Pagina's

zaterdag 28 september 2013

Uit de lucht gegrepen - Alain Delmotte

Van redactielid Alain Delmotte verschijnt zeer binnenkort de nieuwe dichtbundel "Uit de lucht gegrepen". Een uitgave van uitgeverij de Contrabas. De bundel wordt op vrijdag 4 oktober 2013 om 20:00 uur voorgesteld tijdens de eerste activiteit van "Vers in West". Dit in Boekhandel Theoria in Kortrijk. Die avond wordt in Theoria samen met de bundel van Delmotte ook nog 's "Dansen tot na sluitingstijd. Het beste uit Poëzierapport" voorgesteld. Iedereen welkom!

Meer info via dit blogbericht van Paul Rigolle die in Theoria samen met de samensteller van "Dansen tot na sluitingstijd", Philip Hoorne, Alain Delmotte (uiteraard!) en ondermeer Philippe Cailliau één van de dichters is die op "Vers in West#1" aan het woord komen. We verwijzen hierbij ook graag naar de Theoria-site.

donderdag 26 september 2013

Kluger Hans

Eind dit jaar houdt het literair tijdschrift Kluger Hans op met verschijnen. Jammer én helaas. Eén van de zovele voorbeelden van een tendens die niet meer in te dammen is? Lees de brief van de redactie aan de lezers...

klugerhans.wordpress.com

Update:
Kluger Hans gaat er mee door! Een ware doorstart dus met andere woorden: zie hiervoor dit bericht.

Het schrijven

"Deze poëzie ontleent haar kracht aan een sober en afgemeten taalgebruik, geen hermetische metaforen of moeilijke structuren. Elk woord staat waar het moet staan en draagt feilloos bij tot betekenis, vorm en ritme van het geheel. Voor de dichter Rigolle geldt -Descartes parafraserend- “Ik kan het schrijven, dus het bestaat.”

Richard Foqué, die zelf eerder ook al publiceerde in Digther, bespreekt op de bladzijden van de VVL-boekhouding "Tot het bestaat", de recentste dichtbundel van Digther-redactielid Paul Rigolle. Lees de volledige recensie hier.

zondag 8 september 2013

Alain Delmotte - Dichterlijke overdrijvingen #3

DICHTERLIJKE OVERDRIJVINGEN

3.

Het werk van Whitman is imposant: in de breedte en in de hoogte. Personen met agorafobie zou ik de lectuur ervan afraden. Maar er zijn zaken die me storen. Zijn egotisme, bijvoorbeeld. Of liever: het egotisme van het personage, zoals Borges ons onderwees, dat zich in Whitman’s teksten te kennen geeft en door de dichter zelf ‘Walt Whitman’ wordt genoemd. Ook zijn exhibitionistisch uitvallende taalboulimie kan me wel eens irriteren. Ik hou veeleer van gedichten die hun eigen onvermogen bekennen, hun armoede toegeven, die met grote moeite en met weinig succes hun illusies proberen door te prikken, die zich in hun eloquentie verspreken. Zoals gezegd hoef ik van de dichter daarbij enkel de contour waar te nemen en niet zijn gehele lijf en leden, zijn karakter en zijn humeuren. Ik zoek de dichter in de wijze waarop hij vorm geeft, waarop hij verwoordt. Waarop hij faalt.

Bij Whitman is dat niet het geval. Hij is me bijwijlen te assertief. Maar ik zie zijn grootheid in, en hoe contradictorisch het ook klinkt, zijn werk zou ik niet willen missen. Iets trekt me erin aan. Is het de oraliteit., het onstuimige, de ongegeneerde, ongedwongen manier waarop hij in de lyriek volhardt? Zijn werk is namelijk één grote dichterlijke overdrijving.

Je voelt Whitmans hete adem als je zijn gedichten ondergaat. Hoewel ik het meer van gebroken stemmen moet hebben, maken zijn meerdere al dan niet verboden stemmen grote indruk. Hij spreekt geheel zonder complexen - zoals nogal wat huidige dichters dat waarschijnlijk niet meer kunnen of willen kunnen. Of er gewoonweg niet meer in staat toe zijn.

