...In die jaren brachten China en Frankrijk hun eerste waterstofbom tot ontploffing, werd de Sorbonne door studenten bezet, vaardigde paus Paulus VI de encycliek Humanae Vitae uit, werd Tsjecho-Slowakije door de landen van het Warschaupact bezet, ontving Gerard Kornelis van het Reve de P. C. Hooftprijs en Miguel Angel Asturias de Nobelprijs, zette Neil Armstrong tijdens een rechtstreekse televisie-uitzending als eerste mens voet op de maan, zong Joan Baez te Berkeley en Woodstock, werd de Amerikaanse luitenant William L. Calley in staat van beschuldiging gesteld voor de moord op meer dan honderd Zuid Vietnamese burgers in My Lai, werden Che Guevara, Martin Luther King, Salvador Allende en Sharon Tate vermoord, overleden Ho Tsji Minh, Bertrand Russell, Igor Strawinsky, Simon Vestdijk en Papa Doc, zong Dylan op het eiland Wight, verlieten de Amerikanen Vietnam, werd in Libië koning Idris afgezet door kolonel Kadhafi, ontaardde een gijzelingsactie van de Palestijnse guerrillagroep Zwarte September tijdens de Olympische Spelen te München in een bloedbad, vielen Amerikaanse troepen Cambodja binnen, zong Peter Green The Green Manalishi en Ian Anderson Aqualung, bezocht Nixon de Sovjet-Unie en China, alvorens uit te glijden over die bananenschil genaamd Watergate…
Ik heb dit alles amper geweten. Dit gewoel drong amper door tot de beloken kloosterbinnenkoer, de studiezaal, het dormitorium, de sportvelden van een Salesiaans internaat aan de landelijke zuidrand van Kortrijk, onder de Sint-Annaberg, waar zich in die dagen mijn wereld uitstrekte.
Zoals ik ook amper geweten heb dat in die dagen het Kortrijkse stadscentrum om vier uur in de namiddag vol raakte met zenuwachtig rumoer, blauwe plooirokjes, gerinkel van fietsbellen, dat er meisjes bestonden die niet op internaat zaten maar van school naar huis fietsten, ommetjes maakten naar het stadspark, of naar het jaagpad langs de Leie, met àndere jongens van mijn leeftijd.
Wellicht deed de Salesiaanse broederschap er alles aan om de triviale wereld buiten te houden, opdat de pupillen zich beter zouden kunnen concentreren op wat wezenlijk was: de wereld der antieken, bijvoorbeeld, die volgens de beginselen van de Grieks-Latijnse humaniora van alle tijden was. Die wereld, waarmee wij opstonden en gingen slapen, was veredeld, schematisch, gepolijst, ingedikt, hij kwam uit vergeelde schoolboekjes, maar: hij kwam tot ons in kunstige woorden. Hij kreeg langzaam vorm, uit woordenlijsten, grammatica, moeizame metrische vertalingen, dactylische hexameters, jambische trimeters, epitheta, chiasmen en anakoloeten.
Ik herinner mij pater Willemen zaliger, titularis van de poësisklas, die met stentorstem Horatius voordroeg, terwijl de vier klasmuren zijn stem in het kwadraat weerkaatsten: Eheù fugaces, Póstume, Póstume, labùntur anni; nec pietàs moram rugis et instanti senectae àdferet indometaéque morti… Het ontlokte mijn klasgenoten een nerveus gegiechel, maar ik, ik kreeg er ondefinieerbare rillingen van.
Ik zal wel een aangeraakte geweest zijn. Tot in mijn vezels vatbaar voor taal. Op een leeftijd die doorgaans intense lichamelijke sensaties en onduidelijke emoties met zich mee brengt, schoof het woord vóór de werkelijkheid, transformeerde zich in taal wat ik voelde en waarnam.
(Nu besef ik dat de parken, priëlen, bosschages en landerijen die in mijn gedichten zo vaak het decor uitmaken, hoewel Westvlaamser en meer doortrokken van zure regens, meer overvleugeld door de dodelijke schoonheid van de herfst en van het fin-de-siècle, verre echo's moeten zijn van de pastorale, door cipressen beschaduwde decors van Theocritus, Vergilius, Horatius).
Bernard Verstraete, leraar Nederlands, introduceerde de Vijftigers en verschafte me het kapitale inzicht dat je moderne poëzie kon schrijven zonder per definitie alle klassieke verworvenheden overboord te moeten gooien. Hugo Claus schudde mijn zicht op de taal, en bijgevolg op de wereld, helemaal dooreen. Ik heb De Oostakkerse gedichten luidop lopen declameren in de Bavikhoofse velden, tijdens de zomervakantie, terwijl de zon op mijn kop brandde en in het koren haar jongen maakte. Tegen de wand van mijn kamer prikte ik een foto van de meester, Claus met donkere bril op een veldweg aan de molen te Nukerke, en daaronder de volgende, duizend maal gelezen, ontzagwekkende regels:
Verterend vocht, scherpe begeerte
De zomer daarbuiten richt
Mijn kruisboog van liefde.
De tuin is volbracht.
Een zomerdag.
En de kringloop eindigt niet.
Ons bloed verandert niet.
Gij, die spant als een panter,
En ik, die schiet in lemmer en spies,
Wij betalen tol en worden een seizoen.
De heldere oorden achter de woorden. Eerder zal je het avontuur vinden in een boek, dan op straat. Intens leven is schrijven over het leven. De wereld is een activiteit van de geest. De wereld is gemaakt om uit te lopen op een mooi boek. Schrijven is weerbaar zijn tegen het verpletterende dat bestaan genoemd wordt, misschien de enige zinvolle vorm van weerbaarheid. Dat begon mij daar allemaal vorm en klank te krijgen, daar in de dakkapel van dat kale Salesiaanse internaatskamertje, waar ik mij op een lauwe septemberavond van 't jaar negentienhonderd-en-zoveel voor het eerst had aangeschikt tot het schrijven van een gedicht.
… En in die jaren werd Alcibiades op aanstichten van Lysander in Phrygië vermoord, versloeg Themistocles de Perzische vloot in de baai van Salamis, sprak de oude Cato het beroemde gerundivum Carthaginem esse delendam, werd het hoofd van Heer Halewijn op de tafel en dat van Cicero op de rostra gezet, opende Seneca zich de polsaderen, en ook Gaius Petronius Arbiter deed dat, sprak Horatius zijn onverwoestbare gerundivum nunc est bibendum, terwijl hij zijn wijnstokken snoeide in Latium (Alan Wilson zong Going Up the Country), ontdekte ik gaandeweg het werk van de Haes, Gilliams, Christine D'haen, Herman Hendrik ter Balkt, Nic van Bruggen (de pink poet waarmee ik meer dan tien jaar later 't Antwerpen zou borrelen in kroegen waarvan de naam inmiddels ook alweer tot de stadslegenden behoort), kwam Albert De Longie, in die dagen mentor van veel jonge Vlaamse dichters, mij te Bavikhove opzoeken met de mededeling dat ik met mijn gedicht Een vreemde in het dorp de poëzieprijs van het tijdschrift Nieuwe Stemmen gewonnen had, zag ik mijn gedicht en mijn naam gedrukt in Nieuwe Stemmen, was mijn debuut in de letteren een feit.
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten