Pagina's

vrijdag 15 september 2017

De langst levende dichter op deze planeet - Nicanor Parra vandaag 103!

We ontvingen geen tegenbericht maar vandaag 15 september 2017 wordt de Chileense dichter Nicanor Parra 103 jaar. Hij moet zowaar op dit ogenblik de langstlevende dichter op deze planeet zijn. We feliciteren hem en wensen hem nog, tja, vele jaren.

Parra is een buitenbeentje. Hij werd beroemd met zijn ‘Gedichten en antigedichten’(1954) – ongetwijfeld Parra’s meesterstuk. Wat hij schrijft noemt hij zelf anti-poëzie. We
moeten dit wel even situeren. Die anti-poëzie mag je niet verwarren met wat Georges Bataille ‘la haine de la poésie’ – ‘de haat van de poëzie’ heeft genoemd. Anti-poëzie, zoals Parra ooit eens schreef, heeft haar bestaan te danken aan de poëzie. De poëzie wordt niet ontkend. Wat bij Bataille wel min of meer het geval is. Anti-poëzie gaat gewoon tegen de gevestigde, canonieke visies op poëzie in. Tenminste van de poëzie uit die jaren. Het werk van Parra kent geen retorische tournures, geen eloquentie. Je zoekt tevergeefs naar metaforen. Je leest dubbelzinnigheden in de plaats van expliciete meerduidigheid (die is uiteraard aanwezig maar die zit heel diep verscholen). Schuttingstaal krijgt er een plaats. Het concreet/visuele krijgt ruimte (o.m. dankzij zijn reeks ‘Artefactos’). We krijgen een provocatieve en anarchistische tekstuele mix aangeboden. Hij is de tegenpool van die andere grote Chileense dichter: Pablo Neruda. Beiden respecteerden elkaar. Al lagen ze ideologisch mijlenver van elkaar af: ze waren artistieke rivalen geen vijanden.

Opmerkelijke vaststelling: Parra is een van de eerste dichters geweest die thematisch het ecologische een bewuste plaats in zijn werk gaf.

Van Parra is er bij mijn weten slechts één vertaling in boekvorm verschenen. In 1972 was dat, een vertaling van Bertus Dijk. Ik heb het over boeken, niet over tijdschriftenpublicaties: ik weet dat K. Michel ooit enkele vertalingen publiceerde in het tijdschrift ‘Terras’, eind jaren negentig.

Hieronder een van zijn bekendste gedicht in vertaling van Dijk.


MONOLOOG VAN DE ENKELING


Ik ben de Enkeling.
Eerst woonde ik in een rots
(Daarin kraste ik enkel figuren).
Daarna zocht ik een beter geschikte plek.
Ik ben de Enkeling.
Eerst moest ik mij voedsel verschaffen,
Vis, vogels, brandhout zoeken,
(Later zou ik mij wel met andere dingen bezighouden).
Ik moest een vuur maken,
Hout, hout, waar kon ik hout vinden,
Wat hout om vuur te maken.
Ik ben de Enkeling.
Tezelfdertijd stelde ik mij vragen.
Ik ging naar een afgrond vol lucht;
Een stem antwoordde mij:
Ik ben de Enkeling.
Daarna probeerde ik mij te verplaatsen naar een andere rots,
Ook hierin kraste ik figuren,
Ik tekende een rivier, buffels,
Ik ben de Enkeling.
Maar ik kreeg genoeg van de dingen die ik deed,
Het vuur ging mij vervelen,
Ik ben de Enkeling.
Ik daalde af naar een dal bevloeid door een rivier,
Daar vond ik wat ik nodig had,
Ik vond er een wild volk,
Een stam,
Ik ben de Enkeling.
Ik zag dat zij daar sommige dingen maakten,
Dat zij figuren krasten in de rotsen,
Vuur maakten, ook zij maakten vuur!
Ik ben de Enkeling
Ze vroegen mij waar ik vandaan kwam.
Ik antwoordde dat ik geen vastomlijnde plannen had,
Ik antwoordde ginds vandaan.
Goed.
Daarna pakte ik een brok steen dat ik gevonden had in een rivier
En begon het te bewerken,
Ik begon het te polijsten,
En maakte het tot een deel van mijn eigen leven.
Maar dat zou een te lang verhaal worden.
Ik hakte een paar bomen om te varen.
Ik zocht naar vis,
Ik zocht verschillende dingen,
(Ik ben de Enkeling).
Totdat ik mij opnieuw begon te vervelen.
Stormen, donderslagen, bliksemstralen
Gaan vervelen.
Ik ben de Enkeling.
Goed. Ik begon een beetje te denken,
Domme vragen kwamen in mij op,
Valse problemen.
Daarna begon ik door de bossen te zwerven.
Ik kwam bij een boom en bij een andere boom,
Ik kwam aan een bron
Bij een hol waar ik een nest ratten zag:
Ik ben het, zei ik toen.
Hebben jullie hier een stam gezien,
Een wild volk dat vuur maakt?
Aldus verplaatste ik mij naar het westen
Vergezeld door anderen,
Of alleen.
Om te zien is geloof nodig, zei men mij,
Ik ben de Enkeling. Vormen zag ik in de duisternis,
Wolken misschien,
Misschien zag ik wolken, zag ik bliksemflitsen,
Ondertussen waren er verscheidene dagen verstreken,
Ik had het gevoel te sterven;
Ik vond enkele machines uit,
Ik construeerde horloges,
Wapens, voertuigen.
Ik ben de Enkeling.
Ik had nauwelijks tijd om mijn doden te begraven,
Ik had nauwelijks tijd om te zaaien,
Ik ben de Enkeling.
Jaren later bedacht ik enkele dingen,
Enkele vormen.
Ik trok de grenzen over
En bleef steken in een soort nis,
In een boot die veertig dagen,
Veertig nachten voer,
Ik ben de Enkeling.
Daarna kwamen er enkele perioden van langdurige droogte,
Daarna kwamen enkele oorlogen,
Gekleurde lieden vielen het dal binnen,
Maar ik moest mijn weg vervolgen,
Ik moest produceren.
Ik produceerde wetenschap, onwrikbare waarheden,
Ik produceerde Tanagra’s.
Ik publiceerde boeken van duizenden bladzijden,
Mijn gezicht zwol op,
Ik construeerde een fonograaf,
De naaimachine,
De eerste auto’s begonnen te verschijnen.
Ik ben de Enkeling.
Iemand maakte een indeling van de planeten.
Iemand maakte een indeling van de bomen!
Maar ik ontwierp werktuigen,
Meubels, schrijfbenodigdheden,
Ik ben de Enkeling.
Later legde ik mij meer toe op reizen,
Op leren, op het leren van talen,
Talen.
Ik ben de Enkeling.
Ik keek door een sleutelgat,
Ja, ik keek, zoals ik zeg, ik keek
Om een eind aan mijn twijfel te maken
Keek ik achter enkele gordijnen,
Ik ben de Enkeling.
Goed.
Misschien is het beter dat ik terugkeer naar dat dal,
Naar die rots die mij tot woonplaats diende,
En dat ik opnieuw begin te krassen
De wereld achterstevoren
Maar nee: het zou geen zin hebben.


© Nicanor Parra – vertaling Bertus Dijk uit ‘gedichten en antigedichten’ de bezige bij, 1972, amsterdam


© Alain Delmotte

Geen opmerkingen:

Een reactie posten