Aan Frank Pollet, naar aanleiding van zijn jeugdroman "Want een ezel is een voorbeeldig mens" uit 2014
21 februari 2017, des avonds
Goede Frank
Als een mens veel leest, komt hij wel eens een (tekst)fragment tegen dat hem behoorlijk verbaast, dat hem zelfs lichtjes doet verschieten, dat hem een aha-moment bezorgt. Kortom: dat zijn hart één slag doet overslaan. Het eerste wat hij dan doet, is die pagina, die alinea of die idee of zin van de schrijver in kwestie opnieuw lezen terwijl hij zich afvraagt of hij wel goed gelezen heeft, waar de herkenning van dat fragment vandaan komt. Want toeval in de literatuur - bestaat toeval in de literatuur? Als aandachtige lezer denkt hij: dit is waarachtig te mooi, er moet een literaire god bestaan.
Ik verklaar me nader, Frank, want je bent je vermoedelijk aan het afvragen wat er met mij aan de hand is. Neen, ik heb niet gedronken, je weet dat mijn dronkenschappen al tientallen jaren verleden tijd zijn. Neen, ik hallucineer noch bazel onzin. Ik stel gewoon vast dat de literaire boekenwereld klein is, ook de wereld van de wereldliteratuur, dat literaire ideeën en beelden niet zo uniek zijn als de gebruiker van die beelden wel zou wensen. Het is een kwestie van het juiste boek in handen te hebben.
Het voorbije jaar heb ik me een hele reeks autobiografische geschriften aangeschaft die uitgegeven zijn door De Arbeiderspers, in de unieke serie Privé-domein. Veel van die boeken zijn niet meer te koop en je moet je al in het tweedehandscircuit begeven om de ontbrekende delen te vinden en aan te kopen, de ene titel voor een prikje, de andere aan wel het dubbele van de oorspronkelijke prijs: de verkoper of de antiquair weet in dat geval wat hij aanbiedt en wat dat mag kosten. Maar de zoektochten hebben mijn inspanningen beloond: ik heb me een aantal delen kunnen aanschaffen die ik voor geen geld nog uit handen wil geven. Het is met mij altijd hetzelfde probleem: als de boeken uitkomen, heb ik er geen belangstelling voor, en als ze dan uitverkocht zijn, als de uitgever geen heil meer ziet in een zoveelste herdruk, dan besef ik ineens wat ik aan het missen ben en wil ik dat bepaalde boek te allen prijze in mijn geestelijke en papieren bibliotheek hebben. De wereld op zijn kop. Dat heb je met veellezers die meer willen kunnen lezen dan de tijd die hun op de aarde is gegund, hen schenkt.
Gisterenavond was ik aan het lezen in het Privé-domeindeel Portretten van Maksim Gorki (pseudoniem voor Aleksej Maksimovitjs Pesjkóv). Portretten werd vertaald door C.J. Pouw. Dit ter informatie. In dat boek verzamelt Gorki diverse losse aantekeningen over zijn ontmoetingen met grote namen uit de Russische literatuur. Elke verzameling wordt dan een portret. Het eerste is gewijd aan Anton Pavlovitsj Tsjechov. Het is een portret dat van tederheid en vooral van respect voor Tsjechov als mens en verhalenschrijver getuigt. Het tweede betreft Lev Nikolajevitsj Tolstoj. Gisteren las ik de aantekening nummer 21 van Gorki over Lev Tolstoj. De meester zélf (Tolstoj, dus) heeft het in dat stuk over het bij tijd en wijle vreemde taalgebruik van zijn gewaardeerde collega Fjodor Michailovitsj Dostojevski. Gorki citeert (pp. 43-44) wat Tolstoj nogal neerbuigend daarover zegt: “Hij schreef afschuwelijk en zelfs met opzet lelijk; ik ben ervan overtuigd, dat hij dat expres deed, uit een soort koketterie. Hij wilde de aandacht trekken. In De idioot zegt hij ergens: “Met een onbeschaamde opdringerigheid en teneinde te affichiëren dat zij elkaar reeds kenden.” Volgens mij heeft hij het woord “afficheren” met opzet verminkt, omdat het een vreemd, uit het Westen afkomstig woord is (…). Maar er zijn bij hem ook onvergeeflijke blunders aan te wijzen: de “idioot” zegt: “De ezel is een goed en nuttig mens”, maar niemand die er lacht, ofschoon deze woorden beslist gelach of de een of andere opmerking aan de toehoorders moeten ontlokken. Hij zegt dit in het bijzijn van de drie zusters en die namen hem maar wat graag op de korrel. Aglája vooral.”
Ik was aangenaam verbaasd toen ik deze passage las, Frank. De reden daarvan ken je zeker en vast. Omdat ik het adagio ‘check – double check’ huldig, ben ik dadelijk op zoek gegaan naar de aangehaalde passage in De idioot van Dostojevski. Ik heb die roman in een oude editie in mijn piepjonge studentenjaren nog ooit gelezen, maar ik herinner me er alleen de grote lijnen van, niet de details en opvallende uitspraken. De idioot is door Van Oorschot uitgegeven in de Russische Bibliotheek, in dundruk, wat ook kleine karakters impliceert en veel tekst op een pagina - je kent die dure delen van het literaire en biografische oeuvre van diverse Russische schrijvers wel. Die dundrukreeks behandel ik met liefde en met de grootste eerbied. De idioot, in een recente vertaling van Arthur Langeveld, verscheen in 2013 als nummer 6 van Dostojevski’s Verzamelde werken. De idioot is een roman van 663 dichtbedrukte bladzijden en verscheen voor het eerst in hoofdstukken in een Russisch tijdschrift in 1868, met name in De Russische bode.
Het is niet vanzelfsprekend een ezelpassage terug te vinden in een dikke, goed gevulde dundruk. Ik begon van achter naar voor en kwam tot: niets. Geen vruchtbare zoekmethode, dus. Een mens moet het geluk een beetje aan zijn kant hebben. Maar de ezel wilde niet opduiken, bijna 700 pagina’s lang. Dan maar de omgekeerde zoekrichting geprobeerd, geduldig en pagina na pagina diagonaal lezen, … . Op de bladzijden 64 en 65 had ik al prijs!
Op bladzijde 64 is vorst Mysjkin, de idioot van de titel, aan het woord. Hij vertelt de generaalsvrouw (maman, die samen met haar drie dochters naar hem luistert) het volgende: “Iets van binnen wilde me dood hebben. Uit deze duisternis ontwaakte ik pas de avond in Bazel, bij mijn aankomst in Zwitserland, toen ik wakker werd door het gebalk van een ezel op het marktplein. De ezel maakte diepe indruk op me en viel om de een of andere reden erg bij me in de smaak (…).” Wat verder (bladzijde 65) vervolgt hij: “Sindsdien houd ik ontzettend veel van ezels. Dat zijn zulke sympathieke dieren. (…) ik ben meteen tot de ontdekking gekomen dat het een uiterst nuttig lastdier is, sterk, geduldig, goedkoop taai (…).”
De generaalsvrouw probeert het gesprek een andere wending te geven, maar vorst (prins) Mysjkin komt terug op zijn ezelervaring. “Ik blijf bij mijn ezel”, zegt hij, “ een ezel is een goed en nuttig mens”. De generaalsvrouw stelt dan de vraag: “En bent u ook een goed mens, vorst?”
Tot zo ver de studie bij Gorki, Tolstoj en Dostojevski van de tekstfragmenten met de ezel als een positief mens. Voor de volledigheid moet ik (in Gorki’s Portret) Tolstoj corrigeren wanneer hij beweert dat niemand tijdens de ezelconversatie lacht: in de passage in De idioot wordt er tijdens het gesprek met vorst Mysjkin door de vier vrouwen wél gelachen.
Je merkt het, Frank, bij Gorki, Tolstoj en Dostojevski lezen we geen kwaad woord over de ezel. Ik weet dat jij zielsveel van ezels houdt, dat bij je thuis twee schattige ezels wonen, de broers Victor en Henri, die zo goed als volwaardige leden van je huishouden en je gezin zijn, net als je rashennetjes en andere schattige knabbelaars.
Ik heb een hele omweg afgelegd om tot de kern van deze brief te komen.
De ezels, dus. Ezels zijn voorbeeldige mensen. Ezels zijn goede en nuttige mensen. Wanneer je breed interpreteert, kun je stellen: als de mens wat meer goede eigenschappen van de ezel zou overnemen, dan zou hij een goed en nuttig mens zijn. Want ezels zijn nuttig en hebben een goed karakter. Maak er desgewenst een metafoor van: ezels zijn als goede, als nuttige, als voorbeeldige mensen.
In 2014 verscheen van jou het schitterende jongens-en-meisjesboek Want een ezel is een voorbeeldig mens. Een fijn boek, waarvoor je heel terecht schitterende recensies en lauwerkransen hebt mogen ontvangen (de Inclusieve Griffel 2015 en de Eerste Prijs van de Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen 2016). De in het oog springende titel van het boek zal zeker – en heel terecht – wat bijgedragen hebben tot de goede perceptie van het bekroonde boek. Het is ook een knappe titel, die je niet gauw vergeet. In een extra berichtje achteraan het boek, op bladzijde 254, schrijf je dankbaar: “Dank aan de dichter en ezelman Theun de Winter die de titel van dit boek heeft bedacht.”
Die dankbetuiging wakkert mijn nieuwgierigheid aan. Daarom stel ik me de volgende vraag, Frank, het gaat tenslotte om een literaire wetenswaardigheid. Heeft dichter en “ezelman” Theun de Winter jou die titel aan de hand gedaan zonder dat hij zelf ervan op de hoogte was dat Dostojevski in De idioot via het personage vorst Mysjkin de ezel kwalificaties gaf die erg gelijken op de kwalificatie van de ezel in jouw boektitel? Dat zou kunnen. Ik kom terug op mijn inleidende woorden: bestaat literair toeval? De kwalificaties goed en nuttig, en voorbeeldig liggen heel dicht bij elkaar, toch? Het woord “want” maakt het verschil niet.
Ik las onlangs een essay van Tsvetan Todorov over geheugen en herinnering. Aan die twee begrippen moet ik nu denken. Ik ga ervan uit dat Theun de Winter in zijn jeugdjaren De idioot van Dostojevski gelezen heeft, maar de bijzonderheden, de dialogen en beelden al heel lang vergeten is. In zijn onderbewuste is de ezel-mensmetafoor wellicht altijd blijven hangen. In de mist en sluiers der tijden, in de moerassen van de jaren, zeg maar. En toen jullie het over jouw ezelroman hadden, zal het beeld uit de duisternis tevoorschijn gekomen zijn, welwiswaar in licht gewijzigde vorm, maar toch nog dicht genoeg bij Dostojevski’s metafoor. Het is een plausibele verklaring.
Hopelijk vind je het een verrijking dat de oorsprong van je boektitel aan de oppervlakte is gekomen en dat je boek in tweede instantie een hommage is geworden aan een bijzonder illustere literaire voorvader. Ik lees je titel als het resultaat van een gelukkige opgraving uit de diepe lagen van het onderbewuste, dat meer van een boek onthoudt dan het bewuste van een wakkere lezer. Jaren en jaren na elkaar eroderen beelden en metaforen van een leeservaring, maar de kern ervan vindt blijkbaar altijd wel de weg naar buiten. Het is als beelden uit een droom: ze zijn er, maar waar komen ze vandaan?
En jij, Frank? Je kunt, net als wij allemaal, niet alles gelezen hebben. Gorki, Tolstoj en Dostojevski liggen nu niet bepaald op iedereen zijn nachtkast.
Hugo Claus haalde voor zijn werken zowat overal zijn mosterd vandaan, en niemand heeft hem dat ooit kwalijk genomen. Integendeel, zijn reminiscentietechniek dwong bewondering af, er werden thesissen en boeken over geschreven. Jouw titel mag dus net zo goed een interessante literaire ontstaansgeschiedenis hebben.
Misschien hebben we iets aan deze brief. Belangrijk is, dat de oorsprong van de titel van je boek ook vanuit een andere hoek belicht wordt.
Schrijf nog veel mooie jeugdboeken, Frank, en groet Henri en Victor van me. Ze zijn fantastische jongens!
Ik hels je om – als steeds.
Philippe
Oostende, IJzerstraat 22
© Philippe Cailliau
Zeer interessante uiteenzetting, Philippe. Degelijk, onderlegd, ernstig, met toch een humoristische ondertoon - wie schrijft nu over ezels - en een staaltje schitterende redeneerkunst. Hoop dat dit laatste woord je stijl mooi omschrijft, maar een zaak is zeker: je overtuigt en amuseert tegelijkertijd.
BeantwoordenVerwijderen