Zijn uitbundigheid: in welke mate is die nog de onze, kan die nog de onze zijn? We leven berekend en beredeneerd. We leven zurig. Scepsis drong tot in de kiem van vele poëzie door, tastte hard het lyrische aan. We beschikken meer over het talent om te treuren dan om te jubelen. Moet ik toegeven dat ik die uitbundigheid van Whitman benijd? En dat het daarom is dat hij mij wel eens irriteert?

In ‘Salut au monde’ zien we Whitman ons extravert en met open armen tegemoet komen: ‘Hallo, hier ben ik, hier ben jij, hier zijn we’. Met een grote, eenstemmigheid uitstralende lyrische drijfkracht ‘refresh’d by storms, immensity, liberty, action’. Je stapt een luchtballon in en je maakt in dertien zangen een reis rond de wereld. (Als ik een gedicht lees, dan lees ik het voor. Natuurlijk niet altijd hardop maar met een innerlijke stem. En dat ‘voorlezen’ van ‘Salut au monde’ werkt zo aanstekelijk dat je ervan gaat hyperventileren. Gevaarlijk in zo’n luchtballon.)

Achter Whitmans recitatieve poëzie zitten allerlei retorische trucages. Je kunt ze er zo uithalen. Maar het werkt. In elk geval mist het op mij zijn effect niet. En natuurlijk is sinds de negentiende eeuw de wereld niet meer zo netjes opgedeeld zoals Whitman het in zijn tekst voorstelt. De feitelijke waarheid is niet de inzet, maar de waarachtigheid van het gebaar dat er zich in aftekent. Hier klinkt gulle hartelijkheid door. Empathisch wordt alles wat (en iedereen die) bestaat toegejuicht. En alles en iedereen mag er zijn. Dit unanimistische gedicht is een kaakslag aan alle potentaten en Pol Pots ter wereld. (Twijfelachtig of ze uit die kaakslag iets zullen leren.) Het solidaire gehalte, het gebaar, het open, democratische gebaar van Whitman, daar gaat het mij bij de lectuur van deze tekst om! I raise high the perpendicular hand, /I make the signal,/
To remain after me in sight forever,
/For all the haunts and homes of men. En dat het allemaal gebeurt in naam van Amerika, neem ik er maar bij.

Maar die lyrische roes, schuilt daar geen nuchtere kijk achter? Ik had het over trucages. Begroette Whitman niet meer de woorden, dan wel mensen in levenden lijve? Was hij niet veeleer op zoek naar menselijkheid in de woorden? Wat maken woorden menselijk? Hun etymologie die zowaar hun biografie is? Hun lemma’s in het woordenboek? Woorden gaan van mond tot mond. Wie ‘goedendag’ zegt, evoceert, haalt levensechte verhalen aan. Aan elk woord zijn geschiedenissen verbonden. Is het onder meer niet aan de dichters om die geschiedenissen (of zouden het levensverhalen zijn) in hun gedichten door te vertellen, om erover te waken? ‘Salut au monde’ is een zich rond zich heen zwierende, pakkende geschiedenisles.

Nee, – hoe graag we het ook zouden willen en willen geloven – het gedicht werd niet in een luchtballon geschreven. Wellicht in een studeerkamer met woordenboeken, encyclopedieën, historische geschriften, spirituele literatuur en atlassen binnen handbereik. En hier komen we weer bij D’Haen terecht. Dit gedicht is een lang citaat: een lexicale tsunami, een kosmopolitische inventarisatie ‘refresh’d by storms, immensity, liberty, action’.

Al dan niet uitgekiend sleept deze litanie in zijn vaart alle ‘geciteerde woorden’ met grote gemakzucht mee. Het lijkt wel of je hier voor het eerst die woorden leest, dat je voor het eerst al die geschiedenissen en gezichten achter de woorden ziet. (Pol Pot en zijn clubje bedachten voor de woorden geen gezichten maar ideologische aberraties – door o.m. de geschiedenis van het woord ‘goedendag’ neer en leeg te halen.)

Spreken overigens niet alle gedichten voor het eerst? Waar spreekverbod geldt, is de dichter dan de eerste die het zwijgen wordt opgelegd? Ik zou het niet weten. Maar met zekerheid weet ik daarentegen wel dat de dichter één van de eersten zal zijn die het woord opnieuw tot zich zal weten te nemen. We overdrijven niet door die dichter hier nu al te begroeten, want hij zal onmisbaar blijken.


