Pagina's

zondag 31 augustus 2014

Doorheen de beeldmuur breken

Daan Anthuenis over De omtrek van een gedicht van Piet Brak

De Sint-Niklase dichter Piet Brak is 70 geworden (°Melle 1943 als Piet Bracke). Bij deze gelegenheid bracht hij verleden jaar in ‘De Omtrek van een gedicht’ een
selectie uit zijn 12 gepubliceerde bundels samen. De ondertitel luidt: 'Een verzameling 1962-2012'. Baer Cornet zorgde in opdracht van uitgeverij De Contrabas voor een uiterst geraffineerde vormgeving. Piet Brak (zonder c en eind-e; 'wat korter kan, is beter' zou één van zijn poëtische moto's kunnen zijn) debuteerde in 1964 met de bundel 'Apollo'. In die bundel stond het gedicht 'Klein Sprookje' waarmee hij in 1960 op amper zeventienjarige leeftijd, de toenmaals fel begeerde jaarlijkse poëzieprijs van het tijdschrift 'Jong-Nederlandse Literaire Dagen' won. Hij schrijft dus ruim vijftig jaar poëzie.
Bij wijze van kennismaking citeer ik een typisch gedicht uit die debuutbundel Apollo, de Griekse God van het heldere licht dat orde schept.


Mozaiek


De zon staat als een ooievaar
op de kromme rug van een rivier
en speelt het harde steekspel
met de aarde.

Een boom omhelst een schaduw in een droom
terwijl de wind een hangmat weeft
van fijn licht
bij de grijze paarden van de zee.

's Morgens hoor ik de regen langzaam pikken
aan mijn huis als een oude haan.

En in de verte graast een stad
als een grote kudde vee.


Bij een eerste lezing schijnbaar dromerig elegisch en romantisch, met wat verre echo's aan Paul Snoek zoals de commentaren in die tijd schreven. Ik daarentegen ben vanaf de eerste bundel getroffen door andere meer poëtisch-technische kwaliteiten : het streven naar de juiste zegging en een heldere zintuiglijkheid.
Gebalde en zo zichtbaar mogelijk correcte zegging – bijna schreef ik 'geometrische' zegging. Zijn formulering neigt naar formule. Niet naar toverformules die willen bezweren maar naar wetenschappelijke formules die de onderliggende structuur van de werkelijkheid leesbaar willen maken. De beeldspraak in de eerste strofe bijvoorbeeld kan je zo visueel, bijna filmisch omzetten : de zon staat met haar zichtbare stralen in het water zoals een ooievaar op stelten staat in de bochtige rivier en dezelfde zon speelt met de aarde die compacter is dan water, een veel harder steekspel.
Ik neem twee korte gedichten uit de bundel 'Kijken' (1980).


Meetkunde

Ik slaap als een ruit in mijn huis
en spiegel mij in een haastige fietser
in het vierkant.

Ik vang de wind in een rechthoek
en val stom voorover van een stelling
tot een cirkel.


Het tweede, even kort, zonder titel:


Een oude man kijkt als een pop
vanuit her raam naar de fabriek,
de dag gaat met een voorbijganger mee,
zijn bril rust als een spin
op het dagblad en hij droomt
van mooie meisjes naast zich op de zetel.

Dit alles zit in een doosje
ontvreemd uit een of ander gekkenhuis.


Wat romantisch? Het is zelfs te correct en krachtig geformuleerd om 'nieuw-realistisch' te zijn. Het is gewoonweg Piet Brak, dat wil zeggen een dichter die veel geleerd en gelezen heeft en doorheen al deze invloeden heel snel zijn eigen stem, timbre en tonaliteit ontwikkeld heeft.
Sommige mensen hebben een probleem met de metaforen die willekeurig en vrijblijvend zouden zijn. Niets is minder waar. Ze spinnen een draad via vrije associaties maar blijven altijd zintuiglijk, vooral visueel logisch.
De titel van de verzamelbundel: 'De Omtrek van een gedicht' roept associaties op met 'de omtrek van een cirkel'. Piet Brak omschrijft, om-cirkelt in zijn gedichten zoveel mogelijk de innerlijke en uitwendige wereld waarin hij leeft. Hij doet dit in pulserend concentrische en excentrische kringen tot hij botst op de grens. Als 'Een verticale horizon' definieert een bundel uit 2011 deze grens. De ironische ondertitel : 'geplooid door John Massis', met andere woorden : ook de sterkste mens van de wereld botst tegen zijn grenzen aan. In die bundel heet het laatste gedicht van de laatste reeks 'Sneeuwwoorden' niet toevallig 'Sneeuwomtrek'.
Viel de dichter niet toevallig van een stelling tot een cirkel? Om het nog krachtiger te zeggen: zou een romantische, dichterlijke ziel het ooit in zijn hoofd krijgen een bundel de titel 'Wiskunde' te geven... Nog een verraderlijk eenvoudig lijkend gedicht, een kindertekeninggedicht met een onthutsend, bijna ontluisterend slot:

Op een bierviltje teken ik
een ma en een pa,
heel groot onder de zon.
Hun lichamen raken even elkaar,
ze werken heel hard
om hun kind te kunnen beminnen
en zwijgen als het om hun liefde gaat.

Zo ben ik ook als het over deze
dingen gaat.

Het wordt stil wanneer de televisie fluistert
dat een kind zijn vader heeft gedood
omdat het nooit naar hem wou luisteren.


Een ontluisterend slot. Zoveel is duidelijk: Piet Brak is wars van elke pathetiek, van alle emotionele grootspraak, van enige emotionele kleinheid. Hierin is hij op zijn beste momenten verwant aan Willem Elsschot.
Piet Brak is met De omtrek van een gedicht eigenlijk aan zijn tweede verzamelbundel toe. Inderdaad in 1987 verschenen 'Verzamelde Gedichten’. Blijkbaar heel voorlopig verzameld werk want in 1988 publiceerde hij 'Rorschach',een bundel die bekroond werd met 'De Yang PoëzieReeks Prijs. Misschien sluit deze bundel inderdaad de periode van de jonge Piet Brak af. Hij is dan 44. Dichters blijven dus duidelijk lang jong. De jury prees'vooral de originele en ongekunstelde beeldspraak'. We nemen het titelgedicht:


Rorschach


Met veel licht rond zijn hoofd
wordt de man heel eenzaam.
Als een struik in het huis.

En hij kijkt naar de navel
van de maan op zijn buik.

De zon zit heel stil als een kip
op haar stok onder de inktvlek
van een wolk.


Origineel is de beeldspraak zeker, maar ongekunsteld? Zij is veeleer verrassend vernuftig geconstrueerd, maar zo dat de complexe constructie niet meer zichtbaar is en dus klinkt alsof zij spontaan ontstaan is. Associatief is sinds de Vijftigers een modewoord. Er zit daarentegen veel schrijf-technisch vernuft in deze schijnbaar eenvoudige poëzie. Wel gebruikt Piet Brak in zijn vroege poëzie weinig 'retorische' stijlfiguren zoals alliteratie, repetitie, enumeratie, amplificatie of chiasme. Stijlfiguren die van nature uitbreidend zijn en een lange adem vergen. Daarentegen zit zijn poëzie vol synesthesie, personificatie en paradoxen, vol ironie, metoniemen en metaforen.

Na zeven jaar zwijgen publiceert Piet Brak 'Stuifzandrug'. Julien Vangansbeke, oud-redacteur van 'Yang', een van de weinige mensen die over de poëzie van Piet Brak geschreven heeft, noemt 'Stuifzandrug' misschien wel het hoogtepunt van Piet Brak's oeuvre'. Hij schrijft dat de bundel stilistisch duidelijk verschilt van zijn vorig werk : in plaats van ultrakorte verzen - zijn vroegere waarmerk - krijgen we breed uitgesponnen gedichten. Vangansbeke heeft gelijk wanneer hij stelt dat de gedichten in de bundel breder van adem zijn maar ik zou ze niet uitgesponnen noemen en zeker niet barok. Ze zijn integendeel beheerst geschreven, met het rustig ritme van een rivier in een vlak Vlaams landschap.
Wel opvallend is dat de dichter in reeksen gaat werken. Alsof hij bepaalde ervaringsvelden vanuit verschillende gezichtshoeken bewust en systematisch wil beschrijven zodat we er een totaalbeeld van krijgen. Een compleet poëtisch gereconstrueerd wereldbeeld. Zo begint elk gedicht van de reeks 'Verbeelding' met dezelfde twee woorden : De Man. De man verdwijnt... De man begrijpt niet... De man verkavelt... De man klemt... De man bekijkt... (Heeft hij ook geen bundel 'Kijken' uitgegeven?). Deze stijlfiguur wordt met een Duitse term: 'Distanzstellung' genoemd, plaatsen op afstand, wat syntactisch en/of inhoudelijk bij elkaar hoort, wordt gescheiden. het is een retorische stijlfiguur met afstandelijke werking. In de reeks 'Stilte' eindigt elk van de vijf gedichten met het korte vers ‘In Grote Onrust' (in hoofdletters).
Toch gaat Piet Brak niet pathetischer, barokker of bombastischer schrijven. Integendeel, hij blijft consequent helder, bijna wetenschappelijk juist zijn woordwereld construeren. Hij is wel meer een architect geworden, bouwer van grotere woongehelen. Maar juist architectuur eist precisie, stevigheid en berekening van de gulden snede. Hij is componist geworden die in plaats van korte, afzonderlijke liederen breder opgezette muziekstukken schrijft. Daarbij ontdekt hij dat de wiskundige onderbouw van het notenschrift de vruchtbare basis vormt van een compleet esthetisch genieten. Ter illustratie het eerste gedicht uit de reeks 'Wandelaar’. Niet toevallig begint het gedicht met 'omtrek'. Zoals in 'Omtrek van een gedicht'.


Wandelaar 1


Omtrek snijdt een vlak uit het landschap,
dwars doorheen de verbeelding van bomen.

Langbenig vormt de stem een boog -
inwendig bedreven tot beheersing.
Tussen gras waait een opera,een opstand
van bladeren omheen de voetstap.

Lopend vlakbij de hiel
en toch hoger dan de adem -
breekt van een wolk af, een hoek.

In het olijfkleurig licht
klimt de schemer tot een hoge bloei.


