. Het gedicht is bovendien zo gestructureerd dat zowel de horizontale als de verticale dimensie wordt aangetoond: de lucht is een breedtefenomeen dat aan de horizon met het land samensmelt, maar dat land bevindt zich toch onder de lucht, vandaar de visuele en logische ordening: een lucht en daaronder het land. Men mag niet uit het oog verliezen dat een schilder drie dimensies moet suggereren op een doek of een blad dat slechts twee dimensies heeft: hoogte en breedte. De tweede strofe benadrukt de verticaliteit: donkergroen op somberbruin, gestructureerd in drie regels waarbij het voorzetsel op de lagen scheidt en tegelijkertijd verbindt. In de derde strofe schetst de dichter aken op de rivier en hij verwijst naar rechte lijnen: een spoor in het ijs. In de eerste versregel wordt de lucht vergeleken met glanspapier of sitspapier, een vergelijking die aan het metier van de schrijver-schilder herinnert. Papiersoorten spelen een grote rol in de praktijk van aquarellisten, en glanspapier bestaat in vele tinten. Door glanspapier met aquarelpapier te combineren, door gebruik te maken van een gemengde techniek (mixed media), kan een kunstenaar bijzondere effecten oproepen. Jan Vanriet maakt geen gebruik van een metafoor: de lucht is geen glanspapier, de lucht is als glanspapier. De kleur wordt niet vermeld.
Een lucht als glanspapier
En daaronder het land
Donkergroen
op
somberbruin,
het rooster van rechte lijnen,
en aken op de rivier:
een spoor in het ijs
dunner als voorheen.
‘Epiloog’ verwijst duidelijk niet naar een van de vele schitterende winterlandschappen van Johan Jongkind, Jacob Ruisdael, Jan van Goyen, Hendrick Avercamp, Esaias van de Velde, of eventueel Pieter Bruegel de Oude. ‘Winter in Noord-Brabant’ is een vlugge schets die ijs en een spoor in het ijs vermeldt, maar geen schaatsers of feestvierders. De schilder en/of de dichter heeft ook aken opgemerkt. Een aak is een groot vaartuig dat wordt gebruikt op de binnenwateren en grote rivieren. Het is een vaartuig met een platte bodem die voor en achter omhoog is gebogen en maar weinig smaller wordt. Het tijdstip waarop de schets is vervaardigd kan niet uit het gedicht worden afgeleid: gaat het om een recent beeld, of denkt de dichter aan de Gouden Eeuw? Op 10 oktober 2019 schreef Jan Vanriet me: ‘toen ik het [gedicht] schreef dacht ik (onder andere) aan een eenvoudige lijntekening van Rembrandt, de ets van een landschap.’ Op de ets heeft Rembrandt genoteerd: Mynheer Six en Brugh. Jan Six was vanaf 1640 een vriend en beschermer van de schilder. De ets verbeeldt twee personen op een brug, twee vaartuigen, een kerktoren en bomen die hun bladeren nog niet hebben verloren. Het is belangrijk te onderstrepen dat Jan Vanriet de nuancering ‘onder andere’ heeft gebruikt. Hij had toen hij het gedicht schreef figuurlijk ook andere schetsen voor ogen.
In tegenstelling tot Roland Jooris is Jan Vanriet dichter en schilder, maar zoals het werk van Jooris zijn de gedichten van Vanriet in de woorden van Jooris ‘meestal de neerslag van kijkervaringen, visuele toestanden.’ Omdat Jooris het penseel niet gebruikte, liet hij een aantal gedichten op doek aanbrengen. ‘Hetgeen de vraag ontlokt: zijn dat nog gedichten of zijn het nu schilderijen? Om die vraag gaat het wel ergens, niet om een expliciet antwoord erop’ (In: Vanriet, 1974, z.p.). Bij beide dichters valt voortdurend de kruisbestuiving tussen beeldende kunst en poëzie op, maar de schilder Vanriet heeft het voordeel dat hij aan de oude stelregel ut pictura poesis in twee richtingen gestalte kan geven. Jan Vanriet noemt zichzelf niet ten onrechte een literair schilder, maar de typering is niet volledig wanneer niet tegelijkertijd aan de tekenende en schilderende dichter wordt herinnerd. Het gedicht ‘Epiloog (Winter in Noord-Brabant)’ getuigt van de vruchtbare wisselwerking tussen woord en beeld.
© Romain John van de Maele
Freddy de Vree (1996) Jan Vanriet. Schilderijen 1984-1996. [Tielt]: Lannoo
Lionel Deflo (1972) Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen. Een dokumentaire bloemlezing.
Brugge: Uitgeverij Orion / Desclée De Brouwer.
Jan Vanriet (1974) ‘Omtrent de werkelijkheid’, Kreatief, jrg. 8, nr. 1.
Jan Vanriet (1984) Geen hond die brood lust. Antwerpen: Uitgeverij Manteau.
In het verlengde van zijn recente recensie op Meander van 'Kouwe kleren' de nieuwe verzamelbundel van Jan Vanriet staat Romain John Van de Maele in een reflectie stil bij het gedicht 'Optocht' van Jan Vanriet. Uit de bundel 'Geen hond die brood lust', daterend uit het gezegende jaar 1984.
Jan Vanriet is niet alleen een ‘literair schilder’, hij is ook een schilderende en tekenende dichter. Twee versregels uit het gedicht ‘Ars poetica’ maken duidelijk dat de dichter de taal gebruikt zoals een schilder of tekenaar borstels en potloden in de hand neemt: ‘… De schouw van een verre fabriek / schaduwt de lucht als een potlood, / een somber grafiet’ (Vanriet, 1984, 5). De dichter kent de iconische beelden uit de kunstgeschiedenis en uitdrukkingen uit de wereld der letteren, zoals blijkt uit de laatste versregel van het zelfde gedicht: ‘We blaffen, woorden trekken voorbij.’ Deze woorden herinneren aan de Franse uitdrukking van Arabische oorsprong: ‘Les chiens aboient et la caravanne passe.’ Blaffende honden die een nomadenkamp bewaken, maken geen indruk op de kamelen die hun tocht rustig voortzetten. De uitdrukking wijst niet alleen op zelfvertrouwen, ze maakt ook duidelijk dat men, zelfs als er kritiek wordt geuit, zich niet van de wijs zal laten brengen. In de context van het gedicht betekent ‘We blaffen’ dat de dichter zijn poëticale uitgangspunten zal blijven bewaken, en dat de woorden van critici hem niet zullen aanzetten tot een koerswijziging. Het gedicht staat als een vingerwijzing op de eerste bladzijde van de bundel Geen hond die brood lust.
Het tekenend schrijven blijkt ook uit het tweede deel van het korte gedicht ‘Sterven’: ‘Sterven op het voetpad / in de regen. // Een appel gevallen / uit het krat’ (8). Hier wordt een verhaal samengebald in
een schets: er ligt een appel te rotten op het voetpad. Dat schilders met appelen bijna magische dingen kunnen doen, heeft Cézanne afdoende bewezen, al schikte hij het fruit op een tafel. Jan Vanriet heeft geen kleur vermeld in zijn snapshot, zijn visueel geheugen heeft duidelijk genoeg aan het stenografisch verslag van een waarneming. De vervlechting van literatuur en beeldende kunst werd al vroeg benadrukt in het gedicht ‘Literatuur’: ‘wanneer ik met iets langere haren / de straat afren / zeggen vrienden: je lijkt net een jood / met mijn zonnebril op / begroeten ze me echter lachend / (klopje op de schouder) // dag Remco!’ (In: Deflo, 1972, 94). De dichter beschrijft een beeld dat nauwelijks wijzigingen ondergaat, maar toch op verschillende manieren gelezen wordt. De aandacht voor de visuele werkelijkheid, de waarneming en de verbeelding van die werkelijkheid in woord en teken is een van de belangrijkste kenmerken van het werk van Jan Vanriet. Dezelfde visuele gedrevenheid valt ook op in het vroege werk van de iets oudere Roland Jooris en in een aantal gedichten van een dichteres die tot de generatie van Vanriet behoort: Patricia Lasoen. Ik denk aan haar gedicht ‘Winter in het dorp’ dat als volgt begint: ‘In het veld van de laatste der boeren / staan de rabarbers stokstijf / en kraken hoorbaar onder de zon…’ (In: Deflo: 1972, 80). In het gedicht ‘Dit is echt’ verwijst ze zonder omwegen naar een schilderij: ‘Je zou zeggen / net een schilderij van Willaert: / de weg recht naar de kerk…’ (In: Vanriet, 1974, z.p.). De generatie die in de tijdschriften Kreatief, Yang en Revolver aan de weg timmerde, was bijzonder visueel georiënteerd.
De sterke verstrengeling van taal en beeld is in het werk van een aantal nieuw-realisten in de loop der jaren minder dominant geworden, maar bij Vanriet is de band onverbrekelijk. Het laatste gedicht in de bundel Geen hond die brood lust illustreert op een zeer toegankelijke manier de kruisbestuiving. Het gedicht ‘Epiloog (Winter in Noord-Brabant)’ bestaat uit vier korte strofen waarin naar kleuren en rechte lijnen wordt verwezen. Het gedicht is bovendien zo gestructureerd dat zowel de horizontale als de verticale dimensie wordt aangetoond: de lucht is een breedtefenomeen dat aan de horizon met het land samensmelt, maar dat land bevindt zich toch onder de lucht, vandaar de visuele en logische ordening: een lucht en daaronder het land. Men mag niet uit het oog verliezen dat een schilder drie dimensies moet suggereren op een doek of een blad dat slechts twee dimensies heeft: hoogte en breedte. De tweede strofe benadrukt de verticaliteit: donkergroen op somberbruin, gestructureerd in drie regels waarbij het voorzetsel op de lagen scheidt en tegelijkertijd verbindt. In de derde strofe schetst de dichter aken op de rivier en hij verwijst naar rechte lijnen: een spoor in het ijs. In de eerste versregel wordt de lucht vergeleken met glanspapier of sitspapier, een vergelijking die aan het metier van de schrijver-schilder herinnert. Papiersoorten spelen een grote rol in de praktijk van aquarellisten, en glanspapier bestaat in vele tinten. Door glanspapier met aquarelpapier te combineren, door gebruik te maken van een gemengde techniek (mixed media), kan een kunstenaar bijzondere effecten oproepen. Jan Vanriet maakt geen gebruik van een metafoor: de lucht is geen glanspapier, de lucht is als glanspapier. De kleur wordt niet vermeld.
Een lucht als glanspapier
En daaronder het land
Donkergroen
op
somberbruin,
het rooster van rechte lijnen,
en aken op de rivier:
een spoor in het ijs
dunner als voorheen.
‘Epiloog’ verwijst duidelijk niet naar een van de vele schitterende winterlandschappen van Johan Jongkind, Jacob Ruisdael, Jan van Goyen, Hendrick Avercamp, Esaias van de Velde, of eventueel Pieter Bruegel de Oude. ‘Winter in Noord-Brabant’ is een vlugge schets die ijs en een spoor in het ijs vermeldt, maar geen schaatsers of feestvierders. De schilder en/of de dichter heeft ook aken opgemerkt. Een aak is een groot vaartuig dat wordt gebruikt op de binnenwateren en grote rivieren. Het is een vaartuig met een platte bodem die voor en achter omhoog is gebogen en maar weinig smaller wordt. Het tijdstip waarop de schets is vervaardigd kan niet uit het gedicht worden afgeleid: gaat het om een recent beeld, of denkt de dichter aan de Gouden Eeuw? Op 10 oktober 2019 schreef Jan Vanriet me: ‘toen ik het [gedicht] schreef dacht ik (onder andere) aan een eenvoudige lijntekening van Rembrandt, de ets van een landschap.’ Op de ets heeft Rembrandt genoteerd: Mynheer Six en Brugh. Jan Six was vanaf 1640 een vriend en beschermer van de schilder. De ets verbeeldt twee personen op een brug, twee vaartuigen, een kerktoren en bomen die hun bladeren nog niet hebben verloren. Het is belangrijk te onderstrepen dat Jan Vanriet de nuancering ‘onder andere’ heeft gebruikt. Hij had toen hij het gedicht schreef figuurlijk ook andere schetsen voor ogen.