© Alain Delmotte


Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013


vrijdag 6 september 2013

Alain Delmotte - Dichterlijke overdrijvingen #2

DICHTERLIJKE OVERDRIJVINGEN

2.

Overdreef ik? Waagde ik me niet op glad ijs? Beschouw ik poëzie dan niet als een tekstueel feit maar als een menselijke kwaliteit? Ja, dat klopt. Ik sluit met name niet uit dat je poëzie vanuit een ethische hoek kunt benaderen. Deze bewering of aanpak is overigens verre van een primeur en welke literaire Pol Pot zal het me verbieden? In het gedicht dat ik lees, ga ik steeds weer op zoek naar een menselijke contour. Het heeft niets te maken met de vorm die een dichter hanteert, of het filosofisch, poëticaal schema van waaruit hij schrijft.

Ik ga in poëzie op zoek naar een soort existentiële toegevoegde waarde. Iets wat aan het leven – ‘het leven dat niet eeuwig is’ – het onverwachte toevoegt.(Noem het voor mijn part verlangen). Iets dat het leven, het naakte, het niet vast te grijpen leven, het onvoltooide leven (met zijn tekorten, zijn poreusheid) een soort kans tot mentale tastbaarheid gunt. Kan men een vagere omschrijving bedenken? Ik weet het, het is vaag, het is vrijblijvend. Maar ik zinspeelde op een formulering van de door mij zeer gewaardeerde dichter en essayist Jean-Michel Maulpoix. Ik citeer en vertaal het hier fragmentatief. Misschien verduidelijkt het mijn invalshoek.

‘”Hoe gaat het met het leven dat niet eeuwig is?” blijft de dichter zich op vriendschappelijke bijna familiaire wijze afvragen, want de enige werkelijkheid, zoals Yves Bonnefoy schrijft,”is de mens betrokken in zijn eenzaamheid, dit wil zeggen in het toeval en de tijd”. Indien de poëzie ons nog altijd aanbelangt (...) dan is het omwille van de manier waarop ze het gemeenschappelijke leven ondervraagt en daarbij de taal krachtig tot zich neemt.’ (Origineel citaat: Plus rien à écrire.)

Ik verwacht van de poëzie, ik hoop van de poëzie dat zij de haast niet te verwoorden werkelijkheid met haar acute vraagstelling dan toch leefbaarder kan maken, het leefbaar kan houden. Poëzie zou moeten gaan waarover statistieken het nooit hebben. Niet over hoe de werkelijkheid zich voordoet, maar over hoe de werkelijkheid ‘is’. Wat ik apprecieer in een dichtwerk is de luciditeit, de gekwetste luciditeit ten aanzien van de werkelijkheid. De ontroering ontstaat bij mij als ik die luciditeit ontmoet en herken. Ontroering dus omwille van de adem die het draagt en uitdraagt.

En uiteraard hebben statistieken hun rol. Maar de poëzie, in zeer ruime zin, ook.

Nee, als ik hier overdrijf dan is het in de uitweiding. Ik week namelijk ernstig af van wat eigenlijk de bedoeling van dit stuk moest zijn: de waarde van de begroeting in de poëzie. Of het gedicht nu echt iets is dat een ontmoeting met de lezer zou moeten bewerkstelligen (lectori salutem), dat is iets waar we rustig over kunnen ruziën (maar niet te veel en niet te lang). Daarentegen geen geruzie over de vaststelling dat het motief van de begroeting in vele gedichten werd gethematiseerd. Waarschijnlijk meer dan men vermoedt. Ik zocht het niet op maar zomaar uit de mouw geschud denk ik meteen aan (en wie niet) op ‘Marc groet ’s morgens de dingen’van Paul van Ostaijen (te bekend om hier te citeren), op ‘Ik groet u’ van Jan Greshoff,

‘IK GROET U

Ik groet u, buurman, kameraad,
Ik groet u, orgelman, soldaat,
Besteller, boer en bedelaar!
Ik groet u, blinde vedelaar!


Ik groet de honden op de straat
En 't paard dat voor de broodkar gaat.


Ik ben als gij,— ook ik bemin
Een vrouw, een kind, wat aardsch gewin—
Gejaagd, gedeukt en toch nog even
Gebrand op dit onzalig leven.’



Op ‘Dag’ van Hugo Claus,

‘DAG

Een morgen als altijd uw huis staat leeg
Men telt en een voor een
Treden de dagen in de kooi


Men ziet ik zie gij ziet
De verborgene dieren in de spiegel zien
Zo zal het blijven onderhuids


Het mes roest het bloed dat stolt
De stenen poreus en de melk verschaald

Men zegt gij zegt
Met een verblinde stem met een versteend gebaar

Dag
Dag lieve kinderen’


En op dat zo sympathieke, zo onpretentieuze, prachtige dingetje ‘Zij zag mij en groette’ van Sylvia Hubers, een gedicht alsof het de gewoonste zaak van de wereld betrof.

‘ZIJ ZAG MIJ EN GROETTE


Ik lag met mijn buik tegen de aarde
beestjes weg te jagen van de bloemen
vlakbij mijn borst.


Er had van alles kunnen gebeuren
een vliegtuig kon landen
een boom kan verjaren
een groep bejaarden kon worden gelucht.


Maar er kwam een oud vrouwtje
op een ezel met een deken over haar
benen over het bospad voorbij.


Zij zag mij en groette.
Zij zag mij en groette


alsof het de gewoonste zaak van de wereld
was, alsof zij bloemen plukte
alsof zij al eeuwenlang achter een boom had gewacht.’


Er moeten en zullen er meer zijn. Maar binnen de wereldliteratuur is er één begroetingsgedicht dat ze alle overtreft: ‘Salut au monde’ van Walt Whitman. http://classiclit.about.com/library/bl-etexts/wwhitman/bl-ww-salut.htm


© Alain Delmotte


Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013


woensdag 4 september 2013

Alain Delmotte - Dichterlijke overdrijvingen #1

DICHTERLIJKE OVERDRIJVINGEN

1.

Ik herinner mij – vele jaren geleden – een publiek vraaggesprek tussen de dichters Christine D’Haen en Frans Deschoemaeker. Van die avond is een uitspraak van Christine D’Haen me intens bijgebleven. In welke context, hoe en waarom, D’Haen zich deze uitspraak liet ontglippen ben ik helemaal vergeten. Ik vermoed dat het hoogstwaarschijnlijk naar aanleiding van een (onvermijdelijke) vraag van Frans over intertekstualiteit zal zijn geweest. D’Haen stelde het volgende: ‘Als ik een ‘goedendag’ zeg, dan is dit al een citaat.’ Dit lokte bij het publiek een minzaam lachje uit. Wellicht kwam het als een dichterlijk overdrijving over.

Je kunt het je inderdaad makkelijk maken en het als volgt beschouwen. Iemand een ‘goedendag’ zeggen is gewoon iets heel formeels, een woord dat hoort bij onze sociale gedragscode. Een woord zonder dubbele bodem, een woord zonder echo, een woord dat niet resoneert: niet meer dan een conventie. Om niet te zeggen: een kleinburgerlijke conventie. D’Haen dacht daar klaarblijkelijk anders over.

Aan die voor mij intrigerende uitspraak van D’Haen moest ik terugdenken toen ik onlangs een documentaire zag over wat ongetwijfeld één van de meest repressieve, tirannieke en moorddadige regimes van de twintigste eeuw is geweest: het regime van Pol Pot in Cambodja. Dit regime verbood alles wat zoal verboden kon worden. Ook het verbod op het gebruik van een aantal woorden. Onder meer het Cambodjaanse woord voor ‘goedendag’. Wie het aandurfde om het woord uit te spreken, wie over de moed beschikte om iemand te begroeten, kon er het leven bij inschieten. Je kunt je afvragen waarom dit verbod gold. Niemand werd ontzien: was het dat kleinburgerlijke dat ten allen prijze uit de bevolking moest worden gewied?

De redenering van Christine D’Haen volgend, kan je concluderen dat het in de kern eigenlijk verboden was om te citeren. Om dus boeken te lezen. En consequent waren ze wel, de rode Khmers: bibliotheken werden verboden. Komaan jongens, de fik erin. Alleen de rode boekjes en de citaten eruit bleven over.

