In zijn bundel ‘Rebuten’ (2004) richt Renaat Ramon zich op zeker moment tot Lucilius Balbus, een van de deelnemers aan Cicero’s dispuut ‘De Goden’. Ramon vindt in Balbus een tochtgenoot:
Ook jij, Balbus, prijst de schoonheid,
de maat die in de mensen ligt
en de orde die de goden hebben gewild:
maat, orde en evenwicht.
Het gedicht doet mij terugdenken aan wat André Brink, de vorig jaar overleden Zuid-Afrikaanse schrijver, in zijn essayboek ‘Herontdekking van een continent’, noteert over het belang van kunst en schoonheid in de samenleving:
‘Het erkennen van onze behoefte aan kunst betekent niet het onderschatten van het
Jooris van Hulle - 23/10/2016 |
Het artistieke als de weg die hij blijvend bewandelt om orde te scheppen in de chaos van het leven. Dit brengt mij tot mijn keuzegedicht: ‘Opera’ uit de bundel ‘Geheim besogne’ uit 2006. Het gedicht verenigt in één volgehouden beweging de beeldende kunst en de poëzie:
Opera
Alleen orde is eeuwig.
Man en vrouw
heb ik tot een sluitende cirkel verbogen,
van man en vrouw
een vierkant gemaakt –
zo kan ik werken
op de maat der mensen
als de vader der oorzaak,
door woonden bewoond
en door cijfers getekend.
Ik buig,
martel de metalen
luister naar het kruien van keelklanken,
de woorden wentelend
in het vuur.
En zwijg –
want niet alles
mag voor de dag een naam hebben.
‘Vorm & Visie’, om (nog) maar eens de titel te citeren van Ramons baanbrekend essayboek over de visuele poëzie. Vorm die onlosmakelijk wordt gekoppeld aan visie: geen steriel en dor formalisme, evenmin een gratuit engagement binnen een losjesweg naar voren geschoven ‘visie’, maar wel: een blijvend zoeken naar evenwicht, naar harmonie tussen rede en gevoel, tussen de mathematica van een afgelijnd bestaan (‘door cijfers getekend’ schrijft hij in ‘Opera’) en de ervaring van een gevoel van vrijheid binnen de beleving van de emoties.
Het gedicht ‘Opera’ kan in die optiek worden gelezen als een ‘poëtica’ van de dichter en de beeldend kunstenaar Renaat Ramon. De demiurg die orde schept, of althans: orde WIL scheppen. Ramons poëzie en beeldend werk hebben hun wortels in het menselijke bestaan: tot twee keer toe, in verzen die vanuit hun directe plaatsing mekaar echoën, wordt verwezen naar ‘man en vrouw’. Wat de ‘maker’ aangaat: hij heeft ervoor gekozen beide componenten te ‘verbuigen’ – let hier op de taalkundige connotatie die wordt opgeroepen – ‘verbuigen’ tot cirkel en vierkant, elementaire geometrische vormen die nadrukkelijk aanwezig worden gesteld in het beeldend werk én in de visuele poëzie. ‘Zo kan ik werken’, noteert de ik in het gedicht, ‘op de maat der mensen’, hij wordt ‘vader der oorzaak’, en weet zich door woorden bewoond en door cijfers getekend’. In een gesprek dat ik met hem had in 2005 voor Poëziekrant, zegt Renaat: ‘Ik heb begrepen dat ik voor de helft uit letters besta en voor de andere helft uit cijfers’. Poëzie – zowel de woordgedichten als de visuele gedichten – kan worden gezien als de weg die leidt naar een vorm van harmonie waarin beide helften een leefbaar verbond aangaan.
‘Ik buig, martel de metalen’ gaat hij verder in zijn ‘Opera’-gedicht. De ondraaglijke zwaarte van het scheppingsproces, dat geen enkele vorm van vrijblijvendheid duldt. Woorden wentelen in het vuur – het brandend vuur van de kunstenaar-schepper - , het vuur ook dat toelaat de metalen te buigen en te martelen. Ik keer terug naar de openingsstrofe: ‘Zo kan ik werken op de maat der mensen’, het is een bijna letterlijke herhaling van de verzen uit het Balbus-gedicht, ‘de maat die in de mensen ligt / en de orde die de goden hebben gewild: / maat, rede en evenwicht.’
Het gedicht ‘Opera’ kan in wezen niet los worden gelezen van het er in de bundel op volgende gedicht ‘Opus’. Uit het gedicht spreekt een verregaand relativeringsvermogen: ‘niet alles / wat gedacht werd was gedaan’ – ‘veel woorden weigerden vorm’ – ‘Veel bleef er onvoltooid / en veel ook bleek onvruchtbaar, / niet vatbaar voor een door- / tocht naar het paradijs’. In de beweging van een cyclische omarming grijpt het gedicht dan terug naar het ‘Opera’-gedicht door de herhaling van het vers: ‘want alleen orde is eeuwig’. Veelbetekenend is dan wel de toevoeging: ‘maar ook Chaos in een god’. Orde versus Chaos, en daarin, in die wentelende keer van het bestaan, de dichter die zoekt en blijft zoeken, en daarom, precies daarom kan schrijven – ik citeer uit gedicht 4 uit de cyclus ‘Vigilie’ in ‘Geheim Besogne’: ‘Het is goed hier te zijn, / orde te scheppen, bomen te bouwen, / takken te leiden, knopen te snoeien / en te meten met de maat der mensen.’
Bij Renaat Ramon is bij dat alles geen sprake van triomfalisme – hij spreekt met een stem die niet alles zegt of kan zeggen. De slotstrofe van ‘Opera’ getuigt daarvan:
En zwijg –
want niet alles
mag voor de dag
een naam hebben.
Het kan erop lijken dat de dichter hier minder gelooft aan de kracht van het woord. In zijn bundel ‘Noodweer’ (uit 1987) had hij al aan het slot geschreven: ‘één voor één / besterven je de woorden / in de mond’. In de slotstrofe van ‘Opera’ heeft het gevoel van onmacht als het gaat om de impact die poëzie misschien tot op zekere hoogte kan hebben, plaats gemaakt voor een dieper inzicht: ‘niet alles / mag voor de dag / een naam hebben.’ Hier is een dichter aan het woord die weet dat woorden niet steeds even adequaat kunnen vatten wat de dichter voor ogen heeft. De brief die Renaat Ramon in ‘Rebuten’ richt aan Kleanthes van Assos eindigt zo: ‘Traagheid:omdat je slechts / weloverwogen woorden spreekt.’ Zou dit, gerelateerd aan zijn ‘Opera’, niet een zelfportret kunnen zijn van Renaat?
© Jooris van Hulle
Diksmuide, 23 oktober 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten