Pagina's

maandag 15 juli 2024

Verdwalen met Staf de Wilde

Recensie van Patrick Auwelaert van 'Verdwaalkaart' van Staf de Wilde.




Met Verdwaalkaart is Staf de Wilde (Hamme, 1948) aan zijn vierentwintigste dichtbundel toe. De bundel telt maar liefst 260 pagina’s, gevolgd door nog tientallen pagina’s proza en met een voorwoord van emeritus professor Kristiaan Versluys. Wie een lijvige bundel als Verdwaalkaart voorgeschoteld krijgt, kan alleen maar vaststellen dat De Wilde niet zuinig is met woorden. De dichter schrijft dan ook gedichten zoals een ander ademt. Wat hem op de lever ligt, moet eruit, en wel onmiddellijk. Die overdaad heeft als nadeel dat de bundel naast sterke ook zwakke(re) gedichten bevat.

Verdwaalkaart telt zes cycli, waarvan de eerste – ‘Losse flodders’ – met voorsprong de omvangrijkste is. Hij omvat 163 bladzijden. Dat is genoeg om er twee of drie afzonderlijke dichtbundels mee te vullen. Wie de cyclus leest, begrijpt meteen ook waar de titel vandaan komt. ‘Losse flodders’ is hier niet letterlijk maar ironisch op te vatten. De gedichten zijn geen afdankertjes, geen losse flodders, maar vormen een geheel dat bestaat uit de meest uiteenlopende onderwerpen. Letterlijk elk thema vormt een bron van inspiratie voor De Wilde. Meer concreet bevat de cyclus gedichten over onder meer Wapenstilstand, de taal, een scharenslijper, sculpturen van Käthe Kollwitz, theologie, een rentenier, het Nederlandse stadje Aardenburg en voordrachtkunstenaars.

Al die gedichten zijn op hun beurt onder te verdelen in thema’s als vergane illusies, maatschappijkritiek, berusting, onrecht, liefde en oorlog. In het gedicht ‘vereeuwigd’ bijvoorbeeld vraagt de dichter zich af of hij na zijn dood nog wel zal blijven voortbestaan in zijn verzen. In ‘vreemde droom’ blikt hij dan weer terug op zijn universiteitsjaren, en in ‘na het consult’ mijmert hij over een sessie bij een therapeut. Zóveel is zeker: geen enkel onderwerp is verboden terrein in Staf de Wildes poëtisch universum.

Als geheel heeft Verdwaalkaart de allure van een poëtisch dagboek: alles wat in de dichter opkomt, is van goudwaarde voor een gedicht. Je zou zijn gedichten dan ook een vorm van belijdenispoëzie kunnen noemen: poëzie die zich rechtstreeks uitspreekt, in directe verzen waarin het rijm vaak een belangrijke rol speelt en die formeel een ‘ontklede’ indruk maken: zo gebruikt De Wilde zelden hoofdletters en een minimum aan leestekens, en bevatten zijn gedichten verrassend weinig beelden, vergelijkingen en andere poëtische technieken. Hij bezondigt zich ook niet aan ‘schoonschrijverij’, aan krulletjes en krolletjes, aan overbodige ornamentiek. Nee, hij is eerder een werkman van de taal. Hij dicht zich in het zweet en schroomt daarbij niet zijn handen vuil te maken.

De vijf volgende cycli in Verdwaalkaart zijn heel wat korter. Début de siècle, bijvoorbeeld, telt slechts vier gedichten. Met Feminatheekje, de tweede cyclus van de bundel, heeft de dichter ongetwijfeld willen verwijzen naar de beroemde ‘Fenomenale Feminatheek’ van Louis Paul Boon, aan wie hij overigens verder in Verdwaalkaart een gedicht wijdt. De cyclus staat volledig in het teken van de vrouw en heeft een motto dat ontleend is aan een liedje van Leo Ferré: ‘la femme c’est l’avenir de l’homme’.

 

Een beetje voetnotenkunde, de derde cyclus, heeft een motto dat als volgt luidt: ‘woorden verwekken woorden, zoals een beeld nog meer beelden doet ontstaan’. Voor wie zelf met woorden bezig is, klinkt het motto bekend in de oren. Wie wil schrijven, heeft eerst woorden van anderen nodig om tot schrijven te komen. Of anders gezegd: lezen zet aan tot schrijven, toch voor wie de schrijfmicrobe in zich heeft.

Tapkastfilosofie, de vierde cyclus van de bundel, wordt voorafgegaan door een motto van Montaigne: ‘want ik beschrijf mezelf’. Zichzelf beschrijven, dat is wat De Wilde in essentie doet in zowat al zijn gedichten, die dan ook een sterk autobiografisch karakter hebben. Alleen is het opvallend dat hij zich daarbij zelden uitspreekt in de ik-vorm. Liever hanteert hij de je-vorm. Op die manier objectiveert hij zijn gedichten, waardoor ze minder anekdotisch en meer universeel worden. Ook de men-vorm gebruikt hij daarvoor wel eens.

Een uitzondering in de cyclus Tapkastfilosofie is het gedicht ‘adieulied voor een volgend schooljaar’. Daarin roept de dichter herinneringen op aan zijn eigen schooltijd en tegelijk aan de tientallen jaren dat hij zelf lesgaf, zoals te lezen is in de volgende verzen: ‘schooltje, vaak liep ik verscholen / door het duister van je gangen / als een die was geslagen / op allebei zijn wangen // ik verlaat je zonder haat / want men heeft mij liefgehad: / de jongens en de meisjes / die grijnsden gruwden soms om de grappen / die ik tapte uit een verdorven vat’.

In de vijfde cyclus, getiteld Début de siècle, blikt de dichter in het gedicht ‘’t Groene Waasland’ terug op zijn Hamse roots, en dan in het bijzonder op de natuur. Een citaat: ‘bosanemoon, kamsalamander: / namen je mee op wandel / langs hazelaar en beuk – voel / onder je voeten hoe de bodem / gonst van bronnen, nachtkoekoeks- / bloem omzoomt een plas // vertrap de varens niet, de salomons- / zegel, het stille ruisen van regen: / hier buiten kom je thuis, binnen / de steden bleef je een vreemde’. Tijdens het lezen van deze regels waan je je even in het universum van de roman Mensen achter de dijk van Filip De Pillecyn, die andere Hamse schrijver, bekend van onder meer zijn prachtige natuurbeschrijvingen en van zijn meesterwerk Mensen achter de dijk.

Eindigen doen we bij de titelcyclus van de bundel: Verdwaalkaart. Dat is niet alleen een bijzonder mooie, maar ook een intrigerende titel. Wegen- en andere kaarten hebben immers als bedoeling om de gebruikers ervan te tonen hoe ze moeten lopen, fietsen of rijden om ergens heen te gaan. Een verdwaalkaart is dan een kaart die je net niet de weg toont, maar je integendeel doet verdwalen. Die de lezer in De Wildes nieuwe bundel doet verdwalen. Niet in die zin dat de lezer botst op een muur van hermetische verzen, maar wel dat hij zijn weg moet zoeken in de weerbarstige taal en schriftuur van de dichter – een taal die zich niet zomaar gewonnen geeft, maar die de lezer grondig in zich dient op te nemen alvorens het geheim te ontsluieren dat zich schuilhoudt in elk gedicht. Een geheim dat trouwens nooit helemaal kan worden onthuld, want dan zou het geen poëzie meer zijn, maar proza. De ware aard van poëzie, en bij uitbreiding van alle kunsttakken, is immers het mysterie dat er inherent aan is, en dat heeft Staf de Wilde goed begrepen.

© Patrick Auwelaert

Staf de Wilde, Verdwaalkaart, Uitgeverij Het Punt, Dendermonde, 2023, 333 blz., € 30, ISBN 978 94 607 9715 6.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten