Balans na 50 jaar Dichterschap
"In Vijftien facetten"
Nu mijn vijfde bundel ‘Schreeuw mijn aarde’ is gepubliceerd, ben ik een balans aan het maken van poëzie in mijn leven en in Vlaanderen. Ik wil weten wat poëzie voor mij betekende/betekent, welke geschiedenis wij aan het ‘schrijven’ zijn, hoe poëzie beleefd wordt. Schrijven is voor mij meer en meer een daad van verzet.
Even een aantal facetten belichten.
1.
Niet alleen lessen kunnen onvergetelijk zijn, ook examens. Toen ik op het punt stond om mijn humaniora te beëindigen, moesten wij een ‘maturiteitsexamen’
afleggen , een soort toegangsexamen om universiteit te mogen aanvangen. Wat crazy is, want na 6 jaar middelbaar moesten wij nog even een paar examens afleggen om die 6 jaar te consolideren. Ik koos voor aardrijkskunde en biologie. Het examen van biologie is mijn hele leven bijgebleven. Ik moest met proeven de fotosynthese aantonen, hoe planten energie halen uit zonlicht, basis van het leven.
Ik heb mijn hele leven fotosynthese gehaald uit poëzie.
Hoe poëzie mij een perspectief gaf.
Het eerste vers van een bundel is het begin van een zoektocht naar een verborgen stuk in jezelf. Voor mijn laatste bundel was dat: ‘Schaarste ligt in lege nesten uitgebroed’. In dat vers zit mijn bundel, mijn leven, een soort verzet tegen onmacht en ‘tijdverlies’.
2.
Al 24 jaar bloedt mijn hart door het plotse overlijden van Herman de Coninck. Ik was met hem verbonden door brieven, telefoongesprekken, aanmoedigingen. Er waren twee assen waarrond Vlaamse dichters gestimuleerd werden, die van Herman de Coninck en die van Gerrit Komrij. Van die laatste kreeg ik geen erkenning of aandacht, van Herman wel. Eigenlijk zijn het boegbeelden van twee soorten poëzie. Als ik de balans opmaak van mijn dichterscarrière, denk ik aan Herman de Coninck. Hij zou nu 77 jaar zijn.
3.
Eén keer, één keer moet je als dichter meemaken wat het betekent om poëzie voor te dragen in een land waar poëzie gedragen wordt door het volk. Waar men zijn dichters kent en op handen draagt. Ik heb het meegemaakt in Genua, in een zesdaags poëziefestival met elke dag honderden aanwezigen. Toen wist ik: dit optreden (met een vertaalproject vanuit de provincie West-Vlaanderen) in Palazzo Ducale is uniek in mijn leven. Dit maak ik nooit meer mee.
4.
Poëzie moet je leren smaken op school. De juiste poëzie voor het juiste publiek. En hoe je het brengt en ermee omspringt. Blij zijn dat je ermee aan de slag kunt. Daar wordt de basis gelegd voor het mooiste wat we met taal kunnen doen.
Er was ooit een zeer moeilijke, luidruchtige klas, een vierde jaar middelbaar, waarmee ik een experiment wou aangaan. Ik gaf er geen les aan, maar ik wou uittesten wat poëzie aankan. Ik ging toen ’s morgens gewoon voor die klas staan en zei heel stil maar resoluut: “When you’re down and out, when you’re on the street / When evening falls so hard, I will comfort you / I’ll take your part, oh when darkness comes / And pain is all around / Like a bridge over troubled water / I will lay me down”. Misschien wel een emotionele tekst, maar die klas was op slag muisstil. Poëzie kan (jonge) mensen uit hun lood slaan, vastgrijpen, innemen.
5.
Poëzie leren lezen. Ik vind dat Stefan Hertmans dat zo mooi oproept in een van zijn verzen: “Open de deur van het gedicht: / het huis is leeg. / Je zult zelf de meubels moeten maken.” En verder (zo mooi!): “Je zult het uitzicht met je leven / moeten kleden en vuur tekenen / in gaten in de muur.”
Poëzie vraagt om lezers die verzen willen invullen met hun leven.
6.
Mijn afkomst: de zus van mijn overgrootvader langs mijn vaders kant was Monica Devriese, de moeder van Guido Gezelle, afkomstig van Wingene, waar ik ook (samen met de familie Devriese) mijn roots heb. Mooi vind ik dat Guido Gezelle met mijn dialect is opgegroeid. De moeder van G. Gezelle woonde in ‘t Walleken’ een kleine hoeve in Wingene. Daarover schreef Gezelle, toen hij op 66-jarige leeftijd nog eens terugkeerde naar het hoevetje waar zijn moeder groot werd, een heel merkwaardige wens:
“Zalige lieden, al
te arglooze menschen,
weinig begeerdet gij,
groot was uw hert!
-Kon het maar helpen, met
weenen en wenschen,
weêr ate ik roggenbrood,
naast u, aan ’t berd!”
(let op de twee uitroeptekens)
In de kerkmuur van de Sint-Amanduskerk van Wingene staat in een gedenkplaat in brons het schitterende gedicht ‘Moederken’, met een kanjer van een fout. I.pl.v. “maar eerzaam laat / ze leven in / mij, eerzaam in / mij sterven“ staat er twee keer ‘eenzaam’…
Het gedicht dateert van 4 mei 1891. Gezelle heeft het nooit gepubliceerd.
7.
Mijn allereerste vers, geschreven na een bezoek aan het openluchtmuseum Middelheim: “Ver van wat woordeloos wit is en warm als de middag / niet als wat bijwijlen kleurt / dicht als ijstijden / hellend in de morgen / is rots en steen / kei”.
(1969) Met het Middelheimgedicht won ik meteen een mooie prijs.
8.
Uit het boek dat mij zo dierbaar is: ‘Het boek van de schoonheid en de troost’ van Wim Kayzer deze woorden van John M. Coetzee: ‘Het is onjuist om te denken dat de representatie van een weerzinwekkende realiteit zelf in formele zin ook weerzinwekkend moet zijn. Dan zou er geen plaats voor kunstenaars zijn in deze wereld’.
9.
Ik volg Eva Gerlach. Zij schrijft misschien wel de puurste Nederlandse poëzie. Zij maakt taal magisch.
Ik bewonder hoe ze in alledaagsheid de eeuwigheid kan verbergen.
“Je zijn iets anders hoefde niet door elke opening / tussen je vingers zag ik je / zo gaan.”
“Eén tik en je hebt me.”
Gerlach is zo talig bezig met: vluchten, leegte, verdwijnen, overhouden, verliezen, loslaten, vasthouden, verbergen…
Wrijven kan de dood tegengaan. Dat is waar zij mee bezig is. En zo loopt haar poëzie door. Alsof dat de dood kan tegengaan.
10.
Wie poëzie beoordeelt schrijft in zijn conclusies heel veel over zichzelf. Want poëzie vul je in met je eigen leven. (zie punt 6)
Ik geef 3 reacties bij het verschijnen van mijn laatste bundel.
Paul Rigolle: “Alle facetten van de huid, het weefsel en het hart van de aarde heeft Vanlaere , in de handen van de taal spuwend, in deze bundel omgewoeld, omgespit, verkend, gecultiveerd en naar boven gehaald.”
Philip Hoorne: “Het schopje is rood. Ik twijfel er niet aan dat het schopje ook echt rood was, en indien niet, is het goed dat het in het gedicht rood wordt gemaakt.”
Björn Soenens: “De geboorte met bestaan doordrenken. De dichter beseft dat dit de enige manier is om het leven te overleven: de absurditeit slikken en zelfs omarmen. Optimisme zonder hoop. Met een schopje wat aarde scheppen.”
Drie critici: een veldverkenner, een fotograaf en een analist.
11.
Twee initiatieven die me nauw aan het hart lagen/liggen: ’Dichters op het spoor’ en ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’.
Het eerste project: met 10 à 15 dichters een dag samen rondtoeren op het spoor. Ik zorgde voor de tickets en een route. We lazen voor in de trein, in stations. ’s Avonds een optreden. We waren elk jaar een dag samen. Tot er een griepepidemie opdook. Het was ijskoud en enkele dichters hadden moeite met het voorlezen aan reizigers (wat ik begrijp) en haakten af.
Ik heb toen de tv-ploeg die ons de hele dag wilde volgen naar huis gestuurd. Een klas uit Gent viel in. Ik heb nog nooit een klas zo enthousiast gezien.
Voor een oude man heb ik toen op de trein het gedicht van M. Vasalis voorgelezen: ‘Niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn.’ Ik vergeet zijn blik nooit.
Het tweede project: op school mochten studenten hun lievelingsgedicht uitbeelden in een internaatkamertje. Iedere leerling kreeg een slaapkamer. Ze stonden toch leeg. De ouders kwamen ’s avonds met bestelwagens materiaal leveren. Muren, spiegels, meubilair, lavabo… alles werd met hun poëzie beschilderd, aangepakt. Ze woonden een heel weekend in hun gedicht….
12.
Leo Peeraer: een monument voor de poëzie in Vlaanderen. Uitgeverij P: 30 jaar passie voor poëzie.
13.
Mijn poëzie speelt zich af op het breukvlak restant/geheel. Ze gaat uit van een soort van redzaamheid die in de dingen ligt. De potscherf bewaart perfect haar deel van de vorm van de pot. “Poëzie is iets wat zich staande houdt op de rand van het verliezen”, schreef A.L.Sötemann.
14.
Motto van mijn eerste bundel ‘Notaris van de kleine akker’:
”die aarde is vasgegroei aan die Mens,
en iedereen kry sy gat vol aarde.”
Breyten Breytenbach, Kouevuur
15.
Poëzie: residu van leven, kalkaanslag, inkt die niet uitwisbaar is, inscripties die de getijden overleven, aardlagen, zwaartekracht van luchtacrobaten, vrouw en kinderen aan het hart drukken, geboorte met bestaan doordrenken, schreeuw mijn aarde, vuur tekenen in gaten, schaarste in lege nesten uitgebroed, één tik en je hebt me…
© Toon Vanlaere
antoonvanlaere 'at' gmail.com
Extern:
Terzinen geschreven op het scherp van het bestaan (Paul Rigolle op Digther)
Alain Delmotte op de Boekhouding
Meander-Recensie van Peter Vermaat
Interview Meander
Philip Hoorne op 'Roer' (Uitgelicht)
Interview op Poëzie Centraal
Wikipedia-pagina Toon Vanlaere
Geen opmerkingen:
Een reactie posten