Het kan niet verwonderen dat het tweede gedicht begint met: 'Een scherp geslepen lucht/nadert de wandelaar tot in zijn betekenis'. Bijna schreef ik, denkend aan Apollo: scherp gesneden licht. En nog merkwaardig: het derde gedicht van de reeks eindigt met:'Tot in zijn betekenis'. Als zelfstandig vers hernomen,zoals een korte dacapo in de muziek. Om ons te herinneren.
Misschien kan ik nu een essentieel kenmerk van de poëzie van Piet Brak beter definiëren. Ik denk dat het visuele structueren van de wereld de poëtische kernformule is van het oeuvre van Piet Brak. Kijken is de kunst. Apollo, de god van het heldere licht, is ook de god die de muzen voorgaat in het beoefenen van de muziek en de dichtkunst. En vergeet niet: Apollo is ook de god van het orakel waarmee hij macht over leven en dood uitoefent. In Delphi zit de beroemde Pythia die haar duistere voorspellingen doet. De priesters achter haar moeten haar kreten en wartaal omzetten in leesbare verzen die de vragensteller moet interpreteren.
Om die geheimtaal leesbaar te maken maakt Piet Brak van alle mogelijke stilistische en associatieve 'visualiserings'-technieken gebruik want bij hem is leesbaar gelijk aan zichtbaar. Aren lezen is kijken. Piet Brak is de landmeter van het innerlijke landschap en daardoor ook van de menselijke verhoudingen: de afstand tussen hem en zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw en dierbaren. Hij brengt dat netwerk zorgvuldig en met tederheid in kaart. Een gedicht uit de bundel 'De Kwakkel'(2001) ter illustratie:


Metamorfose


Je wil licht maken om elkaar te zien,
om aan elkaar onze lichaamsgebreken te verwijten.

Hierdoor verklaren we onze slapeloosheid,
het monotone in onze dagindeling.

Het eindeloos kijken door het raam
brengt ons verwondering om hoe
we elkaar hierdoor opwinden.


Kan het naakter in het licht gezegd worden? Uit de bundel 'Een verticale horizon' - de kloeke bundel uit 2011 - wil ik nog een gedicht lezen. Ik aarzel tussen 'Strandplevier' - dat begint met 'hij kijkt' - of 'Soap' - dat begint met 'ik kijk', en kies om niet nader te verklaren redenen toch maar voor:


Soap


Ik kijk moeizaam naar
je lichaam zoals het is.

Naar de bloemen
in de veranda,
naar de avond
op je gezicht
dat zich afwendt.

Op de vijver
drijft een takje,
evenwijdig met iemand
waar niemand naar omziet.

Of zullen we naast elkaar
op de sofa ons geluk zoeken?.


Dan blijft nog één vraag over: waar kijkt de dichter naar? De vraag is het antwoord: naar het eeuwige bewegen waar hij middenin staat. De dichter Piet Brak kijkt 'filmisch' naar het leven dat traag op verschillende plans beweegt waarbij de beelden over elkaar schuiven en in elkaar hakend andere, vreemde, originele beelden vormen die op het netvlies achterblijven. Verflow. De gelijktijdigheid van het ongelijke voor de lens van de dichter. Een dichter kan nooit door de geluidsmuur breken, hij kan wel door de verticale horizon van de beeldmuur breken. Zoals het aan het einde van de bundel 'Een verticale horizon' duidelijk wordt. Na 'Sneeuwomtrek' volgt een laatste aantekening. Men moet het beeld scherp stellen - anders sneeuwt het onder: Een huis met een tuin, met de wijze blik van twee ezels, met adem van hooi.
Met een gedicht op de rand van het licht, op een zwart-wit schilderij. De dichter maakt van dit steeds bewegende, verglijdende, steeds weer in en over elkaar heen glijdende wereldbeeld een still. Noemt dat een gedicht. Dit is authentieke poëzie: het wonder dat het bewegende leven even stil staat binnen de omtrek van een gedicht. Piet Brak beschouwt zijn oeuvre als voltooid. Daarom biedt hij de lezer zijn 'uitgelezen verzamelde gedichten' aan. Maar reeds in 2012 gaf hij een bundel uit met de veelzeggende titel 'Finissage'. Er staan ontroerende gedichten in. Over zijn gesorven ouders bijvoorbeeld. Maar ook tegengewicht-gedichten zoals FC Puivelde of Propje.


Propje


Ik kan niet wennen
aan het witgekalkte propje
in een hoek van de kamer.

Ik behoud mijn weerzin
voor het geluid van dit voorval.

Er is iemand achter mijn rug
die er staat naar te kijken.

Ik blijf verweesd achter
samen met mijn moeder
op een foto voor het raam
met de vrouwentongen.


De dichter mag dan zijn verzamelbundel afsluiten met de relativerende vaststelling: ‘Uiteindelijk is poëzie een schram /op de knie van een weggelopen puber', toch wil poëzie misschien wel hardnekkig blijven leven en spreken in hem. Misschien is poëzie wel iets als moeders geest die hij in zijn hoofd hoort suizen:

'Ze wil nog enkel waanzin zijn,
en dan misschien weten
hoe de wereld in elkaar zit.



© Daan Anthuenis


Piet Brak, De omtrek van een gedicht. Een verzameling 1962-2012. Uitgeverij de Contrabas, 2013, €22,50. ISBN 978-90-79342-57-2.


zaterdag 30 augustus 2014

De omtrek van een gedicht - Piet Brak













Rorschach


Met veel licht rond zijn hoofd
wordt de man heel eenzaam.
Als een struik in het huis.

En hij kijkt naar de navel
van de maan op zijn buik.

De zon zit heel stil als een kip
op haar stok onder de inktvlek
van een wolk.


© Piet Brak

(Uit de gelijknamige bundel Rorschach uit 1988)


Er zijn podiumdichters en er zijn stille dichters. Er zijn ruis- en ramkraakdichters. Lichte, lome en langzame dichters… Plezierdichters en dichters mét een roeping...
Veel namen stonden ooit op in de Vlaamse poëzie, veel zijn er verdwenen.
Piet Brak (° Melle, 1943) hoort tot de categorie van de stille én (jong-)gebleven dichters... Een overlever pur-sang die verzen schrijft met helderheid in de lendenen. Al in 1964 werd Brak voor Apollo, zijn debuutbundel, bekroond met de prijs van de Literaire Dagen in Sint-Martens-Latem. Daarna volgden o.a. Woorden van Water (1968), Kijken (1980), Wiskunde (1983) en 5 gedichten in het gras(1984). In 1987 verscheen bij Nioba Uitgevers te Antwerpen zijn (voorlopige)Verzamelde Gedichten. Volgden Rorschach (Yang Poëziereeks Prijs), het opmerkelijke Stuifzandrug, De Kwakkel en Een verticale horizon. Goed voor een dichterschap van een halve eeuw!

Bij uitgeverij de Contrabas verscheen in de loop van 2013 onder de titel De Omtrek van een gedicht, een verzameling uit zijn werk uit de periode 1962 - 2012 met een inleiding van Yang-man voor het leven Julien Vangansbeke.
Brak – die ook als plastisch kunstenaar actief is - weert bewust de noemer "Verzameld werk"... Over het platform de Contrabas mag dan in het lustrum van de voorbije 9 jaar al één en ander zijn gezegd, het blijft een mooie verdienste van deze uitgever om dit "kleine, zich bijna wegcijferende werk" van de Waaslandse dichter te bewaren voor hen die al te snel vergeten.

De Omtrek van een gedicht opent met een motto van Ben Klein: “Gedichten kunnen niet begrepen worden: ze worden waargenomen”. Als je het ons vraagt: het waarnemen van de poëzie van Piet Brak is een keuroefening in soberheid die in de stortvloed van oppervlakkigheid niet vergeten mag worden. Omdat De omtrek van een gedicht tot dusver maar weinig aandacht heeft gekregen publiceert Digther hier morgen binnen deze blogkolommen alvast een inleidende tekst van Daan Antheunis.


Paul Rigolle

Extern:
* Over ‘Een verticale horizon’ bij De Boekhouding (Frank Decerf)

Piet Brak, De omtrek van een gedicht. Een verzameling 1962-2012. Uitgeverij de Contrabas, 2013, €22,50. ISBN 978-90-79342-57-2.

donderdag 28 augustus 2014

Bos - Kris De Lameillieure



We zochten wilde kastanjes :
in het voorjaar geurden de bloemen nog
in dikke trossen. We wandelden de lanen
door en terug. Langs de vesten lagen jongens
bij de meiden. De oogst zou overvloedig zijn.

We hadden afgesproken
dat we in de herfst zouden komen. Na de eerste storm
raapten we bolsters. Jij opende mij, vond het bloed
aan je vingers niet erg. Uit de nappen dronken we
rode wijn van druiven uit het zuiden.

En we luisterden naar de nachtuil
en zongen Cohen. Het vroor licht, onze gewrichten
kraakten zacht toen we bogen naar elkaar. Het vroor
zacht, we waren licht van zinnen, braken naalden
van de sparren, bouwden legers van lege takken.
Het was koud, het vroor.
Het licht was ijl en koud.


© Kris De Lameillieure


woensdag 27 augustus 2014

Zonder titel (Zoutpilaar) - Kris De Lameillieure


Als we terugkeren, nemen ze ons gevangen. We waren
gewaarschuwd : het zou moeilijk zijn. Misschien vertrokken we
zelfs beter niet. En drink vooral geen koffie voor je de zee
in gaat : je zal ongelofelijk de ziel uit je lijf kotsen.

We haalden de schouders niet op. Ook hierin volgden ze
wat geschreven stond. We hébben de vissen gevoerd,
met jonge rimpels naar elkaar gekeken tot ze samenvloeiden.
En hier staan we, nogal uitgemergeld, het brakke land.

Vang ons niet : we gaan, verder. We kleven pleisters
op plaatsen waar eelt niet groeit, weigeren pertinent
de toegestoken puimsteen. Waar het gras groener is,
leven genoeg sprinkhanen. En hooi, hopen vol.


© Kris De Lameillieure


dinsdag 19 augustus 2014

De gevangene van de nacht - Hendrik Carette



Ik ben de gevangene van de nacht
want als gevangene van de nacht
droom ik in het holst van de nacht
te midden van alle dingen
in het windstille oog
van een nachtelijke storm.

Gelukkig beleef ik de dagen overdag
heel nonchalant en onbevangen
als een onschuldige onverlaat
omdat de Opperbouwmeester van het heelal
of de God van Baruch Spinoza
de nacht goed heeft gescheiden van de dag.


© Hendrik Carette


zondag 17 augustus 2014

Hoe smal wordt een boom als je er doorheen kan kijken?

Guy van Hoof interviewt Roger Nupie


verschuif

Het lukt je niet meer
het landschap te herinneren.
Verschuif het beeld,
trek het naar je toe.
Zet het op zijn kop.
Vereenvoudig het, puur het uit:
hoe smal wordt een boom
als je er doorheen kan kijken ?
De aftakeling tegengaan
en beloven, beloven:
laat ons teruggaan,
naar het moederland.


© Roger Nupie



Roger, ik associeer jou altijd met de stad, met Antwerpen. Maar je hebt me eens verteld dat je afkomstig was van een wat rustiger plaats. Is de stad voor jou toch de plek om te leven en werken, of pendel je wel eens tussen stad en natuur? Overigens heb je een weinig voorkomende familienaam, iets mysterieus misschien, of op zijn minst exotisch ....

Ik ben geboren en getogen in Keerbergen, dat toen nog een landelijk dorp was, waar naast de oorspronkelijke bewoners heel wat gegoede burgers uit het Brusselse een buitenverblijf hadden. Voor alle duidelijkheid: ik ben wel een échte Keerbergenaar! Veel van dat groen heeft intussen moeten wijken voor verkavelingen. Ik heb er een geweldige, onbezorgde jeugd gekend en die binding met het groen en de natuur behoren tot mijn roots, al woon ik al dertig jaar in Antwerpen en zou ik de stad niet meer kunnen missen.
Men denkt wel eens dat mijn naam een pseudoniem is, maar dat is niet zo. Nupie is een Oudfranse naam, ooit aan een vondeling gegeven, het is een verbasterde vorm van Pieds nus. Dat die naam iets exotisch of mysterieus zou hebben… is leuk meegenomen.

Ik kwam voor het eerst je naam tegen in verband met een galerie voor jongeren, aan het St. Jansplein in Antwerpen. Later werd dat de Bresstraat waar je jarenlang exposities organiseerde. Ondertussen dook je naam ook op als dichter met, dacht ik, je debuutbundel in een door Tony Rombouts uitgegeven reeks waar je in goed gezelschap verkeerde. Over muziek, je andere liefde, kom ik later terug. Heb je in je eigen kring of gezin iets artistieks meegekregen?

Antwerpen-Noord was toen nog niet toegankelijk of trendy genoeg voor een galerie en we zijn verhuisd naar de Bresstraat op het Zuid. Toen ik in Antwerpen kwam wonen, heb ik jarenlang een huis gedeeld met Lucienne Stassaert. Zij is de stuwende kracht geweest achter mijn debuutbundel “Ivoren Weemoed”, die in de Contramine-reeks van Tony Rombouts is verschenen. Ik ben Tony nog steeds dankbaar dat hij mij toen die kans geboden heeft, tenslotte had hij al heel wat gevestigde namen in zijn stal.
Mijn vader was solist basklarinet in het toenmalig symfonieorkest en leraar aan het conservatorium in Brussel en Mechelen. Mijn ouders hebben beide een brede culturele belangstelling. Ik luisterde vanaf mijn twaalf naar alle mogelijkse genres van muziek, eigenlijk uit onvrede met de pop- en rockmuziek uit die periode en die mij - toen - niet aansprak. Ik zing niet, speel geen enkel instrument, maar heb altijd een grote voeling gehad met de muziekwereld. Als ik aan een muziekproductie kan meewerken, geeft me dat een enorme kick. Idem dito voor theaterproducties, al ben ik geen acteur.

Je expositieruimte in de Bresstraat beheerde je met veel hart voor de kunstenaars en veel discipline. Toen het doek jammer genoeg viel keek je toen met plezier terug op die periode ? Ik heb de indruk dat er ook wat spijt en teleurstelling bleef hangen...

Kijk, mijn collega Annemie Massant en ik hebben dat bijna twintig jaar kunnen volhouden en dat is in het cultureel landschap al een klein wonder. Ik kijk met veel plezier terug op die periode, het was interessant met zoveel kunstenaars van diverse pluimage samen te werken. Nee, dat gevoel van spijt en teleurstelling moet ik tegenspreken. Wat voorbij is, is voorbij. Ik heb aan die jaren een grote liefde voor beeldende kunst over gehouden. Occasioneel organiseer ik nog wel eens een tentoonstelling en ik werk nog altijd als dichter met beeldende kunstenaars samen.

Over je poëzie nu. Je bent niet bepaald een veelschrijver. Je lijkt me iemand die maar schrijft wanneer de behoefte er is en de inspiratie uit de goede hoek komt. Je galerie heeft ook energie van je gevergd natuurlijk. En in periodes met wat minder druk op de schouders van de schrijver schakelde je over naar muziek, gaat het zo in zijn werk?

Dat ik geen veelschrijver ben heeft mogelijk te maken met het feit dat ik daarnaast heel andere dingen doe en geen autobiografisch auteur ben; de behoefte om constant de eigen diepste zielenroerselen te vereeuwigen is mij vreemd. Het is inderdaad inspiratie uit de goede hoek die me drijft. Wellicht zijn er meer gedichten verschenen in groepsbundels, bloemlezingen en bibliofiele uitgaven dan in individuele bundels. Mijn thematiek is onderling te verschillend om er homogene bundels mee samen te stellen, zoals dat nog steeds zo vaak verwacht wordt.

Wat dat overschakelen betreft, dat zit toch anders in mekaar. Eigenlijk komt wat ik doe gewoon op mij af, veelal door contacten met en de vraag van kunstenaars, muzikanten en collega-dichters en/of projecten die me de moeite lijken - nieuwe avonturen waar ik me graag in stort. Zo krijg je wel eens dingen die haaks op elkaar staan: in de periode van een van de jaarlijkse kerstconcerten met Kristina Meganck, waarbij zij zingt en ik teksten lees, werkte ik mee aan een productie van theatergezelschap Meneer Zowenzo, “Als dit alles is”, een nogal confronterend en controversieel stuk met livemuziek. Ik wil liefst zo veel mogelijk uiteenlopende dingen doen.

Alleen maar schrijven is voor mij een te eenzaam avontuur, ik heb partners-in-crime nodig om telkens weer een nieuwe uitdaging aan te gaan. En een gezonde dosis spanning op het podium: bij een confrontatie met publiek moet je je op dat eigenste moment waarmaken of je gaat de mist in, en dat lijkt me een eerlijke strijd tussen wie denkt iets te bieden te hebben en het publiek dat er hopelijk iets aan heeft.

Roger, in je in 1995 bij het Pablo Nerudafonds verschenen bundel “Zo verander je van lichaam” tref ik een staalkaart aan van de thema's die je bezighouden: gedichten bij een reeks foto's, een hommage aan Jan Arends, gedichten bij zeefdrukken, bij beeldend werk van Lucienne Stassaert. Met deze laatste heb je altijd een goede band gehad. Maar ook gedichten die te maken hebben met muziek. Je hebt ook poëzie vertaald, zelfs van blues ballades of negrospirituals. Zoals Marguerite Yourcenar...

“Zo verander je van lichaam” geeft inderdaad weer dat mijn thematiek nogal ruim is. De bundel bevat een reeks gedichten die ik schreef bij plastisch werk van Lucienne Stassaert; de tekening op de kaft is ook van haar. Fotograaf Bob Van den Bempt exposeerde in mijn galeriedagen geregeld met zijn SISA fotografiestudenten bij ons en ik heb twee gedichten aan hem opgedragen nadat ik een naaktfotoshoot voor hem had gedaan. Als groot bewonderaar van de dichter Jan Arends heb ik een cyclus geschreven waarvan ik hoop dat die zowel thematisch als stilistisch bij zijn werk aansluit. En uiteraard ontbreekt de - in dit geval klassieke - muziek niet. Alleen de geëngageerde thematiek komt er nog niet aan bod, daar zou ik later een volledige - nogal omstreden - bundel aan wijden: “Abrikozen voor Ali”.

Ik heb wel enkele gedichten van Ghanese en Afro-Amerikaanse dichters vertaald, maar niet echt blues of spirituals. Met Gregory Frateur en Tijs Delbeke heb ik een programma over gospel gemaakt, “Stemmen op God”, waar we een tijdje mee getoerd hebben. Het was een totaalprogramma waarin de geschiedenis van de gospel werd verteld en zeldzame videobeelden van gospelsterren werden getoond. Gregory en Tijs en special guests als de zangeressen Tutu Puoane en Monique Harcum brachten hun versie van gospelklassiekers. Aan die productie ging een jaar research vooraf, wat ik geweldig vond, want die muziek heeft me altijd geboeid. Ik heb daarna twee gedichten geschreven voor Gregory waarbij ik fragmenten uit spirituals en gospels heb vertaald en gesampeld. Het was een manier om dat project af te ronden én er iets mee te doen als dichter.

Het is opmerkelijk en moedig dat Yourcenar spirituals vertaald heeft, want strikt literair genomen kan je er weinig mee. De teksten zijn vaak erg eenvoudig, dat is trouwens in de blues niet anders. Wat nog maar eens bewijst dat de kracht van de vertolking moet komen en dat een sterke literaire tekst geen garantie is voor een song die je naar de keel grijpt. Dat er in de gospels en spirituals geregeld teksten werden aangepast, overgenomen in andere songs, heeft alles te maken met de orale traditie en dat staat regelrecht tegenover dat heilige huisjes gedoe dat je aan een tekst niet mag raken.

Om bij muziek te blijven: je moet wel en grote bewonderaar zijn van de zangeres Nina Simone want je hebt een fanclub voor haar opgericht. Ik neem aan dat je optredens van haar hebt bijgewoond en met haar geregeld in contact stond. Hoe is dat 'huwelijk', figuurlijk gesproken dan, ontstaan ?

Ik was veertien toen de muziek van Nina Simone in mijn leven kwam en dat had een impact zoals ik die nog nooit gekend had - en sindsdien niet meer ervaren heb. Om een lang verhaal kort te maken: ik ben in contact gekomen met Gerrit de Bruin, een vertrouwenspersoon van haar in Nederland. Aangezien ik toen al een uitgebreide Nina collectie had, heb ik haar en haar entourage geholpen in haar strijd tegen bootleggers en het voor eens en altijd in orde brengen van haar copyrights, want daar was al die jaren flink mee gesjoemeld. Het klikte meteen tussen ons en daar is een mooie vriendschap uit ontstaan. Voor ik het goed besefte ging ik mee op tournee als een soort van personal assistent. Ik bezocht haar vaak toen ze in Nederland en Frankrijk woonde en Nina kwam ook bij mij logeren. We gingen dan naar klassieke concerten - haar favoriete muziek overigens. Toen we in Parijs waren, waar ze een week lang in de Olympia optrad, zei ze plots tijdens een persconferentie: “And this Roger from Belgium, he’s the brand new president of the International Dr. Nina Simone Fan Club”. Het idee kwam van haar. Nina was behoorlijk onvoorspelbaar. Ze had de reputatie moeilijk en grillig te zijn, wat weinig met diva-gedrag te maken had, zoals men zo vaak dacht, maar alles met haar bipolaire stoornis. Eens de druk van de showbusiness weg viel, leerde je een heel ander iemand kennen, een vrij eenzame vrouw die zoals wij allen op zoek was naar haar portie geluk.

Jaren later ben ik in contact gekomen met Will Ferdy, die eveneens een dierbare vriend is geworden. Dat ik het scenario voor de documentaire gedeelte van zijn DVD “Will Ferdy - Mijn leven” heb mogen schrijven en inspreken beschouw ik als een grote eer.

In 1983 verscheen je debuutbundel, bij Contramine van Tony Rombouts. Dertig korte gedichten, of korte, krachtige, gebalde zinnen. De essentie, veel geschrapt dus. Precies in dat jaar verscheen de jubileumuitgave “Tien jaar Contramine 1973-1983”, en daarin staat te lezen dat die spaarzaamheid van woorden te maken zou hebben met drempelvrees, met het zich niet echt willen of durven blootgeven. Bovendien is de poëzie doordrongen van doodsgedachten, staat er. Eros tegenover het denken aan het einde wat ieder van ons te wachten staat. Toch is er een gedicht als Getijden van Eros, en ik citeer: “Ik raak je/ hals, mijn hert, / mijn eland, mijn eiland. // Ik reik naar je/ navel, mijn nevel,/ mijn bronst, mijn burcht”. Mijn bedenking is dat hier niet echt van drempelvrees sprake is, of zie ik dat verkeerd?

Dat heb je goed geraden. Die mededeling in die jubileumuitgave heeft me verrast. Die drempelvrees heeft eerder te maken met niet in de eerste plaats autobiografisch te schrijven, niet omdat ik iets wil afschermen, maar wel in de hoop iets naar een hoger plan (ik zeg bewust niet niveau…) te brengen.

Wat die doodsgedachte betreft, dat klopt toch wel als ik die gedichten teruglees. Het kon maar niet zwaarmoedig en dramatisch genoeg zijn, dat merk ik wel aan sommige gedichten uit die periode. Maar ik ben nooit door de dood geobsedeerd geweest. Als die later nog in m’n poëzie opduikt, is dat louter omdat het een deel van het leven is. Mysterie ontsluierd, meer zit daar niet achter. Dat Eros de ultieme levenskracht in zich heeft, valt niet te ontkennen.

De verbeelding is gebleven, eros kreeg zijn / haar plaats. Het komt me voor dat je je steeds minder zorgen bent gaan maken over hoe anderen de door jou beleefde seksualiteit of breder gezien de lichamelijkheid of het partnerschap in jouw gedichten zijn gaan lezen. Voel je zelf die evolutie, en heeft het je moeite gekost? Mag ik stellen dat er een vorm van bluf en uitdaging in je gedichten is gekomen? Aan de ene kant iets ingetogens, ernstigs, daartegenover iets van: wie doet me wat? Is dat je ware ik? Poëzie als spel én werkelijkheid, of een afspiegeling ervan...

Eigenlijk heb ik me nooit zorgen gemaakt over hoe men op mijn seksualiteit zou reageren, evenmin hoe die in mijn poëzie zou terecht komen. Ik ben er in de loop der jaren wellicht anders over gaan schrijven, maar dat geldt evengoed voor m’n andere thema’s.

Hopelijk worden die erotische en liefdesgedichten niet alleen als “homo-erotische gedichten” gelezen. Vanaf het moment dat je seksualiteit benoemt, ga je ze ook beperken. Toen ik de cyclus “De teloorgang van Magdalena” schreef, over een Cubaanse maagd die smoorverliefd is op een erg foute bink - sexy, macho en crimineel - die niet bepaald eervolle bedoelingen met het arme wicht had, kreeg ik een verontwaardigde brief van een dame die gechoqueerd was dat ik - of all people - zo uit de hoek kon komen: als een male chauvinist pig. Ik heb daar een bepaalde werkelijkheid beschreven, een rauwe realiteit en uiteraard waren de gedichten navenant. Kijk, als schrijven tot dat soort misverstanden leidt, en als men maar wil blijven geloven dat een schrijver steeds is wat en wie hij schrijft, dan kan je daar weinig tegen beginnen. Wat controversiële beroering brengt trouwens wat leven in de poëziebrouwerij, het is daar al vaak zo stil…

Als er iets van die bluf, die uitdaging, dat ingetogene én dat ernstige in mijn poëzie zit, ben ik een gelukkig mens. En een speels element, inderdaad. Spel en werkelijkheid: ik denk dat de spanning tussen die twee elementen nodig is om er in poëzie iets mee te doen. Wat je beleeft, voelt, moet een andere dimensie dan die louter autobiografische krijgen, in een andere werkelijkheid terecht komen, anders is het toch alleen maar navelstaren? Voor alle duidelijkheid: niet dat dàt geen knappe poëzie kan opleveren, ik heb er geen enkel probleem mee in het werk van andere dichters, maar het is niet wat ik in de eerste plaats betracht.

Ik weet niet of je kunt zeggen dat de cirkel rond is na het publiceren in 2013 van je - sobere - bundel “Versteend, verstild”, die verscheen als een soort catalogus ter gelegenheid van een expositie met grafiek van Lieve Pettens en keramiek van Cyrille Hendrickx. Aansluitend bij je belangstelling voor beeldende kunst, maar vooral gedichten over herinneren, tijd, laveren tussen heden en verleden. Je lijkt via de kunstenaars je eigen plaats te bepalen tussen toen en nu.

Ik heb inderdaad het gevoel dat de cirkel rond is en dat geeft een gevoel van opluchting en vrijheid. Ik was al jaren gefascineerd door het werk van Lieve Pettens en heb altijd stiekem gehoopt dat het ooit tot een samenwerking zou komen. Toen in 2005 jouw bundel “Wat je niet verwacht” verscheen met poëzie bij grafisch werk van Lieve - een erg mooi project overigens - leek het me niet voor de hand te liggen dat ik ooit nog de kans zou krijgen om met haar in zee te gaan. Tenslotte was het Lieve zelf die de eerste stap heeft gezet: zij heeft fragmenten uit mijn bundel “Abrikozen voor Ali” gebruikt als inspiratiebron voor en letterlijk verwerkt in haar grafiek. Daarna nodigde zij me uit om samen te werken aan een tentoonstellingsproject waarbij haar echtgenoot Cyrille voor het eerst zou exposeren.

Door de vele intense gesprekken met Lieve is het thema, dat herinneren, de tijd, het laveren tussen toen en nu, zoals je het heel juist benoemt, zich komen aandienen. Ik las al een tijdje werk van mensen als Osho, Deepak Chopra, Eckhart Tolle en Thich Nhat Hanh en de weerslag daarvan zit waarschijnlijk ook in “Versteend, verstild”. Het is voor mij tevens een ode aan het leven, inclusief de vergankelijkheid, het grote verlangen naar stilte.

Dat de cirkel rond is dank zij een samenwerking met beeldende kunstenaars die me nauw aan het hart liggen, zal wel geen toeval zijn.

Je werkte een tiental jaar geleden mee aan de prestigieuze bibliofiele kunstmap “Olympia”, met etsen van Willy Meysmans en poëzie van Rik Wouters, Willie Verhegghe, jij dus en ondergetekende. Je maakte een gedicht over een zwemmer en een over een dolfijn, allebei voelen ze zich lekker in het water, maar je hebt het over de dolfijn als navigator en jager . Het lichamelijke element is voor jou, in je gedichten, van groot belang, ik neem aan ook als tegenpool of als aanvulling op het cerebrale creatieve. Is de schrijver, om af te ronden, niet een beetje als een zwemmer, of dolfijn, die laveert tussen de klippen en risico’s neemt, nooit zeker van het resultaat - of de toekomst?

Dat gedicht over de zwemmer was een ode aan Fred Deburghgraeve die goud behaalde in de categorie 100 m schoolslag op de Olympische Spelen in 1996. We brengen al zoveel tijd door op de begane grond, ook al zweven we er als kunstenaar wat boven, dat het een hele verademing is het water in te duiken. Het is een andere lichamelijkheid. Sport is voor mij een must tegenover dat cerebrale creatieve.

Ik hou teveel van het leven om alleen maar of constant met het artistieke bezig te zijn. Je hebt als kunstenaar de verantwoordelijkheid zo goed mogelijk je ding te doen. Als dichter navigeer je daarbij met en jaag je op het woord en dat houdt inderdaad risico’s in, gelukkig maar, zo blijft het spannend. Maar je moet jezelf en je kunstenaarschap tegelijkertijd ook kunnen relativeren. Het is wat het is, maar ook niet meer dan dat. De lezer en de toekomst zal wel uitmaken wat de waarde ervan is.

Ik zie mezelf als een bescheiden dienaar van het woord, het heeft niks met personencultus te maken. Er is geen zelf, zei Boeddha - een uitspraak waar ik me best kan in vinden.

© Guy van Hoof

Meer info over Roger Nupie op ondermeer Epibreren.


woensdag 13 augustus 2014

Heet van de mens/4 – Ingrid Strobbe




In het park


hoe hij neerviel
in het park
zijn wandelstok werd daar gestolen
hij kon daar geen getuige zijn
met ogen die gesloten
nog wel de boten zagen varen
in het water van zijn laatste slaap


© Ingrid Strobbe


dinsdag 12 augustus 2014

Heet van de mens/3 – Ingrid Strobbe




de armen hangen als slappe koorden
naast de lange lichamen
het lijken broers

de oudste vlucht al jaren in verhalen
terug naar de Heide, daar koos de jongste voor

op een bank haalt men adem
ze ruilen een jas, een brooddoos
met vlekken en peperkoek

de man van jaren mijdt wat wazig is
wordt angstig van de takken
die hij telt, verder van zich weg duwt

de Heide, daar moet zijn borstkas
open om warm te lopen
om de avond die nog komt
te kunnen dragen, de jagers achter
luiken zijn beelden die hij van het scherm schraapt


© Ingrid Strobbe


zondag 10 augustus 2014

Heet van de mens/2 – Ingrid Strobbe



Er zijn zo van die mensen


ze maken kussens van tijdloos zijde
om in weg te zakken
ze verhuren zelfs een visboot

ze nemen de tijd om met de ander
te wandelen, ze zoeken forelvissers

in een advertentie kan veel gezet
niet vrij zijn/ in een ander willen schuiven
naakt tussen jonge bomen

ze houden het kort, zoals kappers
doen met haar en hem dan laten
wachten, met Nespresso uit

het hart van een boon, de koffieboer
zingt zacht zijn lied voor het land



© Ingrid Strobbe



zaterdag 9 augustus 2014

Heet van de mens/1 – Ingrid Strobbe



ze kan liggen als een laken
ze kan zich krommen als een rug
ze zal zich laten wassen, op een dag

ze kan het blazen absorberen als de sax
ze kan aders zichtbaar leggen
ze kan zich rekken als op tenen

ze kan zich vormen als een dame
als een klauw
als grijper naar een beertje
als een dienster

als een dienster kan ze onkruid trekken
ze kan een sfeerbeeld vouwen tot een vogel



© Ingrid Strobbe


vrijdag 8 augustus 2014

Heet van de mens - Vier gedichten van Ingrid Strobbe

De komende dagen publiceert Digther onder de titel "Heet van de mens" vier nieuwe gedichten van Ingrid Strobbe.

Ingrid Strobbe (°1962) publiceerde eerder al in de papieren versie van Digther en gedichten van haar verschenen op verschillende literaire internet-sites en fora. Van de Contrabas, over de Nieuwe wilden revisted, via de één-twee-gedichten van een twee powezie tot Azertyfactor waarop diverse gedichten van haar zijn na te lezen. En uiteraard laat Ingrid Strobbe - zoals iedereen van ons - ook af en toe iets creatiefs los op haar vaste Facebook-plek.

Ze werkt ondertussen aan iets wat vroeg of laat wel niet anders kan dan uitmonden in een volledige (debuut-)bundel.