“Ik herinner me dat ik een camera kocht waarin een onontwikkelde film zat”
Dagboekgedicht (vr 29/12/2000 - voor Jasper)
We spreken af. Terwijl ik met de dingen sleur
klimt hij de ladders op, timmert een hemel bij elkaar
en hangt er lampen in. Ik breng de wierook aan,
vrouwentongen, een kast uit eik en een gitaar.
Een gordijn vol bloemen hang ik voor het raam
en werp - alles voor de film! - zoveel ik dragen kan,
het nepfruit in de schaal. Een meisjeskamer
in een naamloos huis, dit is, zegt hij, wat hem
voor ogen staat. Daarin een man, daarin een vrouw.
En of het - muziek van misverstanden - tussen hen,
ooit iets worden kan, dat ziet hij later wel.
Nu is er, ingescheept en wel, gekunsteld
en geklaard, het licht dat op alles vallen moet.
Ik glimlach om de verbazing die openbloeit
op zijn gezicht en die ik herken van toen hij nog
een jongen was en wij samen keken naar de zee.
In één avond maakt het kunstlicht ons - een vader
en een zoon - als in een happy-end aan elkaar gelijk.
© Paul Rigolle
Uit de cyclus dagboekgedichten:
"Het heimwee van de bladen naar het boek"
Geen opmerkingen:
Een reactie posten