Inleiding van Paul Rigolle op 'Schreeuw mijn aarde', de nieuwe bundel van Toon Vanlaere
Met zijn vijfde bundel, zijn vijfde op rij ook bij Uitgeverij P, neemt Toon Vanlaere ons mee op een diepgaande poëtische excursie richting kern van het bestaan, richting midden aarde. Een ware wordingsgeschiedenis, ja zelfs scheppingsverhaal. Ik had de eer om de bundel als een van de eersten te mogen lezen en ik kan jullie van bij het begin van dit inleidend betoog al meteen verzekeren dat Schreeuw mijn aarde een dichtbundel is die aan de ribben kleeft.
In deze bundel die vooraan dit jaar nog de werktitel ‘Archief van toekomstige woorden’ droeg, schrijft en boetseert Toon Vanlaere met grove en minder grove klei een poëtische inventaris van de aarde bij elkaar. Daarbij schuwt hij geen enkel groot aards thema. Zijn poëzie is niet bang om zich letterlijk en figuurlijk vuil te maken aan de aarde. Het kind dat verboden wordt om zich ongedwongen bij het spelen vuil te maken staat hier heel ver van ons af. Alle facetten van de huid, het weefsel en het hart van de aarde heeft Vanlaere, in de handen van de taal spuwend, in deze bundel omgewoeld, omgespit, verkend, gecultiveerd en naar boven gehaald. Schreeuw mijn aarde ontgint de grensgebieden van het aards bestaan. Hij zet in, als ik goed geteld heb, niet minder dan 45 gedichten zowel een hymne voor als een afrekening met de aarde neer.
Ik lees ’s ter illustratie het eerste gedicht zodat je meteen weet wat je verwachten kan.
Het weefsel waarin
Kon ik toen met een rood schopje over mijn aarde glijden
als over een huid, zonder het een strelen te noemen?
Zoals een kind aarde gladstrijkt om er een knikkerbaan
van te maken. Ik stond daar alleen met mijn schopje.
Aarde was de schepping waarmee ik niet kon praten.
Ik moest iets tastbaars schreeuwen om zand
uit mijn keel te hoesten. Ik beet in mijn polsen.
Was ik echt? Of was mijn lijfje een handpop?
Mijn schop bleef steken in de kop van een berm.
Zo is meteen de toon gezet. Niet onbelangrijk ook is hier even de opdracht te vermelden die Toon Vanlaere aan dit eerste en aan alle volgende gedichten laat voorafgaan. En hoe hij dat formuleert:
Voor wie veerkrachtig op aarde wil dansen.
Voor wie op harde grond heeft geknield.
Voor wie omwille van de aarde heeft gesmeekt, bemind, gespuwd, gejuicht.
Geef toe met een opdracht als deze kun je niet anders dan je als lotgenoot van de dichter, en net zo rechtop lopend op de aarde, aangesproken te voelen.
En toch is het, nu deze bundel er effectief is, vreemd om van Toon te horen dat hij lang gedacht heeft dat er van hem nooit nog een bundel zou verschijnen. Niet dus, al heeft die rare pandemie-periode daar ook wel wat mee te maken. Ineens vond hij in de afzondering weer de drive en de inspiratie om aan nieuwe gedichten te werken.
In een van zijn eerste mails die hij mij begin dit jaar over de bundel schreef, zei hij:
Mijn nieuwe bundel is ook voor mezelf een verrassing. Het is heel heftig geweest. Als het ware een geboorte zonder verdoving. Het is geen prettige bundel. Ik ben heel diep geweest. En ik wilde een vormvaste bundel. Alle gedichten bestaan uit drie terzinen. En vanuit die beperking heb ik mij een stijl moeten aanmeten. Heel grimmig en rauw. Alles draait om leven met aarde. En in die zin is de bundel ook - maar heel breed - gelinkt aan de klimaatopwarming.
Tijdens een voorbereidend gesprek bevestigde hij mij op een mooie donderdagnamiddag in september dat het schrijven een erg intense aangelegenheid was geweest. “Weetje wat zo’n bundel vergt van een mens? Je loopt er maanden, soms jaren mee rond, je gaat er mee slapen en je staat ermee op. Intensief werk. Het is mijn vijfde bundel en ik heb het gevoel dat ik nooit eerder de boetseerklei van de taal zo heb gekneed.”
Maar anderzijds zei hij ook: “Ik heb nu ’s alles gegeven wat ik kon zonder ook maar een moment rekening te houden met externe elementen en factoren… Ik heb mij nu ’s van niets of niemand iets aangetrokken. Ik hoefde niemand te pleasen, dat gevoel had ik heel sterk. Ik heb in Schreeuw mijn aarde echt geschreven zoals ik wilde schrijven.”
De thematiek en de inhoud van ‘Schreeuw mijn aarde’ mag dan indringend en prangend zijn, ze hoeft, voor wie het vroegere werk van Toon Vanlaere een beetje kent, niet te verbazen. Al in zijn allereerste bundel, Notaris van de kleine akker uit het jaar 2000, staan er al gedichten die intens refereren aan de aarde. Gedichten met als titels ‘Opgravingen, Graver, Archeoloog, Reconstructie, Amfitheater, Kleitablet, Paardenbit, Schraper… Alleen al te merken en te horen aan die titels kun je zeggen dat 21 jaar na zijn debuut en zowat 150 gedichten later een bundel als “Schreeuw mijn aarde” niet uit de lucht komt vallen.
In het gedicht Archeoloog uit die eerste bundel staat de strofe “Langzaam uit aarde losgewikkeld/kan de vondst/het ijle luchtruim nauwelijks/aan".
Wie de cover bekijkt is meteen getroffen door het beeld waarmee de kaft is uitgevoerd. Paul de Doncker waarmee Toon al langer samenwerkt maakte voor de gelegenheid een tekening los uit zijn boek ‘Sub rosa’, ‘Onder de roos’ die perfect past bij de indringende inhoud van het boek.
Aan de gedichten uit Schreeuw mijn aarde gaat een intense vroege herinnering van Toon vooraf. Hij vertelde mij een anekdote die mij lichtjes verbijsterde en die zijn verhouding met de aarde een flink pak duidelijker maakt. Hij was nog heel jong, begin jaren vijftig, toen zijn vader, de landbouwer, hem ’s op een goeie dag meenam met emmer, schopje en touw naar het einde van een van hun akkers. Daar bleek een rioolbuis verstopt geraakt te zijn met aarde. Toon, die nog klein genoeg was om in de buis te kunnen kruipen, kreeg de taak om die buis vrij te maken zodat het water weer van de akker zou worden afgeleid. Met zijn schopje en zijn emmer begon de kleine Toon de aarde uit de buis te schrapen. Tot hij op een bepaald ogenblik vast kwam te zitten en opgesloten raakte. Het was de aanleiding tot een levenslange vorm van claustrofobie. Uiteindelijk kon hij door zijn vader worden bevrijd. Toon Vanlaere noemt het sindsdien een beetje metaforisch zijn tweede, maar dan vaderlijke geboorte. Het is niet niets wat zo’n ervaring met een kind doet. Maar gek genoeg, vertelt hij, was hij niet kwaad op zijn vader. Nee, hij was kwaad op de aarde die hem had ingesloten.
En zo zie je maar dat de aarde niet enkel symbool staat voor ongebreidelde groei en vruchtbaarheid maar ook bijzonder bedreigend kan overkomen. Toon heeft de anekdote niet expliciet in zijn bundel verwerkt maar ze maakt wel een en ander duidelijk over zijn fixatie en fascinatie voor de aarde. Dat intense ervaringen uit de jeugd vaak bepalend zijn voor het latere creatieve werk van dichters en kunstenaars, moeten we in deze niet vertellen. “Wij zijn immers onze kindertijd” weet ook Toon! Het rode schopje in het eerste gedicht is al meteen een motief. De landelijke jeugd op de boerderij is voor Toon altijd een waardevolle voedingsbron geweest voor zijn poëzie. Zijn gedichten bevatten veel beelden van vroeger die de ouderen onder ons moeiteloos zullen herkennen. Een dichter werkt niet met woorden, verklaart Toon, hij werkt met beelden. Vanlaere roept een wereld op die doorheen de voorbije decennia hopeloos is verloren gegaan maar niettemin heel sterk in ons blijft bestaan. De dingen van de jeugd gaan immers wel voorbij, maar nooit over. Het bloed opvangen van op de boerderij geslachte varkens, de magie van - je mag het niet luidop meer zeggen - het roven van vogelnesten. “We hadden 365 wilgen”, vertelt Toon, we kropen daarin en mijn lichaam vertoont nog altijd littekens van uit de bomen te vallen. Het spelen met salamanders, ‘lokketissen’ in het beschaafd West-Vlaams. De bijen in hun nesten kwaad maken, met de hand of met een stok, nesten die gaan gonzen wanneer je er de hand oplegt… Het zijn allemaal zaken die mee de voedingsbodem vormen voor de poëzie van deze dichter.
Ook het feit dat hij zowat tien jaar van zijn vroege jonge leven in internaten in Haasrode en Torhout heeft moeten doorbrengen, heeft hem getekend. Het maakte dat hij zich vervreemd ging voelen van wat hem lief was. Maar toen ook heeft de natuur hem gered.
In de cyclus “Zeven aardsacramenten” evoceert hij, de schuilplekjongen, ook de vroege jaren van een nog streng geloof. “Als een mens in stof uiteenvalt, is dat stof dan nog menselijk”, staat er. En ook “Erbarm u onzer”. De hechte band met de aarde en de natuur is bij Toon nooit weggegaan. Op latere leeftijd heeft Toon zelfs nog met de graanblazer meegeholpen aan de oogst.
Het mag niet verbazen dat de dichter in deze bundel vaak de aarde aanspreekt. In het gedicht ‘Aderen in zaad’ staat: Aarde, ik loop met pezen uit jouw hiel.” Maar toch weet de dichter ook geregeld los te komen van de aarde. Er is het gedicht Boompijn bijvoorbeeld waarin de dichter zegt: geen aarde kan me nog raken. Ook dit gedicht is trouwens gebaseerd op een concreet gegeven uit het leven van de dichter. We hadden in onze boomgaard een troostboom. Als er iets niet ging, gingen we onder die boom zitten. Stilzwijgend trokken we daar naartoe.
We noemden hem de kameel omdat hij een gebogen stam had.
Het gedicht gaat zo:
Boompijn
Diep in de boomgaard staat de troostboom.
Vlees van hout, huid op takken. Wat is pijn
als ze langs de stam klimt, verdampt in bladeren?
Korst op het loof van fruitbomen.
De pezen van de boom vormen de trapeze
waaraan ik me vastklamp.
Een lange zenuw zegt me dat ik schommel.
Ik hang aan touwen die ik vertrouw.
Geen aarde kan me nog raken.
Opmerkelijk is voorts hoeveel vragen er in de gedichten staan. “Was mijn lijfje een handpop?”, “Wie heeft nog meer varkenskoppen?”,”Wie zegt mij welke kant van het mes het scherpst is?” “Wie blijven we zien als de ware? De indringer? Wie blind wegliep? Wiens bord geeft een doffe klank? Wie treft schuld toen niemand er was? Wat zalft ons van boven tot onderen? En er staan er nog veel meer in.
Heel regelmatig is dit een harde confronterende bundel. De gedichten zijn stevig in de aarde geënt. Geaard zou ik zeggen. Ze lijken soms in een geut, in een breed zaaigebaar in de grond gebracht. Gepoot. Neergepoot. Rechttoe, rechtaan. Niet fijn- maar eerder ruwborstelig.
Ook de titels van de drie cycli waarin de bundel is opgedeeld vertellen op dat vlak boekdelen.
Zure room van aarde
Spuwen op de verdorring
en de derde: het dunne schrapen van ontbering
Wat prettig aanvoelt is de hechte structuur waarin de bundel gegoten is. Schreeuw mijn aarde bestaat uit niets anders dan terzinen, drieregelige strofen. Drie strofen per gedicht. Ik moest even aan dat fantastische ‘La Divina Commedia’ van Dante denken. De Goddelijke Komedie van vooraan in de veertiende eeuw bestaat immers uit meer dan 3000 terzinen. Schreeuw mijn aarde komt dus, als ik het goed heb aan 45 gedichten x 3 of 135 terzinen. Toon heeft dus nog wat werk wil hij zich met de beroemde Florentijn meten. Vormvastheid zorgt in goeie handen (vreemd genoeg altijd) voor vrijheid! En ze dient het geheel. Er is over nagedacht. En toch doen de verzen binnenin het gedicht wat korrelig, hoekig aan. Het schuurt regelmatig in deze taal. Mager zoals de aarde soms kan zijn. Gelaagd, een voetafdruk op het land. De dichter hanteert zonder franjes ook elementen uit de spreektaal. Hij gebruikt ordinaire wendingen en taal die af en toe bagatelliseert.
Een van de kernbegrippen uit de bundel is het woord ‘Schaarste’. Toon Vanlaere verheelt niet dat ze het bij hem op de boerderij in zijn jeugd niet breed hebben gehad. Ze hadden genoeg maar dat was ook alles. Wellicht is die lijfelijke ervaring ook de verklaring waarom er zoveel schaarste en leegte spreekt uit de bundel. Je kunt veel kanten uit met de aarde maar de boerenstiel is lang niet meer de makkelijkste. In Perceeldrift zegt de dichter: “De boerenstiel geeft ons slechts het vel op de melk.”
Ook in zijn compacte stijl bespaart de dichter op ‘weelde’. Als voorbeeld is er het gedicht ‘De Snee’.
De Snee
We houden niet op iets te verliezen.
Schaarste ligt in lege nesten uitgebroed.
We eten zwijgend. Niemand durft het vlees
te overschreeuwen. Wie zegt mij welke kant
van het mes het scherpst is? Met een armlengte
voorsprong grijpt iemand een brok. Ik plet
met mijn tanden wat jij niet hebt gekauwd.
Een beugel belet me te slikken
wat beet na beet wordt ingezet.
Een van de kernvragen van de hele bundel is ‘Bezitten wij de aarde? Of behoren wij de aarde toe?
Toon heeft het zichzelf en ook ons met deze bundel niet makkelijk gemaakt… Schreeuw mijn aarde is een zeer consistente bundel geworden waarin de taal schrikt en schikt, wikt en wrikt, wroet ook. Maar niettemin ook elegant kan en mag zijn. De dichter wordt een landbewerker die de aarde aanschouwt in haar algehele essentie. Noestig, doorgrond, dooraderd…
Er zit ook veel tweespalt in. Tussen man en vrouw, grond en hemel, jeugd en ouderdom, tussen lijf en aarde, stof en as, vlees en bloed…
Talloos zijn de verzen die blijven hangen, beklijven, nazinderen… De bundel staat bol van de existentiële regels. ”Een hond bijt zich in zijn hoest vast”. “Vechtaarde wil duwen als een mol”, “Het graan heeft de baard in de keel”, “We zuigen de ruggegraat van de aarde leeg”. “Familieverhalen zitten in tattoos uitgespaard”.
In het allerlaatste gedicht vinden we het rode schopje van bij het begin terug. Het slotgedicht lijkt daarmee de cirkel rond te maken.
Adem van elders
Ik zoek een lichaam waarin ik genees van stof en as.
Mijn geboorte moet ik met bestaan doordrenken.
Ik was het kind dat niet bestond.
Een schopje had ik. Het was rood geverfd.
Wat ontbrak was de huisjesslak die ik aanbad.
Ik had ze omhelsd om bij haar in te breken.
Een mond zocht ik om adem te ontvreemden.
Ik moet nog kinderkleding dragen om op te groeien.
Ik pel het vel van aarde. Daar is ze. Dampend.
Je kunt niet los schrijven van de wereld. Dat is wat Toon Vanlaere ons met deze bundel leert. Niet toevallig heeft hij de quotes die hem frappeerden terwijl hij de bundel schreef, achteraan in zijn bundel opgenomen.
'Schreeuw mijn aarde' is een bundel geworden op het scherp van het bestaan. Werk van een ouder geworden dichter die zijn eigen existentie, en bij uitbreiding die van de mens, vrank en vrij in de ogen kijkt, durft te kijken. De schuilplekjongen is uit zijn beschutting getreden. Hij legt de grondtoon van ons bestaan bloot. Rakend aan de blote existentie van wie we allen zijn. Het is een bundel die ontgint. En ook af en toe op een mijnenveld stoot. Want ook dat is de aarde. Een geheugen van de tijd. Het is voor Toon Vanlaere niet alleen “Schreeuw mijn aarde”, het is ook en vooral “Schreeuw mijn poëzie”. Ik begrijp niet altijd wat ik geschreven heb, zei Toon Vanlaere mij tijdens het gesprek... Maar da’s ook niet nodig. De poëzie ontstaat in de lezer. Je koopt een toegangsticket tot je eigen beelden. De Nederlandse dichter Henk van der Waal schreef ooit “Het kunstwerk of gedicht is niet het resultaat van een influistering, eerder een antwoord op het uitblijven daarvan.”
Van een van zijn vroege leraars Guido Cafmeyer leerde hij dat er in het hoofd van ieder van ons een klein creatief theatertje zit, maar dat maar weinig mensen het ook echt gebruiken. Wel kijk aan het slot van dit betoog wens ik ons allemaal toe dat we dat kleine theatertje in ons hoofd goed blijven ontginnen en verzorgen. Voorts hoop ik dat deze nieuwe bundel van Toon Vanlaere meer dan geregeld zijn Schreeuw zal laten horen! In de aarde, en in de wereld.
© Paul Rigolle
Pittem, vrijdag 8 oktober 2021.
Deze tekst die hier lichte aanpassingen bevat, werd op vrijdag 8 oktober 2021 in Pittem, het thuisdorp van de dichter, uitgesproken voor een talrijk opgekomen publiek. De bundel krijgt bij uitgeverij P al meteen een tweede druk die in januari 2022 zal verschijnen.
Toon Vanlaere bij Uitgeverij P
Wikipedia-pagina Toon Vanlaere
Toon Vanlaere bij De Schaal van Digther
Geen opmerkingen:
Een reactie posten