Pagina's

maandag 27 oktober 2014

Korte geschiedenis van de dode hond - Frank de Crits



Drie


korte geschiedenis van de dode hond



eerst was er een morsdode hond
dan de gezouten hond uit die stokoude blues
salty dog salty dog
mag ik je met mijn pen invullen
dan die cocktail half gin
met half vers pompelmoessap en
de rand van het glas moet wel met zout omringd
zo is tequila ook te pruimen
de mescal van malcolm lowry: agavesap met suikerriet
waarmee hij overdreef doch wat is hier overdrijving
teveel fruit of teveel alcohol
fruit is ongezond ik eet nooit fruit mijn vingers lusten
geen kleverigheid
van dode honden geen schrik
ze blaffen ook nooit meer
hij kwam aangespoeld in de kreek van mijn jeugd
de meerspoort waar koeien en kikkers welig tierden
ik wierp met grint keien steentjes om hem van wal
te houden het beest stonk uren in de wind
er was geen wind er waren geen uren
verkeerde uitdrukking in die prachtige zomer
waarin wij kikkers vingen met een zekere behendigheid
in hun gat een strootje propten de beestjes opbliezen
tot een rond buikje en in het water gooiden
waar ze met de dode hond verder dobberden
platte keien zochten wij ijverig
om over de brede poel te zweven te ketsen en dan dom
plat te vallen
de behendige ik dacht met drie weerbotsen te winnen
doch de oudere andere lukte er vier en raakte nog de hond
hoor hoor de nooit meer dan dode hond
arme morsdode hond


© Frank de Crits


(Uit een cyclus 'Korte geschiedenis')


woensdag 22 oktober 2014

De 100 mooiste Wielergedichten!

Gesignaleerd!
























Al een tijdje aangekondigd, en nu wordt het boek ook voorgesteld: "De 100 mooiste wielergedichten uit de Vlaamse en Nederlandse literatuur", een uitgave van LES ILES. Samenstelling: Patrick Cornillie.
Voorstelling: zaterdag 25 oktober 2014 - WieMu Roeselare van 11u tot 13u. Iedereen welkom!.




dinsdag 21 oktober 2014

Voorwoord bij de publicatie "'t Withuis moet in 't bad vandaag" - Alain Delmotte


Dames en heren,

Aanvankelijk werd ik aangesproken om bij wijze van inleiding bij de publicatie “‘t Withuis moet in bad” enkele gedichten onder de loep te nemen om er een eigen analyse van te bezorgen. Ik werd dus aangesproken als de poëzie-recensent die ik bij gelegenheid ben. Omdat ik een analyse pas in een later lectuurstadium opportuun vind en omdat analyses er dikwijls in slagen om meer lezers af te stoten dan bij te winnen heb ik gevraagd of ik die publicatie vanuit een veel subjectievere en vrijere hoek mocht benaderen. Namelijk vanuit het ‘dubbelglazige’ gegeven dat ik, één, zelf begeleider ben van poëzieworkshops voor personen met een beperking en dat ik, twee, een dichter ben – een regulier dichter zoals dat in het sociaal-artistiek jargon genoemd wordt.

Ik zal eerst een omweg maken eer ik aan de voorstelling van de publicatie toekom. Maar het zal u opvallen dat deze omweg een strategische omweg is: ik zal onderhuids de publicatie voor ogen houden. Vanavond wil ik hier vooral, een pleidooi voor poëzie houden. Ik zal beginnen met het aanstippen van enkele persoonlijke ervaringen. Van daaruit stap ik over naar wat voor mij poëzie is (of zou kunnen zijn), om dan die kijk heel even te toetsen aan de publicatie.

Ik ben nu al zo’n vijftien jaar bezig met het geven van poëzieworkshops. Ik werk voornamelijk met mensen met een verstandelijke beperking. ‘t Withuis doet dit – zoals u weet - met personen met visuele en andere beperkingen. Mijn techniek verschilt met die van ‘t Withuis maar de benadering blijft dezelfde. Ik werk expliciet individueel. Voor ‘t Withuis is het vaker een groepsgebeuren, de groep wordt erbij betrokken. Ik ga soms uit van afgelijnde thema’s. ’t Withuis maakt ruimer plaats voor toeval en associatie. Mijn werkwijze is simpel: ik stel een zo open mogelijke vraag en ik noteer de antwoorden.

Op de workshops en op de resultaten ervan kreeg ik bij gelegenheid zowel positieve als negatieve commentaar. Bij drie van die commentaren sta ik kort stil.

Het is lang geleden en zeer geïsoleerd maar één iemand is me ooit komen vertellen dat hij niet begreep waarom ik me met die workshops bezighield. Hij beschouwde het als puur tijdsverlies. Ik zou er beter aan doen – zo zei hij – om me op mijn eigen werk toe te leggen. Bij die uitspraak was ik meer gekwetst dan kwaad. De argumenten die ik hierop heb tegen te werpen, houd ik nog even in beraad. Ik kom er straks op terug.

Het tweede punt dat ik aangeef, is iets (een soort mantra) wat ik tot op vandaag moet blijven aanhoren: ‘Niet zij, maar jij bent het die de gedichten schrijft, want die gedichten lijken op de jouwe.’ Ik kan het niet ontkennen: ik speel binnen het ontstaansproces van zo’n gedichtje een mediërende rol. Ik stel vragen, open vragen en inderdaad het zijn ‘mijn’ vragen. En dat ik hier en daar een duwtje in de rug geef door een suggestieve vraag te stellen – pour le besoin de la cause - ja, ik geef het toe. Maar de antwoorden die de vragen uitlokken: nee die verzin ik niet. Het zijn wel degelijk ‘hun’ antwoorden. Ik vang ze op en schrijf ze neer. Met mijn eigen werk heeft het niets te maken.

Waar ik wel even wil blijven bij stilstaan is het onderliggend vooroordeel dat in deze bewering smeult: dat het taalvermogen van mensen met een verstandelijke of andere beperking minderwaardig is. Uiteraard is het taalvermogen beperkter maar dat maakt het aanwezige taalvermogen des te compacter en intenser. De sociaal-maatschappelijke coderingen hebben minder vat op hun taalgebruik. Of die coderingen worden niet altijd juist begrepen of gesitueerd. Die coderingen worden ongewild omgebogen en hun absurditeit en hun vervreemding worden op die manier blootgelegd. Taal is iets waarmee we ons kunnen vermommen. We kunnen ons bijvoorbeeld wegstoppen achter een jargon (de welzijnssector is daar overigens virtuoos in). De mensen met wie ik werk kunnen dit niet of moeilijker. Elk woord dat wordt uitgesproken beschikt over een expressieve spankracht. De taal vouwt zich in hun lichaamstaal uit: in de plooien hoort men het spreken. Het spreken gaat gepaard met allerlei lichaamsbewegingen - het lichaam spreekt mee. Soms wordt er gestotterd en dat heeft iets van een afmattende fysieke inspanning. Ze zoeken met lijf en leden naar woorden. Heel diep, heel ver. Wij, daarentegen, glijden vaak over de woorden heen. Wij slalommen. Wij gaan aan woorden voorbij en gaan ervan uit dat het maar woorden zijn. Voor hen ligt dat anders: een woord moet allesomvattend zijn. Een perfect uitgangspunt om poëzie ‘te laten gebeuren’. Poëzie is voor mij de uiterste verfijning van het taalvermogen – hoe beperkt dat taalvermogen ook mag uitvallen.

Een derde commentaar waarmee ik wel eens geconfronteerd wordt - vooral dan na een optreden - is er een met de beste bedoelingen. Men komt mij en de deelnemers bedanken met de verzuchting dat ze nu eigenlijk eens ‘echte poëzie’ hebben gehoord. Beter dan die van reguliere dichters.

Ik ben het daar niet mee eens. ‘Echte poëzie’ dat klinkt als het ‘Ware geloof’ of de ‘Absolute Waarheid’. Zaken waarbij ik op de toppen van mijn tenen ga staan. En ‘echte poëzie’ wat zou dat dan moeten zijn? Eerlijk ik zou het niet weten. Ik kan het gegeven poëzie alleen maar ‘beschouwen’. Poëzie laat zich niet definiëren. En misschien is dat haar voornaamste eigenschap.

Hoe ‘beschouw’ ik nu poëzie. Voor mij is het gedicht ‘verwoording’. Vertaling. Iets wordt in taal omgezet. Een vertaling die probeert exclusief te zijn. Een gedicht probeert iets te zeggen dat nooit eerder zo werd gezegd. Een perfecte illusie. Je kunt hooguit zeggen dat een gedicht probeert tot een exclusieve zegging te komen. Het gedicht is poging. Het gedicht is mogelijkheid. Het gedicht legt een weg af naar iets dat compleet buiten het gezichtsveld van het gedicht valt. De dynamiek die hieruit ontstaat, wordt verlangen genoemd. Het gedicht verlangt. En de vervulling blijft uit. Maar is de vervulling de missie van het gedicht? Ik betwijfel het. Poëzie is voor mij een open mentale ruimte waarvan de grenzen niet meteen af te bakenen zijn. Een ruimte vol niemandsland.

Maar wat wil het gedicht gezegd krijgen? Wat wil het verwoorden en vertalen? Meestal krijg ik te horen dat het gedicht de uitdrukking moet zijn van een gevoel. Ik ontken dat niet maar ik stel wel dat er nog andere factoren zijn die tot ‘spreken’ dwingen, die een rol bij het uitspreken spelen. Om niet uit te weiden snoei ik wat in mijn redenering en beperk me tot het volgende: het gedicht is de vertaling van een ‘ervaring’ en die kan zowel fysiek als cerebraal zijn. Nee, het gedicht brengt geen verslag uit van die ervaring. Het gedicht verlangt meer: het wil die ervaring zelf zijn. Het gedicht wil zijn, wil samenvallen met wat is. Alweer een perfect illusie: ook hier kan het gedicht maar iets ‘uitproberen’. Of om het anders uit te drukken; het gedicht is voortdurend in wording, het is nooit af – het moet nog beginnen. Het gedicht is er… maar slechts als fragment van wat het had kunnen zijn.

Voor mij is poëzie dan niet zozeer een ‘verwoording’ van een zijnservaring maar in eerste instantie een zijnservaring tout court. De verwoording is al iets van een tweede instantie. De bestemming is er eerst: poëzie richt zich tot iemand. Natuurlijk schrijf ik voor mezelf: maar nog meer wil ik mij richten tot de anderen, tot de Andere, de toevallige Andere. Ik wil delen, mee-delen. Op het moment van de verwoording laat ik mij horen, en ik hoop dat een ander mij hoort. De poëzie is voor mij in essentie ‘stem’. De eigengereide, de dichter typerende stem.

Indien ik het werken met mensen met een beperking rond het gegeven ‘poëzie’ niet als tijdsverlies ervaar komt dit onder meer omdat ik het beschouw als behorende tot mijn poëtische arbeid. Poëzie is meer dan het zich louter toeleggen op eigen werk. Poëzie is een gebaar gegrond in de overtuiging dat iedereen een eigen stem heeft en meer zelfs: dat iedereen recht heeft op een eigen stem. Tijdens mijn workshops begeleid ik mensen in het zoeken naar hun stem. Ik geef en gun ze een stem. Een Franse dichter stelde ooit: ‘la poésie doit être faite par tous, non par un’. De taal is van iedereen en iedereen is in staat om de taal met een eigen stem bij te kleuren. Heel veel van de teksten die uit de workshops zijn ontstaan (en ik verwijs nu ook expliciet naar de hier voorliggende publicatie) lijken bij eerste lezing banaal. Maar banaal zijn ze niet: omdat er, op zich, veel poëzie in de banaliteit steekt, d.w.z. in de manier waarop die banaliteit wordt verwoord. Hoe nietszeggend ook, de banaliteit spreekt.

Ik drong daarnet aan op de ‘eigengereidheid’ van de stem. Wat betekent dit als we consequent zijn? Dat er geen rechte wegen zijn als het over poëzie gaat, het gedicht vordert in de bochten. Er zijn geen echte spelregels, geen echte voorschriften: je moet het doen met wat gissingen en inschattingen. Met zekerheden raak je niet ver in die tekstwereld, wel met continue en duurzame bevragingen. Ik hoor zo vaak de vraag stellen: wat is het nut van poëzie? Meestal beantwoord ik die vraag met een tegenvraag, bij wijze van kwinkslag: ‘Wat is het nut van ademhalen?’ Wat mij betreft is poëzie voor ons vandaag van een levensnoodzakelijk nut. In een tijd waarin de statistiek domineert en reduceert. In een tijd waarin we met reclameteksten, slogans, persmededelingen, politieke retoriek en grootspraak om de oren worden geslagen. We leven in een tijd waarin het menselijke wordt ontkracht door het dictaat van de categorie. Ook op het niveau, en misschien vooral op het niveau van de taal. Onze taal wordt geüniformeerd. En er is quasi geen ontsnappen aan. We drukken ons tegenover elkaar in sjablonen uit. We spreken elkaar aan met dezelfde taal waarmee we verslagen maken: schijnbaar geobjectiveerd, zeer afstandelijk, asoluut zakelijk. (Passies, turbulenties, betrokkenheid, fracturen, afgronden en risico’s slaan we over. Meer uit angst dan uit overtuiging.)

Poëzie gaat tegen die reductie in. Poëzie is aandacht voor wat is – voor wat geheel en in zijn geheel ‘is’. Poëzie gaat tegen de opdeling in de categorieën in. Althans in mijn visie.

In mijn workshops werk ik dus niet met mensen met een verstandelijk en/of visuele en andere beperkingen. Want ook dat zijn categorieën. Ik werk met personen, met individuen die elk voor zich een levensverhaal hebben. Over dat levensverhaal ga ik met hen in dialoog. Men is het bijna vergeten: één van de sterkste potenties van de taal is dat je ermee tot dialoog kunt komen - hoe moeilijk ook. Heel vaak gebeurt het omgekeerde: met taal proberen we de ander op een afstand te houden of proberen we de ander voor eigen kar te spannen, te overtuigen van het eigen gelijk. In een ware dialoog blijft het gelijk uit. De waarde van een dialoog ligt in de ontmoeting. Met de teksten, ontstaan uit de workshops, vervalt de grens tussen beperkt en niet beperkt, handicap en geen handicap. Wat bloot komt te liggen is de gelijkwaardigheid van individuen onderling. Poëzie emancipeert.

Dit zijn, ik herhaal het, persoonlijke stellingen. Ik poneer geen waarheid, ik poneer mogelijkheden. Als ik die stellingen nu toets aan de publicatie waar kom ik dan uit?

Men vraagt mij vaak hoe men een gedicht moet lezen. Ik heb daar geen antwoord op. Wat zou ik. In ieder geval leest men poëzie niet zoals men een reklamefolder leest. Vergelijk de poëzielezer met een hengelaar, een lijnvisser. Je gaat aan de rand van de tekst zitten, je gooit de lijn uit met als aas aan de haak een persoonlijke ingesteldheid en vrij van vooroordelen. Je wacht geduldig af: je leest, je herleest. Het kan uren duren tot je beet hebt. Hoe meer je beet hebt, hoe duidelijker het wordt welke vissen er in de tekstvijver steken. Ach, dit is maar een vergelijking. Als poëzielezer beschik je over een grote vrijheid: je schept het gedicht mee, je duwt het dynamisch de hoogte in. Dichters hopen op een actieve lectuur: een gedicht lezen is het mee helpen schrijven. Ook de lezer is een dichter.

Het eerste wat ik bij mijn lectuur opmerkte is dat de teksten categorievrij zijn. Ik bedoel dat het niet is uit te maken dat deze teksten geschreven zijn door mensen met een af andere beperking. Het motief van het oog (en zijn associaties) vlamt hier en daar op: maar daar let je pas op als je weet wie die gedichten gemaakt heeft. Maar ze konden, bij wijze van spreken, even goed geschreven zijn door iemand met een universitair diploma.

Wat me daarna opviel bij het lezen was het afgebroken discursieve verloop van de teksten. Wat wil dat zeggen? Dat er van hot naar her wordt gesprongen. Er is discontinuïteit. Het logische verloop wordt onderbroken. Een werkwijze die mogelijk als volgt wordt omschreven in het gedicht ‘Structuur gezicht’:

De woorden die uit de mond vlieden nemen we op.
De klank vervormt tot een bol onontwarbaar garen
Dat je niet meer kunt inslikken.


Als lezer wordt je onontwarbaar heen en weer geslingerd. Elke tekst lijkt in fragmenten uit elkaar te zijn gevallen. Ongeordend. Een puzzel. Moet je als lezer die puzzel reconstrueren? Je ‘moet’ als lezer helemaal niets – de lezer is vrij maar ik raad hem wel aan oren en ogen open te houden. Je moet als lezer nieuwsgierig zijn en dat kunnen blijven. Met dit boekje moet hij bereid zijn om onbevooroordeeld een duik in het spraakwater te maken, zich als een vis te voelen in de taal. (Hé, ja, de lezer is evenveel vis als lijnvisser.)

Ik hoor stemmen langs alle kanten in die gedichten. Het zijn stemmen in aanbouw. Ze meanderen, ze maken arabesken, bogen en bochten: laat ze galmen, het zijn signalen uit een innerlijke wereld. Vis ze op, probeer ze op te halen en zo krijg je van die regels beet:

Een gevoel en geroer
Van terecht verdriet en heimwee
Naar een eenzame stamboom van dierbaren


Of:

Laat het meisje in mij komen
Dan kan de liefde door de wereld vloeien


De stemmen zijn meerstemming dit wil zeggen, ze willen meer zeggen dan wat ze in hun eenmaligheid zeggen: momenten uit een werkelijkheid waarop ze niet meteen een greep hebben. Ze oriënteren zich moeilijk in die werkelijkheid. De stemmen zijn op de tast. Op tast naar een gehoor. Ze reiken aan. Ze werpen ons iets toe. Alsof ze met ons willen tennissen. Of pingpong of petanque willen spelen. Of misschien willen ze alleen maar kennis met ons maken. ‘Hallo, goeiendag’.

Er lijkt in de belevingswereld die deze teksten aftekent, niet echt een centrum. Het lijkt ook allemaal vrijblijvend – maar tegelijkertijd klinkt er een nood aan betrokkenheid in, aan mee willen betrokken zijn. Taal komt, taal gaat, taal blijft drijven. U ontdekt het straks zelf wel als u het leest: je krijgt in grote dosissen details aangeboden, zijdelingse bevindingen, ongewone vragen, vreemde redeneringen, vaststellingen. Zoals bijvoorbeeld deze:

‘De koe eet het gras op en wordt toch niet groen.’

Men zou het kunnen samenvatten met een dubbelzinnige formulering, die in de bundel terug te vinden is. Het zijn allemaal ‘verdenkingen’. Ver-denkingen. Gedachten die op hun kop worden gezet. Denkpatronen die verdacht worden gemaakt. Langs de platgetreden paden van onze denkkaders wordt een zijweg ingeslagen. Ja, deze teksten zijn kritisch.

Er wordt gejubeld en vervloekt. Het leven in een losse greep. Er is sprake van vervoeringen. Maar evenveel ontnuchteringen laten zich ontwaren. De teneur is overigens in het algemeen realistisch te noemen. Er wordt niet rond de pot gedraaid: een kat wordt er een kat genoemd. Wat niet belet, ik gaf daarnet twee voorbeelden aan, dat een zin zich wel eens onbekommerd tot een elegante volzin uitstrekt.

Tot hier mijn leesindrukken: vul ze aan met de uwe. Stelt u niet te veel vragen over hoe die gedichten zijn ontstaan: het is hun kern niet. De kern is dat ze er zijn.


© Alain Delmotte

Extern:
't Withuis moet in 't bad vandaag - Blog Bib Brugge
Poemtata hoort stemmen


maandag 20 oktober 2014

Het boekje van de dichter - David Troch

















Het opschrijfboekje van David Troch, Dichter bij de gratie van Gent en de hele Wereld!

(In de rubriek: "Het boekje van de dichter")

maandag 13 oktober 2014

Circonflexe - Herlinda Vekemans


Olivier Messiaen – Quatuor pour la fin du temps – Abîme des oiseaux (1941)


De tijd ligt aan de lijn
een kistkalf
een slachtlam
de aarde
heeft een diepe snee
als van buitenaf toegebracht terwijl ze draaide
een schier rechte lijn rond bijna de hele bol
oranjeblauwe lava spat op in de diepte
vier jaar lang brokkelt en glijdt, schuift en verliest ze zich in de wonde
geleidelijk verstenen gletsjers en rotsblokken de vuurbrij binnenin
dicht kan de kloof niet meer

alleen de vogels onttrokken zich al die tijd geheel aan de afgrond



© Herlinda Vekemans


(Uit een nieuwe bundel in voorbereiding)

Youtube-fragment: Het Ensemble Tetragonist over hun uitvoering van Messiaens Quatuor pour la fin du temps in Görlitz, waar Messiaen het in 1941 schreef in het krijgsgevangenenkamp.
https://www.youtube.com/watch?v=gz3vEKG1O10

Tetragonist speelt het Quatuor pour la fin du Temps op woensdag 15 oktober 2014 in de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten , Hertogstraat 1 in 1000 Brussel. Voor het concert leest Herlinda Vekemans enkele gedichten.
Meer info: http://www.kvab.be/activiteitdetail.aspx?id=322

Notitie van Herlinda Vekemans bij Circonflexe: “Dit gedicht vertrekt van Messiaens voorkeur voor het theatrale en het surrealistische. De tweede wereldoorlog is er een permanente wonde, die als van buitenaf aan de planeet toegebracht werd. “


(Rubriek: Werk van de redactie)

dinsdag 7 oktober 2014

Buren bij Kunstenaars: Hugo Verstraeten nodigt uit

Werk van de redactie



























Buren bij Kunstenaars: 17, 18 en 19 oktober 2014
Open atelierdagen bij Hugo Verstraeten, Sint Veerleplein 10,
8600 Oostkerke - Open 10-12 u en 14-19 u. Iedereen welkom


maandag 6 oktober 2014

Eindelijk Nooteboom?

Vorig jaar ging de nobelprijs Literatuur niet eens zo heel verrassend naar de Canadese schrijfster Alice Munro. Ook benieuwd wie het dit jaar wordt? Komende donderdag weten we het. In februari laatst waren er nog 210 kandidaten. Ondertussen vermoeden we dat de insiders al een tijdje weten wie er op de shortlist staat... Wie op de valreep nog een gokje wil wagen kan dat! Volgens Ladbrokes heeft Cees Nooteboom die al jarenlang op de mooiste lijstjes voorkomt evenveel kans als Bob Dylan en Milan Kundera... De man van veel Rituelen staat 25 tegen 1. Maar misschien wordt het toch, gedoodverfd als ie is, gewoon maar Haruki Murakami... Wat jij?

Hieronder een greep uit het jaarlijkse Ladbrokes-lijstje...

Haruki Murakami 4/1
Ngugi Wa Thiong'o 4/1
Svetlana Aleksijevitj 6/1
Adonis 10/1
Patrick Modiano 10/1
Philip Roth 12/1
Peter Handke 12/1
Ismail Kadare 14/1
Joyce Carol Oates 16/1
Adam Zagajewski 20/1
Milan Kundera 25/1
Thomas Pynchon 25/1
Cees Nooteboom 25/1
Bob Dylan 25/1
Umberto Eco 33/1
Margaret Atwood 33/1
Don DeLillo 33/1
Amos Oz 33/1
Karl Ove Knausgard 33/1
Cormac McCarthy 50/1


En wie helemaal écht wil gokken volgt gewoon deze link!

Extern
Nobelprijs Literatuur bij Wikipedia
Prognose van De Morgen

(Notitie Paul Rigolle)


Som van tijd - Roger de Neef

Onlangs werd de nieuwe bundel van Roger de Neef voorgesteld. ‘Som van tijd
verscheen bij het poëziecentrum Gent en bevat enkele tekeningen van Jan Vanriet die ook de voorflap verzorgde. Roger de Neef noteerde over deze bundel onder meer het volgende:

‘- Som van tijd -, toen ik nog natellen kon wat ik van anderen heb geërfd en tot nu toe, van mezelf heb gemaakt: 15 dichtbundels, noem het zangen of één en hetzelfde gedicht waarbij ik deze keer voetnoten, data, soms hele vraagtekens heb geplaatst. Ook merk ik nu, met enige ironie, dat het leven mij begrijpt en hierdoor mijn geheugen is veranderd. Vooral, dat wat ik niet wist, heeft al schrijvend mijn geheugen gevormd. Dat heb ik opgetekend in mijn boek.

Verklaring voor mijn geschrijf en gewrijf - een uitleg voor zover die traceerbaar is of zou bestaan - bestaat die wel? Iedere uitleg zegt, in het beste geval, iets over de noodzaak, de uniciteit, de overbodigheid van het gedicht. Bovendien is elk gedicht vormvast: als je het vertaalt in andere woorden, ook woorden van de eigen taal, maak je het stuk.

Som van tijd refereert aan ‘erfenis van tijd’ waarbij niets of niemand anders is dan de voorspelling én de voorstelling van een bloemknop vol licht die eindigt in as.

Komt daarbij dat we alleen kunnen geven wat we al hebben gegeven. We kunnen alleen geven wat al van de ander is. In het boek dat ik heb gemaakt en straks zal doorgeven, staan de dingen die altijd al van u waren: in naam van de liefde iets over liefde, afscheid en verlies, iets met humor over het overleven, over weerbaarheid, vriendschap en soms veel dood.

In de slotcyclus van de bundel ‘De eeuw van de schreeuw’ evoceert de Neef het gegeven ‘oorlog’: de eerste wereldoorlog, de Shoah (in een aangrijpende reeks gedichten), Guernica, Syrië en het allegorische schilderij van Breugel ’Triomf van de dood’. De Neef hierover:

Tenslotte in Som van tijd iets over de schreeuw van mijn eeuw, die met De schreeuw van Edvard Munch is begonnen: die nergens en maar niet ophoudt. Iets over het doden op industriële wijze, het vernietigen van mensen in concentratiekampen, in Gaza, in Syrië, in Irak en in alle mogelijke kalifaten. Denkend hoe het begon in Guernica op 26 april 1937, denkend aan Picasso, aan Goya, denkend aan de eerste timide nalatenschap, het bebloede handschrift van de mens in de grotten van Altamira en Lascaux. Denkend aan de recente filmbeelden van The act of killing, denkend aan Bruegel de Oude, aan de vele parabels en zijn Triomf van de dood.

Uit de bundel kozen we met toestemming van de auteur het gedicht ‘Contant’, geïnspireerd ‘door mijn actieve, ruim twaalf jaar lange betrokkenheid bij het supportteam in Dagcentrum Topaz van Dr. Wim Distelmans in Wemmel.http://www.dagcentrum-topaz.be


(notitie en foto Alain Delmotte)


CONTANT


Ik ben hem dankbaar
Hij woont bij mij in
Ik noem hem lijfarts mijn tweelingbroer
Hij is in mij thuis zelden met vakantie
Bekijkt mijn longen en mijn lever
Mijn speeksel mijn urine mijn nieren

Hij handelt in vertrouwen
Luistert naar mijn hart
Betast af en toe mijn hersenen
De buitenkant van herinneringen
Die niet altijd van mij zijn
Hij deelt ze uit aan wie of aan wat
Zelf weet ik het nog niet

Maar iedere dag
Schrijft hij mij doodgewone
Dingen voor met mijn eigen bloed
Doet niet alsof want er voor mij

Zeker dokter dood geneest
Hij en ik weten precies wanneer ik genoeg heb
Van het verrukkelijke leven waarmee
Ik hem dan contant betaal.


© Roger de Neef


Extern:
Roger de Neef – thuissite
Som van tijd bij het Poëziecentrum
Levity Peters over Som van tijd bij Meander


zaterdag 4 oktober 2014

Genummerd en getekend - Marcel van Maele in Meervoud

Wie het Gezellemuseum (Rolweg 64, Brugge) niet kent, doet er goed aan om dit pand eens te bezoeken. Het gebouw, waar Gezelle een tijd vertoefde, leert je de wereld, het oeuvre
en het belang van deze Grote Vlaamse dichter kennen. Wie echter voor 17 januari 2015 langskomt krijgt een dubbel traktaat, want tot die datum loopt een fascinerende tentoonstelling die Marcel van Maele in de kijker zet. De curatoren Johan Pas en Yves ’t Sjoen brengen voor het eerst al het gepubliceerde werk van Van Maele samen in één overzichtstentoonstelling en het resultaat is impressionant. Naast de gekende en de minder gekende poëziebundels, multipels, grafische uitgaven en kunstenaarsmappen krijgt de bezoeker in twee aparte kamers filmfragmenten en een zeer interessante documentaire: Nee, ik speel niet mee! De titel herinnert aan Marcels lijfspreuk. Zijn opvoeding in een Brugs bourgeoisiemilieu maakte van hem een passioneel antiburgerlijk mens.
Marcel (Brugge 1931 – Antwerpen 2009) was naast fenomenaal dichter eveneens romanschrijver theater-auteur, beeldend kunstenaar en altijd ook een rebelse performer die niettegenstaande zijn visuele beperking toch bleef produceren en zijn breed publiek kwaliteitsvolle momenten bracht. “Als ik iets ben dan ben ik de dichter van de waarheid ook al heb ik nu ontdekt dat men de waarheid niet op prijs stelt.” In de jaren 80 zou Carine Lampens zijn assistente en levensgezellin worden: zij zag voor hem, typte voor hem en concretiseerde zijn ideeën voor zijn plastische kunstwerken. Veel van zijn creaties kwamen tot stand via recyclagemateriaal en objets trouvés. Hij was een belangrijke vertegenwoordiger van het tijdschrift Libris en zijn experimentele stijl leunde aan bij de Zestigers. Er was wat verwantschap met auteurs als Gerrit Kouwenaar, Bert Schierbeek en Gerrit Achterberg.

Voor deze schrijver en flamboyante levenskunstenaar was het woord VRIJHEID een rode draad doorheen zijn bestaan en zijn literair werk. In 1972 ontving hij de Arkprijs van het Vrije Woord voor de bundel: Ik ruik mensenvlees, zei de reus. Later in zijn leven is de man wat milder geworden, maar niet te veel… Gelukkig. Wie de moeite doet om tot Brugge te reizen en de tentoonstelling te bezoeken, zal tevreden naar buiten komen en de visie over de kracht en de schoonheid van wat Marcel van Maele ons heeft nagelaten moeten herwaarderen. Hij werkte in een niemandsland tussen literatuur
en plastische kunsten. De tentoongestelde werken zijn zeer overzichtelijk en de ruimte leent zich perfect voor het oeuvre van deze dichter-kunstenaar. Lang geleden zwierf hij doorheen Europa en verder, op zoek naar verruiming, hij wilde de geldende regels een hak zetten en via zijn gedichten zou hij een medium vinden om voor zijn vrijheidsdrang op te komen. Poëzie scheppen vond hij een vorm van koorddansen. Geen loze woorden of salonfilosofie maar het hart op de tong en vooruit met de geit! Hij evolueerde van outsider tot cultfiguur.

Sommigen hebben hem dit kwalijk genomen, de redenen voor de afkeuring varieerden van bekrompenheid tot jaloezie of men hield niet van de zwarte humor die Marcel zo geniaal kon hanteren. Daarnaast was Marcel nooit zo belangrijk dat hij niet met anderen en (ook minderen) wilde samenwerken. Deze man hield van mensen en stimuleerde iedereen om tot de poëzie te komen, om van de poëzie te houden en via de poëzie een waardevoller leven na te streven. Slechte poëzie bestaat niet, Frank. Naar het einde toe werd zijn werk kalmer en kreeg de stilte een groter belang. Dat hij meermaals naast een bloemlezing viel vond hij niet zo erg: Je hebt dichters die goed kunnen lobbyen… Het duurde geruime tijd voor Stad Brugge Marcel van Maele in eigen geboortestad een terechte erkenning bood, maar met Genummerd en Getekend heeft de stad orde op zaken gezet.


© Frank Decerf


Op foto 2: vlnr Simon Vinkenoog, Marcel van Maele en Frank Decerf


Genummerd en getekend. Marcel van Maele in meervoud’ Gezellemuseum
Rolweg 64, Brugge
Elke week van 13 september tot 18 januari 2015, elke dag behalve maandag van 9:30 tot 17:00 - € 3,00 (> 65 j. en 12-25 j.) Gratis: -12 jaar

Extern:
Thuis bij Gezelle – Renaat Ramon
Genummerd en Getekend - Blog Bibliotheek Brugge
Site Gezellemuseum


vrijdag 3 oktober 2014

Schurend


(...) Een leven schurend

langs je ruzieveld, je operatietafel en gepoederd bed
staat op een gobelin verhaald die als een stoffen mat
onder je koude voeten traag wordt weggetrokken, totdat
in je herinnering van thuis de noordelijkste ramen
splinteren. Alleen telt de verwondering. Alleen.


© Philippe Cailliau


Aangetroffen in het gedicht "Vergeten tondeldoos"
uit de gloednieuwe bundel "Niets verloren"
Uitgeverij Kleinood & Grootzeer


woensdag 1 oktober 2014

Kleinkunstfestival Oostende

Werk van de redactie

Tijdens het 7de Ethias Kleinkunstfestival van Oostende op 27 en 28/9/2014 las redactielid Frank Decerf tussen de diverse acts door wat van zijn gedichten.
Ondermeer “Hotel du Parc” en “De dag dat mama waarheid sprak” vielen in de smaak van het Oostendse publiek. Gezien de locatie, het Hazegras van Oostende, mocht het gedicht “La Chaumière: voor een vermoorde prostituee” niet ontbreken. De algemene presentatie was in handen van gastheer Rick De Leeuw. Op de foto Frank Decerf in gesprek met Rick De Leeuw en Bart Herman die zijn blik op andere dingen richt.