I
Mij nestelend in je okselholte
teken ik een bron van licht.
Van plooi tot plooi,
met ademloze hand, bereken ik
je schaduw als een raadsel.
Terwijl de avond valt
over de stad, over de smalle grens
tussen jou en mij.
Het is alsof de wolken ons omarmen.
Hoor je die zachte, bruisende muziek?
II
Blind van genade, vol van tekort
tast ik de scherpe kanten
van oktober af,
ben ik die ben
in het losbladig boek
van je gezicht.
Mijn stem, een windvlaag
die hevig aan de bomen schudt.
Herfstlicht is mijn gids
in jouw langgerekte labyrint.
III
Zelfs als er geen taal is die liefde
vertaalt, toch zal ik
woorden verschalken
om dat allerikste
jij van jou te vinden.
Kom jij met je lichaam, broos
en breekbaar als licht.
Dat ik schilder ben
van regenbogen heb
ik je nooit verteld.
IV
Misschien groeien de appelbloesems in je tuinen
uit het krachtige verlangen naar kleur?
Stammen de bomen op je grastapijt
uit de resten van een afscheid?
Deze klare nacht, stil ontwaakt hij.
Ik benoem hem met je welbespraakte naam.
© Johan Clarysse
Johan Clarysse is beeldend kunstenaar en schrijft geregeld ook poëzie. Bovenstaand gedicht komt uit het ongepubliceerde typoscript ‘Met een stem van water’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten