Pagina's

zondag 8 september 2013

Alain Delmotte - Dichterlijke overdrijvingen #3

DICHTERLIJKE OVERDRIJVINGEN

3.

Het werk van Whitman is imposant: in de breedte en in de hoogte. Personen met agorafobie zou ik de lectuur ervan afraden. Maar er zijn zaken die me storen. Zijn egotisme, bijvoorbeeld. Of liever: het egotisme van het personage, zoals Borges ons onderwees, dat zich in Whitman’s teksten te kennen geeft en door de dichter zelf ‘Walt Whitman’ wordt genoemd. Ook zijn exhibitionistisch uitvallende taalboulimie kan me wel eens irriteren. Ik hou veeleer van gedichten die hun eigen onvermogen bekennen, hun armoede toegeven, die met grote moeite en met weinig succes hun illusies proberen door te prikken, die zich in hun eloquentie verspreken. Zoals gezegd hoef ik van de dichter daarbij enkel de contour waar te nemen en niet zijn gehele lijf en leden, zijn karakter en zijn humeuren. Ik zoek de dichter in de wijze waarop hij vorm geeft, waarop hij verwoordt. Waarop hij faalt.

Bij Whitman is dat niet het geval. Hij is me bijwijlen te assertief. Maar ik zie zijn grootheid in, en hoe contradictorisch het ook klinkt, zijn werk zou ik niet willen missen. Iets trekt me erin aan. Is het de oraliteit., het onstuimige, de ongegeneerde, ongedwongen manier waarop hij in de lyriek volhardt? Zijn werk is namelijk één grote dichterlijke overdrijving.

Je voelt Whitmans hete adem als je zijn gedichten ondergaat. Hoewel ik het meer van gebroken stemmen moet hebben, maken zijn meerdere al dan niet verboden stemmen grote indruk. Hij spreekt geheel zonder complexen - zoals nogal wat huidige dichters dat waarschijnlijk niet meer kunnen of willen kunnen. Of er gewoonweg niet meer in staat toe zijn.

Zijn uitbundigheid: in welke mate is die nog de onze, kan die nog de onze zijn? We leven berekend en beredeneerd. We leven zurig. Scepsis drong tot in de kiem van vele poëzie door, tastte hard het lyrische aan. We beschikken meer over het talent om te treuren dan om te jubelen. Moet ik toegeven dat ik die uitbundigheid van Whitman benijd? En dat het daarom is dat hij mij wel eens irriteert?

In ‘Salut au monde’ zien we Whitman ons extravert en met open armen tegemoet komen: ‘Hallo, hier ben ik, hier ben jij, hier zijn we’. Met een grote, eenstemmigheid uitstralende lyrische drijfkracht ‘refresh’d by storms, immensity, liberty, action’. Je stapt een luchtballon in en je maakt in dertien zangen een reis rond de wereld. (Als ik een gedicht lees, dan lees ik het voor. Natuurlijk niet altijd hardop maar met een innerlijke stem. En dat ‘voorlezen’ van ‘Salut au monde’ werkt zo aanstekelijk dat je ervan gaat hyperventileren. Gevaarlijk in zo’n luchtballon.)

Achter Whitmans recitatieve poëzie zitten allerlei retorische trucages. Je kunt ze er zo uithalen. Maar het werkt. In elk geval mist het op mij zijn effect niet. En natuurlijk is sinds de negentiende eeuw de wereld niet meer zo netjes opgedeeld zoals Whitman het in zijn tekst voorstelt. De feitelijke waarheid is niet de inzet, maar de waarachtigheid van het gebaar dat er zich in aftekent. Hier klinkt gulle hartelijkheid door. Empathisch wordt alles wat (en iedereen die) bestaat toegejuicht. En alles en iedereen mag er zijn. Dit unanimistische gedicht is een kaakslag aan alle potentaten en Pol Pots ter wereld. (Twijfelachtig of ze uit die kaakslag iets zullen leren.) Het solidaire gehalte, het gebaar, het open, democratische gebaar van Whitman, daar gaat het mij bij de lectuur van deze tekst om! I raise high the perpendicular hand, /I make the signal,/
To remain after me in sight forever,
/For all the haunts and homes of men. En dat het allemaal gebeurt in naam van Amerika, neem ik er maar bij.

Maar die lyrische roes, schuilt daar geen nuchtere kijk achter? Ik had het over trucages. Begroette Whitman niet meer de woorden, dan wel mensen in levenden lijve? Was hij niet veeleer op zoek naar menselijkheid in de woorden? Wat maken woorden menselijk? Hun etymologie die zowaar hun biografie is? Hun lemma’s in het woordenboek? Woorden gaan van mond tot mond. Wie ‘goedendag’ zegt, evoceert, haalt levensechte verhalen aan. Aan elk woord zijn geschiedenissen verbonden. Is het onder meer niet aan de dichters om die geschiedenissen (of zouden het levensverhalen zijn) in hun gedichten door te vertellen, om erover te waken? ‘Salut au monde’ is een zich rond zich heen zwierende, pakkende geschiedenisles.

Nee, – hoe graag we het ook zouden willen en willen geloven – het gedicht werd niet in een luchtballon geschreven. Wellicht in een studeerkamer met woordenboeken, encyclopedieën, historische geschriften, spirituele literatuur en atlassen binnen handbereik. En hier komen we weer bij D’Haen terecht. Dit gedicht is een lang citaat: een lexicale tsunami, een kosmopolitische inventarisatie ‘refresh’d by storms, immensity, liberty, action’.

Al dan niet uitgekiend sleept deze litanie in zijn vaart alle ‘geciteerde woorden’ met grote gemakzucht mee. Het lijkt wel of je hier voor het eerst die woorden leest, dat je voor het eerst al die geschiedenissen en gezichten achter de woorden ziet. (Pol Pot en zijn clubje bedachten voor de woorden geen gezichten maar ideologische aberraties – door o.m. de geschiedenis van het woord ‘goedendag’ neer en leeg te halen.)

Spreken overigens niet alle gedichten voor het eerst? Waar spreekverbod geldt, is de dichter dan de eerste die het zwijgen wordt opgelegd? Ik zou het niet weten. Maar met zekerheid weet ik daarentegen wel dat de dichter één van de eersten zal zijn die het woord opnieuw tot zich zal weten te nemen. We overdrijven niet door die dichter hier nu al te begroeten, want hij zal onmisbaar blijken.


© Alain Delmotte


Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013


Geen opmerkingen:

Een reactie posten