Bedenkingen bij het lezen van 'Alles komt terug' van Antoon van den Braembussche
Recensie: Romain John van de Maele
In 1956 publiceerde Louis Paul Boon zijn meest pessimistische roman:
Niets gaat ten onder. Ik heb die titel altijd als een variant van Friedrich Nietzsches begrip ‘die ewige Wiederkehr des Gleichen’ beschouwd. Nietzsches stelling heeft vooral geschiedfilosofische
implicaties, en ook de titel van Boons roman kadert in een
geschiedfilosofische benadering van het leven – hij huldigde een
cyclische geschiedopvatting. Voor mij ligt een dichtbundel van Antoon
van den Braembussche:
Alles komt terug. De ondertitel luidt Over “de eeuwige terugkeer van het gelijke”, en
de bundel wordt ingeleid met een citaat uit
Aldus sprak Zarathoestra en met een versregel uit Rutger Koplands bundel
Het orgeltje van yesterday: ‘Alles verandert maar keert onveranderd terug.’
Voor ik mijn aandacht op het werk van Van den Braembussche richt, stip ik aan dat het werk van de filosoof met de hamer me altijd een zekere afkeer heeft ingeboezemd. Ik heb nooit zijn vernielingsdrift begrepen. Hij was ongetwijfeld niet de enige filosoof die geweld legitimeerde, ook Voltaire – toch een vooruitstrevende humanist – zat niet om een krachtige oproep verlegen: ‘Ecrasez l’infâme!’ Op de binnenflap van het achterplat van
Alles komt terug wordt gesteld dat ‘poëzie de creatieve plek bij uitstek is waar kunst en filosofie elkaar kunnen ontmoeten.’ Dat is een stelling waar ik me graag bij aansluit. Naar verluidt staan – naast die ontmoeting – in deze bundel liefde en stilte centraal, en er zou ook sprake zijn van een mystieke inslag. De terugkerende stilte is een noodzakelijke geluidsdemper in een wereld die in lawaai verdrinkt, en vaak het beginpunt van een even noodzakelijk bezinningsmoment. Vanzelfsprekend mag ook de gevende liefde niet ontbreken, want zonder die liefde is het leven een schrale ervaring.
Als de mededeling van de uitgever klopt, heeft de dichter voldoende afstand genomen van Nietzsche, en dan moet ik als lezer ook niet vrezen voor een late oekaze uit Weimar, waar Nietzsche in een poging om zichzelf te worden op de rand van de afgrond danste. Van den Braembussche en ik staan anders tegenover de denker die ooit schreef dat de mens niet alleen een schepsel maar ook een schepper is die na de dood van God op zoek moet gaan naar de zin van het leven, maar dat mag mijn lezing van de gedichten niet beïnvloeden.
De bundel bestaat uit een doorlopende reeks gedichten, niet uit een aantal cycli, en elk gedicht heeft een titel. De stilte en de liefde zijn niet altijd tastbaar aanwezig, maar de stilte wordt wel gesuggereerd in het gedicht ‘Kant lezend’. (23). Het werk van Immanuel Kant (1724-1804), de denker uit Königsberg en wellicht de meest systematische filosoof van zijn tijd, leest men best in een figuurlijke cocon. Maar ook een cocon schermt niet alle invloeden af: ‘Kant lezend / hoor ik eensklaps / het geluid van een vogel die voorbijvliegt / in mijn tuin / de stem van een vriend die / langzaam verdwijnt in de wind. // Ik ben alleen op de wereld. // Ik ben gelukkig. / Ik denk aan jou.’ Het gedicht doet me wat denken aan schilderijen van Raveel en gedichten van Jooris, waarin gelijkaardige scènes worden verbeeld of verwoord. De verbroken stilte mondt uit in een bespiegeling over het voorbijgaande: de voorbijvliegende vogel verdwijnt samen met de stem van de vriend, maar de afgeleide lezer laat zich niet uit zijn lood slaan. Voor hem betekent alleen-zijn geen straf – Franz Kafka schreef ooit ‘Alleinsein bringt nur Strafe.’ Het denken verbindt het lyrisch subject met de Ander en dat maakt het gelukkig. Verbondenheid lijkt een andere vorm van liefde te zijn. Van den Braembussche verwoordt zijn gedachte op een heel sobere, directe manier, in een echte parlandostijl.
De stilte is ook het beginpunt van ‘Heel even maar’. (17) ‘Wat is er mooier dan / de stilte die de aarde kust?’ vraagt de dichter zich af. Nu verbindt hij de stilte met een droom waarin hij zonder handen een witte lelie plukt en het ‘ogenblik waarop / kastanjes barsten van geluk / en je aanloopt tegen een zeepbel /van een naburig kind.’ Die zeepbel laat hem het mooiste blauw zien dat hij ooit te zien heeft gekregen. Opnieuw is de grondgedachte verbondenheid, ook al bestaat die maar een enkel ogenblik in een droom en in een zeepbel die barst. De kastanjes die barsten van geluk zijn wel blijvers: wanneer de bolster al lang vergaan zal zijn, zal de kastanje vruchtbaar voortleven in een nieuwe kastanjelaar. De kastanje die barst van geluk zou wel een metafoor kunnen zijn, een dichterlijke omschrijving van een vrouw die nieuw leven schenkt. De liefde wordt hier indirect verwoord.
Het gebrek aan stilte wordt kritisch verwoord in het gedicht ‘Het onbestemde’ (18): ‘Er is de waanzin van de stad / die krijst in al haar geledingen.’ Maar wie aan het contingente voorbij kan gaan, zal ook in de stad ‘de eeuwige terugkeer / van het gelijke’ ontdekken: de onwankelbare aanwezigheid van het ‘oneindige en het goddelijke’, al zijn die slechts door een kier bereikbaar. Zinvol leven vraagt een inspanning. De eeuwige terugkeer is ook letterlijk aanwezig in het gedicht ‘Steeds weer’ (35): ‘De tijd omarmend, / de eeuwige terugkeer / in de luwte van je schaduw.’ ‘Steeds weer’ is een liefdesgedicht dat bijna aarzelend het voorrecht van de ontvangende liefde blootlegt en tegelijkertijd de gevende liefde huldigt. In ‘Steeds dezelfde’ (34), een gedicht vrij naar Paul Eluard – ‘Je t’aime’? – wordt ongeveer dezelfde boodschap verwoord, maar zoals bij Eluard wordt de vrouw in dit gedicht min of meer gesacraliseerd. Woorden spelen een grote rol in elke relatie, niet alleen in de liefde, ‘want woorden geven respijt / zoals een rivier ruimte geeft / aan water en verademing.’ (40)
Van den Braembussche gebruikt geen ongewone taal, geen eind- of binnenrijmen, en er valt nauwelijks enige assonantie op. Ook alliteratie is vrijwel geheel afwezig. De eenvoud is bedrieglijk, want de woorden dekken een diepe lading. ‘Magritte indachtig’ (26) wijkt wat af van de algemene regel. In de drie gedichten, die onder die titel werden geplaatst, valt wel een dichterlijke ingreep op – er wordt gebruik gemaakt van schaars eindrijm en assonantie, en precies daardoor blijven de drie korte teksten ook langer nagalmen. ‘Magritte indachtig’ is het gedicht dat mij het meest heeft aangesproken. Inhoudelijk sluit het goed aan bij de andere gedichten, maar de dichter hangt zijn beelden op aan de verbeelding van Magritte. En dat mag – veel dichters hebben zich laten inspireren door het werk van Raveel, anderen hebben de kunst van Rik Wouters of zelfs Jan van Eyck als basis genomen. Ook al gebruikt Van den Braembussche alledaagse woorden, om tot de essentie van zijn gedichten door te dringen, moet men de nodige – vruchtbare – tijd nemen.
©
Romain John van de Maele
Antoon van den Braembussche, Alles komt terug, Uitgeverij P, 48 blz., € 16,50, ISBN 978-94-92339-53-9.