In tegenstelling tot Roland Jooris is Jan Vanriet dichter en schilder, maar zoals het werk van Jooris zijn de gedichten van Vanriet in de woorden van Jooris ‘meestal de neerslag van kijkervaringen, visuele toestanden.’ Omdat Jooris het penseel niet gebruikte, liet hij een aantal gedichten op doek aanbrengen. ‘Hetgeen de vraag ontlokt: zijn dat nog gedichten of zijn het nu schilderijen? Om die vraag gaat het wel ergens, niet om een expliciet antwoord erop’ (In: Vanriet, 1974, z.p.). Bij beide dichters valt voortdurend de kruisbestuiving tussen beeldende kunst en poëzie op, maar de schilder Vanriet heeft het voordeel dat hij aan de oude stelregel ut pictura poesis in twee richtingen gestalte kan geven. Jan Vanriet noemt zichzelf niet ten onrechte een literair schilder, maar de typering is niet volledig wanneer niet tegelijkertijd aan de tekenende en schilderende dichter wordt herinnerd. Het gedicht ‘Epiloog (Winter in Noord-Brabant)’ getuigt van de vruchtbare wisselwerking tussen woord en beeld.
© Romain John van de Maele
Freddy de Vree (1996) Jan Vanriet. Schilderijen 1984-1996. [Tielt]: Lannoo
Lionel Deflo (1972) Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen. Een dokumentaire bloemlezing.
Brugge: Uitgeverij Orion / Desclée De Brouwer.
Jan Vanriet (1974) ‘Omtrent de werkelijkheid’, Kreatief, jrg. 8, nr. 1.
Jan Vanriet (1984) Geen hond die brood lust. Antwerpen: Uitgeverij Manteau.
donderdag 14 november 2019
Valavond - Erika De Stercke
Het landschap deint uit tot een oeverloze
vlakte. Vijf ooievaars waden door waaiers
riet, laten kikkers schrikken. Droge stroken
haken in elkaar. Schapen vullen de weide
met wol.
Als ontsnapte pluizen vliegen ze over net
lichte lucht, de andere nestelen zich vast
tijdens het broedseizoen, snavels in
éénzelfde richting. Het lijf strak gespannen.
Vogels die geen landkaart lezen.
Net een wolf die verzwakt uit de roedel weg
blijft, tuurt de man naar buiten. Verwonderd
hoe de dag zich naar de aarde rolt. Zijn hart
kent de weg. Volgt de afstand om stiltes te
bewaren wanneer het licht uitgaat.
© Erika De Stercke
vlakte. Vijf ooievaars waden door waaiers
riet, laten kikkers schrikken. Droge stroken
haken in elkaar. Schapen vullen de weide
met wol.
Als ontsnapte pluizen vliegen ze over net
lichte lucht, de andere nestelen zich vast
tijdens het broedseizoen, snavels in
éénzelfde richting. Het lijf strak gespannen.
Vogels die geen landkaart lezen.
Net een wolf die verzwakt uit de roedel weg
blijft, tuurt de man naar buiten. Verwonderd
hoe de dag zich naar de aarde rolt. Zijn hart
kent de weg. Volgt de afstand om stiltes te
bewaren wanneer het licht uitgaat.
© Erika De Stercke
woensdag 13 november 2019
Natuurlijke parel - Erika De Stercke
Het heuvellandschap spreidt zijn armen
naar de stad. De taal klinkt er zo rollend
zacht en leeft tussen het groen.
In tuinen en parken ravotten kinderen.
Feestelijk lopen ze met de stoeten mee.
Groeien van schooltijd naar groot zijn.
De geest van vervlogen textielindustrie
huist op de pleinen en in de gebouwen.
Hier schreef de tijd geschiedenis.
In de crypte rust het schrijn van Hermes
patroonheilige tegen ziektes en onheil.
De oude beuk weet drassig veel.
Met groot elan verzamelt het station
de verhalen van hoe een stad verrijst als
de parel van de Vlaamse Ardennen.
Vanuit het Muziekbos zweeft de mooiste
melodie naar de bewoners en bezoekers.
Vogels glunderen, dag en nacht.
© Erika De Stercke
naar de stad. De taal klinkt er zo rollend
zacht en leeft tussen het groen.
In tuinen en parken ravotten kinderen.
Feestelijk lopen ze met de stoeten mee.
Groeien van schooltijd naar groot zijn.
De geest van vervlogen textielindustrie
huist op de pleinen en in de gebouwen.
Hier schreef de tijd geschiedenis.
In de crypte rust het schrijn van Hermes
patroonheilige tegen ziektes en onheil.
De oude beuk weet drassig veel.
Met groot elan verzamelt het station
de verhalen van hoe een stad verrijst als
de parel van de Vlaamse Ardennen.
Vanuit het Muziekbos zweeft de mooiste
melodie naar de bewoners en bezoekers.
Vogels glunderen, dag en nacht.
© Erika De Stercke
dinsdag 12 november 2019
Huldiging - Erika De Stercke
Dat ze ons voor gingen met de blik
naar het thuisland, angst in de aders
en hoop op eeuwigdurende vrede.
Weggerukt geluk onder de grafstenen
als gesneuvelde bloemen in de groei.
De dagen verduisteren in zwijgen.
Het licht prikkelt de stilstand wakker
in nieuwe kansen en overtuigingen.
Het verleden wordt niet vergeten.
Er komt een tijd waarin vogels zachte
woorden spreken en de vissen vliegen.
De liefde dragen we op onze handen.
© Erika De Stercke
naar het thuisland, angst in de aders
en hoop op eeuwigdurende vrede.
Weggerukt geluk onder de grafstenen
als gesneuvelde bloemen in de groei.
De dagen verduisteren in zwijgen.
Het licht prikkelt de stilstand wakker
in nieuwe kansen en overtuigingen.
Het verleden wordt niet vergeten.
Er komt een tijd waarin vogels zachte
woorden spreken en de vissen vliegen.
De liefde dragen we op onze handen.
© Erika De Stercke
maandag 11 november 2019
We zijn wat we achterlaten. Altijd een masker, altijd een spoor.
Zaterdag 9/11/2019 laatst werd in zijn thuisstad Diksmuide de nieuwe dichtbundel
van Hugo Verstraeten voorgesteld. Onder de titel HiEr verzamelt Digther-man van het eerste uur Verstraeten, eindelijk nog ’s een fractie van de gedichten die hij in de voorbije decennia schreef.
Mede-Schaal van Digther-kompaan Paul Rigolle zorgde zaterdag voor een passende inleiding. Het werd, kan het anders met hun gezamenlijk Digtherlijk verleden, een licht sympathiserende tekst. De inleiding geven we hier integraal weer.
.../...
Een heel goeie avond beste mensen, vrienden van Hugo,
vrienden van de poëzie… Welgekomen!
Het is altijd fijn om iets te mogen voorstellen dat niet eerder bestond. Vanavond valt mij dat genoegen te beurt. Met dank aan die ouwe Digtherlijke gabber van mij, Hugo Verstraeten.
Vanavond mag ik u wat meer vertellen over de nieuwe dichtbundel van hem die de korte, duidelijke maar uiteindelijk ook wat cryptische titel HiEr meekreeg. Aanvankelijk vond ik die titel eerlijk gezegd maar niks. HiEr… Wat moest ik met deze vlakke titel… Wat daar aan vastgeknoopt? Maar toen ik even later het bijhorend kaftontwerp te zien kreeg en zag dat er ook grafisch wat met de titel aan de hand was; en toen ik ook de gedichten ging lezen… besefte ik dat het net zoals bij een geboorte altijd eerst wat wennen is aan de naam tot men vaststelt dat het kind geen andere naam kon hebben dan diegene die het effectief gekregen heeft. Dat kaftontwerp vind ik overigens een van de mooiste die ik de voorbije jaren onder ogen kreeg. Het is van de hand van Cornelia Boudens die het werk speciaal voor deze bundel heeft gemaakt.
Zelf heb ik Hugo persoonlijk leren kennen in Strombeek-Bever in het gezegende jaar 2002. We waren beiden met nog een pak andere dichters genomineerd voor de poëzieprijs van ‘de Blauwe Engel’. Mooie naam toch. Er waren 500 gedichten ingestuurd door niet minder dan 192 dichters. Uiteindelijk ging de prijs naar Erik Heyman, toen al vrij bekend als dichter, maar die ons helaas enkele jaren later al veel te vroeg zou ontvallen. De tweede prijs was voor ene Hugo Verstraeten uit Oostkerke waarmee ik die avond kennis maakte. Zijn bekroonde gedicht droeg als titel ‘In de dingen’. Het was een intrigerend en indringend gedicht.
In de dingen
Alles is er nog. In de dingen.
Beeld van een tafel, kamer waarin iemand licht vergat.
Alles is er nog. Stoel die in het eeuwige hapert.
Brood dat ons verzamelt. Muren waarop het
zichtbare speelt met iets daarachter:
verte, honger die het kijken niet stilt.
Stoelen verschuiven.
Namen waarin het afwezige roept.
De vochtvlek op het behang wrijft haar betekenis open:
oksel, arm. Wat zich wegwast in water.
Alles is er. Het rustige ademhalen, het blijven.
Het schuilen van vogels in de angst
van een stem.
Het raam in de nacht waait de dromen nog open.
© Hugo Verstraeten
Ik herinner mij dat ik er samen met een aantal collega’s na afloop van overtuigd raakte dat, met alle respect voor Erik Heyman, de prijs eigenlijk naar Hugo had moeten gaan. Het gedicht ‘In de dingen’ is ook nu nog altijd een van de mooiste die vandaag in zijn nieuwe bundel HiEr zijn verzameld.
Na die avond in Strombeek heb ik het genoegen gehad om Hugo nog veel beter te leren kennen. In 2007 vroeg hij mij om deel uit te gaan maken van de redactie van Digther, het tijdschrift met die vreemd geschreven naam, waarvan hij medeoprichter en hoofdredacteur was en dat nu nog steeds bestaat. Weliswaar niet meer op papier maar in de e-versie van ‘de Schaal van Digther’. Ik kon hem dat niet weigeren. Sindsdien maakte ik Hugo mee in veel hoedanigheden en omstandigheden. Als filosoof en therapeut. Als lesgever. Als dubbeltalent. Als de schilder die steevast meewerkt aan Buren bij Kunstenaars, en als de dichter waarmee ik af en toe het podium of zoals in oktober van 2015 de studio van Radio Kompas mocht delen. Ik was er zelfs getuige van hoe hij, ook in 2015, in Bambroek, Ophasselt in Zaal De Kat, de gedaante aannam van veilingmeester bij de verkoop van de duiven van zijn vader. De duivensport wist Hugo overigens ooit ’s dichterlijk te omschrijven als ‘cyclocross op vleugels’.
Maar nog even terug naar Strombeek en het jaar 2002. Hugo was met zijn gedicht ‘In de dingen’ toen al niet aan zijn proefstuk toe. In 1994 immers was zijn eerste bundel ‘Er zijn geen koningen meer‘ verschenen. Drie jaar later, in 1997, was de opvolger er al, ‘Verzamelde gezichten’. Beide bundels waren een uitgave van de Dilbeekse cahiers. Het zag er bij de uitreiking van de Blauwe Engel -prijs dan ook naar uit dat die eerste twee bundels van Hugo, die toen ook al aan het schilderen was, vlug opvolging zouden krijgen. Wel… Dat had je maar gedacht… Het heeft uiteindelijk meer dan twee decennia geduurd, tot vanavond dus, vooraleer er van Hugo nog ’s iets in boekvorm is gepubliceerd…
Wat niet belet dat hij al die tijd is blijven schrijven. En ook her en der en op internet publiceerde. Columns, proza, kortverhalen, vakteksten, gedichten… Hij is het vanuit zijn
Oostkerkse pastorie allemaal blijven schrijven. De bundel van vandaag is met zijn 54 gedichten slechts een hele kleine fractie van wat hij aan gedichten in de voorbije jaren schreef. Dat wil wat zeggen! Bij de samenstelling heeft Hugo geprefereerd om, rechttoe rechtaan, zonder afdelingen, gewoon de chronologie van hun ontstaan te volgen. Waar de gedichten in zijn eerste bundels nog vrij smal en vrij sober een verticale indruk maken en aandoen als briefgedichten waaieren veel gedichten nu breed en ongegeneerd over de hele bladspiegel. Bij nader inzien geeft het gedicht ‘In de dingen’ eigenlijk al veel van de thematiek prijs die we verder in de hele bundel aan bod zien komen: Muren waarop het zichtbare speelt met iets daarachter: verte, honger die het kijken niet stilt
Het kijken, de honger naar het kijken en de verte, het komt heel vaak in de gedichten terug. Enkele voorbeelden.
Soms was er enkel dit kijken. Een blik, een geur,
wat altijd verwaaide. (In Amores Perros)
…/…
Om naar een dorp te kijken. En hoe je dat doet.
Met afstand en inzicht van ogen. Met vogels
die inbreken in kooien.
Om naar een verte te kijken en hoe ze daar
in voorkomt. Stip zonder elders. Met verhalen
die dichtsneeuwen telkens iemand ze vertelt.
(in een titelloos gedicht)
…/…
Verte staart langzaam in
de ogen. De spiegel luistert
naar de vuistslag van zwijgen
staat er in ‘Slak’ het gedicht dat de bundel opent…
Omdat tijd een afstand is in het verteloze van haar kijken (Bij bewustzijn)
Ook de woorden wit, sneeuw, zwijgen, stilte en al hun equivalenten worden vaak door de dichter gehanteerd. Alsof de dichter verlangt naar het op- en ondergaan in de witte mist van woorden… Sporen ook, het nalaten van sporen ook daarover heeft de dichter het in deze bundel soms letterlijk. Enerzijds sporen achterlaten en anderzijds toch helemaal achter de gedichten willen verdwijnen… Het is en blijft een schijnbare dualiteit bij dichters en zeker ook bij Hugo.
zoals elk beeld
in steen wil verdwijnen
en dan blijft. (Delphi)
Ook al zijn zijn gedichten soms zeer persoonlijk, of is de aanleiding waartoe ze geschreven zijn, zoals de dood van de moeder, afscheid en scheiding, zeer persoonlijk toch verdwijnt ook de dichter Verstraeten op een perfecte manier uit zijn gedichten. Het ik is een ander geworden. Het ik zijn jij en ik geworden… Een kenmerk van alle goeie poëzie!
Hugo staat vaak en graag stil ,en dat kan natuurlijk moeilijk anders bij iemand die zelf schildert, bij de dingen van de schoonheid en de troost. In HiEr steken gedichten die geïnspireerd zijn op de kunst die hij op zijn weg tegenkomt maar evenzeer gedichten die refereren naar zijn eigen creatief plastisch werk. En net als in de schilderkunst gaat het er minder om om wat je schildert, maar hoe je dat doet. De verhouding schilder – dichter speelt heel vaak mee. Dat Hugo zelf ook een schilder is laat zich hoedanook in de gedichten gevoelen. Er zijn gedichten waarin Magritte, Da Vinci, Brancusi en Caravaggio figureren en er is zelfs een gedicht met als titel ‘Schilderij’.
De bundel bevat voorts een pak verwijzingen naar de wereld van de cultuur, de geschiedenis en de actualiteit. Er zijn gedichten met als titels Saigon, Naar Auschwitz willen, Delphi, Hindemith, Orpheus of Piaf. Er is een leuke ode aan Cecilia Bartoli en er zijn drie hommages aan Humphrey Bogart. Er zijn ook een aantal mooie reisgedichten opgenomen zoals Les Hauts de Véroncle, Nîmes, Colline en Ascaso, punta d’as Diez. In de bundel steekt zowaar ook een selfiegedicht met als verhelderende titel H.V. Daarin staat de passage
(Hij) Schrijft veel
rood door het bloed om
het nooit meer te stelpen -
De eeuwigheid duurt bij Hugo Verstraeten vaak een gedicht lang. ‘Wij zijn gebeurd verklaard’ schrijft hij in het gedicht ‘Merkelijkheid’ en in ‘Beast of burden’ noemt hij de dichters: boekhouders van wat herinneringen, verzamelaars van hiaten.
Dichters schreeuwen hun verzen tegen de stilte in, liet Hugo optekenen in zijn voorwoord in Watermerk, een mooi boek dat in 2010 uitkwam bij het tienjarig bestaan van Digther. En ook: Hun woorden enkel tijdelijke onderbreking van een eeuwig zwijgen. Poëzie als opschorting van stilte, van leegte. Tot de stilte alles weer heelt en er enkel wat littekens blijven …
Na decennia poëtische praktijk weten wij met Hugo Verstraeten dat poëzie de wereld niet zal redden. Maar wel dat de wereld zonder de heldere geheimtaal van de poëzie reddeloos verloren is.
In het mooie, al geciteerde Les Hauts de Véroncle staat:
We liepen van verte tot verte verloren
tot diep in elkaar. Daartussen iets
wat we nooit in konden halen.
We zijn wat we achterlaten. Altijd
een masker, altijd een spoor. Altijd
een begin van verwarring.
Het zou zowaar een epigram of een poëtische grafsteen kunnen zijn: ‘We zijn wat we achterlaten’.
In een recente column in het literair tijdschrift De Vallei, niet toevallig ‘Dead Poets Society’ getiteld, schreef Hugo:
Dichters blijven het antwoord schuldig op de vragen die ze zelf stellen. Zij laten hun gedichten wijd open staan voor wie er binnen wil treden. Goede gedichten zijn nooit af. Ze laten de lezer verder schrijven. Goede dichters schrijven niet a- priori onleesbaar of gesloten, maar tonen ons het anders zijn van de dingen. Hun woorden zingen, brullen, fluisteren of vallen zwijgend in.
Ik hoop alvast dat Hugo uit zijn dichterlijke reserves blijft putten en ons in de toekomst nog minstens een paar bundels te lezen geeft…
Maar laat ik HiEr (en nu) vooral eindigen met jullie veel leesgenot te wensen in deze mooie nieuwe bundel. HiEr is waar het gebeurt. En niet alleen vanavond. Maar nog voor heel lange tijd.
© Inleiding - Paul Rigolle
HiEr, Hugo Verstraeten, Uitgeverij Partizaan, 2019, 64 pagina's, ISBN 9789492007841
van Hugo Verstraeten voorgesteld. Onder de titel HiEr verzamelt Digther-man van het eerste uur Verstraeten, eindelijk nog ’s een fractie van de gedichten die hij in de voorbije decennia schreef.
Mede-Schaal van Digther-kompaan Paul Rigolle zorgde zaterdag voor een passende inleiding. Het werd, kan het anders met hun gezamenlijk Digtherlijk verleden, een licht sympathiserende tekst. De inleiding geven we hier integraal weer.
.../...
Een heel goeie avond beste mensen, vrienden van Hugo,
vrienden van de poëzie… Welgekomen!
Het is altijd fijn om iets te mogen voorstellen dat niet eerder bestond. Vanavond valt mij dat genoegen te beurt. Met dank aan die ouwe Digtherlijke gabber van mij, Hugo Verstraeten.
Vanavond mag ik u wat meer vertellen over de nieuwe dichtbundel van hem die de korte, duidelijke maar uiteindelijk ook wat cryptische titel HiEr meekreeg. Aanvankelijk vond ik die titel eerlijk gezegd maar niks. HiEr… Wat moest ik met deze vlakke titel… Wat daar aan vastgeknoopt? Maar toen ik even later het bijhorend kaftontwerp te zien kreeg en zag dat er ook grafisch wat met de titel aan de hand was; en toen ik ook de gedichten ging lezen… besefte ik dat het net zoals bij een geboorte altijd eerst wat wennen is aan de naam tot men vaststelt dat het kind geen andere naam kon hebben dan diegene die het effectief gekregen heeft. Dat kaftontwerp vind ik overigens een van de mooiste die ik de voorbije jaren onder ogen kreeg. Het is van de hand van Cornelia Boudens die het werk speciaal voor deze bundel heeft gemaakt.
Zelf heb ik Hugo persoonlijk leren kennen in Strombeek-Bever in het gezegende jaar 2002. We waren beiden met nog een pak andere dichters genomineerd voor de poëzieprijs van ‘de Blauwe Engel’. Mooie naam toch. Er waren 500 gedichten ingestuurd door niet minder dan 192 dichters. Uiteindelijk ging de prijs naar Erik Heyman, toen al vrij bekend als dichter, maar die ons helaas enkele jaren later al veel te vroeg zou ontvallen. De tweede prijs was voor ene Hugo Verstraeten uit Oostkerke waarmee ik die avond kennis maakte. Zijn bekroonde gedicht droeg als titel ‘In de dingen’. Het was een intrigerend en indringend gedicht.
In de dingen
Alles is er nog. In de dingen.
Beeld van een tafel, kamer waarin iemand licht vergat.
Alles is er nog. Stoel die in het eeuwige hapert.
Brood dat ons verzamelt. Muren waarop het
zichtbare speelt met iets daarachter:
verte, honger die het kijken niet stilt.
Stoelen verschuiven.
Namen waarin het afwezige roept.
De vochtvlek op het behang wrijft haar betekenis open:
oksel, arm. Wat zich wegwast in water.
Alles is er. Het rustige ademhalen, het blijven.
Het schuilen van vogels in de angst
van een stem.
Het raam in de nacht waait de dromen nog open.
© Hugo Verstraeten
Ik herinner mij dat ik er samen met een aantal collega’s na afloop van overtuigd raakte dat, met alle respect voor Erik Heyman, de prijs eigenlijk naar Hugo had moeten gaan. Het gedicht ‘In de dingen’ is ook nu nog altijd een van de mooiste die vandaag in zijn nieuwe bundel HiEr zijn verzameld.
Na die avond in Strombeek heb ik het genoegen gehad om Hugo nog veel beter te leren kennen. In 2007 vroeg hij mij om deel uit te gaan maken van de redactie van Digther, het tijdschrift met die vreemd geschreven naam, waarvan hij medeoprichter en hoofdredacteur was en dat nu nog steeds bestaat. Weliswaar niet meer op papier maar in de e-versie van ‘de Schaal van Digther’. Ik kon hem dat niet weigeren. Sindsdien maakte ik Hugo mee in veel hoedanigheden en omstandigheden. Als filosoof en therapeut. Als lesgever. Als dubbeltalent. Als de schilder die steevast meewerkt aan Buren bij Kunstenaars, en als de dichter waarmee ik af en toe het podium of zoals in oktober van 2015 de studio van Radio Kompas mocht delen. Ik was er zelfs getuige van hoe hij, ook in 2015, in Bambroek, Ophasselt in Zaal De Kat, de gedaante aannam van veilingmeester bij de verkoop van de duiven van zijn vader. De duivensport wist Hugo overigens ooit ’s dichterlijk te omschrijven als ‘cyclocross op vleugels’.
Maar nog even terug naar Strombeek en het jaar 2002. Hugo was met zijn gedicht ‘In de dingen’ toen al niet aan zijn proefstuk toe. In 1994 immers was zijn eerste bundel ‘Er zijn geen koningen meer‘ verschenen. Drie jaar later, in 1997, was de opvolger er al, ‘Verzamelde gezichten’. Beide bundels waren een uitgave van de Dilbeekse cahiers. Het zag er bij de uitreiking van de Blauwe Engel -prijs dan ook naar uit dat die eerste twee bundels van Hugo, die toen ook al aan het schilderen was, vlug opvolging zouden krijgen. Wel… Dat had je maar gedacht… Het heeft uiteindelijk meer dan twee decennia geduurd, tot vanavond dus, vooraleer er van Hugo nog ’s iets in boekvorm is gepubliceerd…
Wat niet belet dat hij al die tijd is blijven schrijven. En ook her en der en op internet publiceerde. Columns, proza, kortverhalen, vakteksten, gedichten… Hij is het vanuit zijn
Oostkerkse pastorie allemaal blijven schrijven. De bundel van vandaag is met zijn 54 gedichten slechts een hele kleine fractie van wat hij aan gedichten in de voorbije jaren schreef. Dat wil wat zeggen! Bij de samenstelling heeft Hugo geprefereerd om, rechttoe rechtaan, zonder afdelingen, gewoon de chronologie van hun ontstaan te volgen. Waar de gedichten in zijn eerste bundels nog vrij smal en vrij sober een verticale indruk maken en aandoen als briefgedichten waaieren veel gedichten nu breed en ongegeneerd over de hele bladspiegel. Bij nader inzien geeft het gedicht ‘In de dingen’ eigenlijk al veel van de thematiek prijs die we verder in de hele bundel aan bod zien komen: Muren waarop het zichtbare speelt met iets daarachter: verte, honger die het kijken niet stilt
Het kijken, de honger naar het kijken en de verte, het komt heel vaak in de gedichten terug. Enkele voorbeelden.
Soms was er enkel dit kijken. Een blik, een geur,
wat altijd verwaaide. (In Amores Perros)
…/…
Om naar een dorp te kijken. En hoe je dat doet.
Met afstand en inzicht van ogen. Met vogels
die inbreken in kooien.
Om naar een verte te kijken en hoe ze daar
in voorkomt. Stip zonder elders. Met verhalen
die dichtsneeuwen telkens iemand ze vertelt.
(in een titelloos gedicht)
…/…
Verte staart langzaam in
de ogen. De spiegel luistert
naar de vuistslag van zwijgen
staat er in ‘Slak’ het gedicht dat de bundel opent…
Omdat tijd een afstand is in het verteloze van haar kijken (Bij bewustzijn)
Ook de woorden wit, sneeuw, zwijgen, stilte en al hun equivalenten worden vaak door de dichter gehanteerd. Alsof de dichter verlangt naar het op- en ondergaan in de witte mist van woorden… Sporen ook, het nalaten van sporen ook daarover heeft de dichter het in deze bundel soms letterlijk. Enerzijds sporen achterlaten en anderzijds toch helemaal achter de gedichten willen verdwijnen… Het is en blijft een schijnbare dualiteit bij dichters en zeker ook bij Hugo.
zoals elk beeld
in steen wil verdwijnen
en dan blijft. (Delphi)
Ook al zijn zijn gedichten soms zeer persoonlijk, of is de aanleiding waartoe ze geschreven zijn, zoals de dood van de moeder, afscheid en scheiding, zeer persoonlijk toch verdwijnt ook de dichter Verstraeten op een perfecte manier uit zijn gedichten. Het ik is een ander geworden. Het ik zijn jij en ik geworden… Een kenmerk van alle goeie poëzie!
Hugo staat vaak en graag stil ,en dat kan natuurlijk moeilijk anders bij iemand die zelf schildert, bij de dingen van de schoonheid en de troost. In HiEr steken gedichten die geïnspireerd zijn op de kunst die hij op zijn weg tegenkomt maar evenzeer gedichten die refereren naar zijn eigen creatief plastisch werk. En net als in de schilderkunst gaat het er minder om om wat je schildert, maar hoe je dat doet. De verhouding schilder – dichter speelt heel vaak mee. Dat Hugo zelf ook een schilder is laat zich hoedanook in de gedichten gevoelen. Er zijn gedichten waarin Magritte, Da Vinci, Brancusi en Caravaggio figureren en er is zelfs een gedicht met als titel ‘Schilderij’.
De bundel bevat voorts een pak verwijzingen naar de wereld van de cultuur, de geschiedenis en de actualiteit. Er zijn gedichten met als titels Saigon, Naar Auschwitz willen, Delphi, Hindemith, Orpheus of Piaf. Er is een leuke ode aan Cecilia Bartoli en er zijn drie hommages aan Humphrey Bogart. Er zijn ook een aantal mooie reisgedichten opgenomen zoals Les Hauts de Véroncle, Nîmes, Colline en Ascaso, punta d’as Diez. In de bundel steekt zowaar ook een selfiegedicht met als verhelderende titel H.V. Daarin staat de passage
(Hij) Schrijft veel
rood door het bloed om
het nooit meer te stelpen -
De eeuwigheid duurt bij Hugo Verstraeten vaak een gedicht lang. ‘Wij zijn gebeurd verklaard’ schrijft hij in het gedicht ‘Merkelijkheid’ en in ‘Beast of burden’ noemt hij de dichters: boekhouders van wat herinneringen, verzamelaars van hiaten.
Dichters schreeuwen hun verzen tegen de stilte in, liet Hugo optekenen in zijn voorwoord in Watermerk, een mooi boek dat in 2010 uitkwam bij het tienjarig bestaan van Digther. En ook: Hun woorden enkel tijdelijke onderbreking van een eeuwig zwijgen. Poëzie als opschorting van stilte, van leegte. Tot de stilte alles weer heelt en er enkel wat littekens blijven …
Na decennia poëtische praktijk weten wij met Hugo Verstraeten dat poëzie de wereld niet zal redden. Maar wel dat de wereld zonder de heldere geheimtaal van de poëzie reddeloos verloren is.
In het mooie, al geciteerde Les Hauts de Véroncle staat:
We liepen van verte tot verte verloren
tot diep in elkaar. Daartussen iets
wat we nooit in konden halen.
We zijn wat we achterlaten. Altijd
een masker, altijd een spoor. Altijd
een begin van verwarring.
Het zou zowaar een epigram of een poëtische grafsteen kunnen zijn: ‘We zijn wat we achterlaten’.
In een recente column in het literair tijdschrift De Vallei, niet toevallig ‘Dead Poets Society’ getiteld, schreef Hugo:
Dichters blijven het antwoord schuldig op de vragen die ze zelf stellen. Zij laten hun gedichten wijd open staan voor wie er binnen wil treden. Goede gedichten zijn nooit af. Ze laten de lezer verder schrijven. Goede dichters schrijven niet a- priori onleesbaar of gesloten, maar tonen ons het anders zijn van de dingen. Hun woorden zingen, brullen, fluisteren of vallen zwijgend in.
Ik hoop alvast dat Hugo uit zijn dichterlijke reserves blijft putten en ons in de toekomst nog minstens een paar bundels te lezen geeft…
Maar laat ik HiEr (en nu) vooral eindigen met jullie veel leesgenot te wensen in deze mooie nieuwe bundel. HiEr is waar het gebeurt. En niet alleen vanavond. Maar nog voor heel lange tijd.
© Inleiding - Paul Rigolle
HiEr, Hugo Verstraeten, Uitgeverij Partizaan, 2019, 64 pagina's, ISBN 9789492007841
vrijdag 8 november 2019
Dode link
Dode link... Het lijkt wel de titel voor een of andere internet-thriller. Dit alleen maar om even te zeggen
dat we bij Digther eindelijk nog 's tijd gevonden hebben om onze linkjes-kolommen wat te updaten.
Zie helemaal onderaan rechts van deze pagina bij de rubriekjes: "Bij ons en in de wereld" en "En nog meer wereld". Wie nog een link zou weten of kennen die hier ook best op zijn plaats zou zijn, laat dat uiteraard maar weten!
Extern:
Wat is een dode link?
Zie helemaal onderaan rechts van deze pagina bij de rubriekjes: "Bij ons en in de wereld" en "En nog meer wereld". Wie nog een link zou weten of kennen die hier ook best op zijn plaats zou zijn, laat dat uiteraard maar weten!
Extern:
Wat is een dode link?
dinsdag 5 november 2019
Vier gedichten - Bert Bevers
Passim
Van eigen falen heilig overtuigd zijn niet de danklozen.
Terwijl ik onuitgesproken woorden op hun lippen zie
weet ik dat ze niet samen bang kunnen zijn. Herkenbaar
vreemd ogen ze, als fotoalbums van onbekenden. “Hela,
morgen, behoor ons toe!” schreeuwen ze de nacht in.
Haardstede
Die terloopse schaduwval over treden naar verleden. Hoe
lang ik hier al lang wonen wilde, en er zoveel tijd reeds ben
nu er andere dagen zijn, andere, vol onbezoedelde warmte.
Ik leer hier in rustig betrouwen nog steeds veel. Dat alles
elders anders klinkt, dat bomen maar langzaam terug groeten.
Waarachtig
Doorkijkjes vanuit zwaarte: zonder raadselen lichten
aangrenzende verschijningen op. Waarachtig smeult
hondstrouw hun rotsvaste twijfel. In het leeftijdloze
zwijgen van de hemel dromen ze van lege speelplaatsen
niet meer. Wat zijn ze vergeten toen wij even niet keken?
Kleine uren
Soms zijn geruchten er al nog voor er ook maar iets is
gebeurd. Ze maken geen afspraken om na te komen,
dat is het. Holle woorden in het donker. In de randen
van de vrijdag maanlicht over trossen te over. Hier, waar
augustusuren wegtikken onder mintgroen klokgelui.
© Bert Bevers, 2019
Van eigen falen heilig overtuigd zijn niet de danklozen.
Terwijl ik onuitgesproken woorden op hun lippen zie
weet ik dat ze niet samen bang kunnen zijn. Herkenbaar
vreemd ogen ze, als fotoalbums van onbekenden. “Hela,
morgen, behoor ons toe!” schreeuwen ze de nacht in.
Haardstede
Die terloopse schaduwval over treden naar verleden. Hoe
lang ik hier al lang wonen wilde, en er zoveel tijd reeds ben
nu er andere dagen zijn, andere, vol onbezoedelde warmte.
Ik leer hier in rustig betrouwen nog steeds veel. Dat alles
elders anders klinkt, dat bomen maar langzaam terug groeten.
Waarachtig
Doorkijkjes vanuit zwaarte: zonder raadselen lichten
aangrenzende verschijningen op. Waarachtig smeult
hondstrouw hun rotsvaste twijfel. In het leeftijdloze
zwijgen van de hemel dromen ze van lege speelplaatsen
niet meer. Wat zijn ze vergeten toen wij even niet keken?
Kleine uren
Soms zijn geruchten er al nog voor er ook maar iets is
gebeurd. Ze maken geen afspraken om na te komen,
dat is het. Holle woorden in het donker. In de randen
van de vrijdag maanlicht over trossen te over. Hier, waar
augustusuren wegtikken onder mintgroen klokgelui.
© Bert Bevers, 2019