Door dit verbod op het woord ‘goedendag’ blijkt nu plots dat achter het woord dan toch een potentieel aan resonanties, dubbele bodems en echo’s schuilgaat. Wie het woord schrapt, komt zonder meer op brutaliteit uit. In het Cambodjaanse geval: op onderdrukking en moord.

Laat het me in een ruimere context plaatsen, ruimer dan het woord ‘goedendag’. Laat het me hebben over de begroeting in het algemeen. Verbaal. En heel het gamma aan non-verbale begroetingen: van een handdruk tot een hoofdknikje. Als ik me dan probeer de stemmen en de gezichten voor te stellen van al diegenen die ik ooit eens heb begroet of die mij hebben begroet, op wie, op wat kom ik dan uit? Op een particulier levensverhaal, op een al dan niet gemeenschappelijke taal, op een gezamenlijke geschiedenis, op een cultuur. Kortom: op een beschaving. Op beschaving.

Wat is de zin, de allerelementairste zin van een begroeting? Wederzijdse bevestiging van elkaars aanwezigheid? Erkenning? Erkentelijkheid? Medemenselijkheid? (En ja, kijk eens, zelfs een hond komt je ’s morgens met een likje begroeten op een wijze die niks met veinzen te maken heeft. Conditionering? Roedelgedrag? Kleinburgerlijke conventie? Hoe was het overigens met de honden gesteld onder het regime van Pol Pot?)

En iemand niet begroeten. In vlagen van boosheid en onredelijkheid, betrap ik mezelf daar wel eens op. Het boosaardige effect dat ik ermee beoog moet kwetsender zijn dan de allerkwalijkste invectief. Want iemand niet begroeten, is dat niet iemands aanwezigheid ontkennen en daarmee zijn waardigheid?

Ik koppel hier dus het woord ‘begroeting’ aan het begrip ‘ontmoeting’. En door, dankzij, die begroeting wordt het een ontmoeting tussen gelijken. Ik denk niet dat het een dichterlijke overdrijving is om te stellen dat door het verbod op het gebruik van het woord ‘goedendag’ het de bedoeling was van Pol Pot om het individu en de gehele mensheid tot een monddode klodder te reduceren. Amputatie van het menselijke. Het was een verbod op het bestaan tout court. Een verbod op taal. Op dialoog. Het was een verbod op poëzie.


© Alain Delmotte


Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013


dinsdag 3 september 2013

Plus rien à écrire?

Face au désarroi extrême de l’Epoque, à son absence d’appuis et d’orientation, je demande: “N’avons-nous plus rien à écrire? N’avons-nous rien à apprendre, à déduire de l’histoire des oeuvres qui nous ont précédés?” Ne se trouve-t-il pas déposé, dans les bibliothèques, les musées, les églises, la mémoire des aspirations, des désirs, des chimères et des espérances? “Et comment va la vie qui n’est pas éternelle?” continue de demander le poète, d’une façon amicale en presque familière, puisque la seule réalité, comme l’écrit Yves Bonnefoy, “ « c’est l’être humain engagé dans sa solitude, c’est à dire dans le hasard en dans le temps ». Si la poésie nous concerne toujours, ce n’est pas seulement comme une ‘radicalisation frontale de la question de la littérature’, c’est par la manière dont elle interroge la vie commune en s’emparant vigoureusement de la langue. C’est par la curiosité du réel en les brusques trouées qu’elle fait dans l’existence. La poésie est ce langage en qui nos raisons d’être n’ont pas perdu leurs dents: la nudité dont elle sait se montrer capable n’a d’égale que son absence de résignation.

Jean Michel Maulpoix in ‘Par quatre chemins’ Francis Ponge, Henri Michaux, René Char, Saint-John Perse, Agora Pocket, 2013

Citaat bij wijze van inleiding op “Dichterlijke overdrijvingen”, een nieuwe column van Alain Delmotte die hier vanaf morgen, woensdag 4 september 2013, in drie delen verschijnt.

zondag 1 september 2013

Korte geschiedenis van de schaduw - Frank de Crits

één


korte geschiedenis van de schaduw


eerst was er helemaal niets
dan was er de blauwe lucht
en de zon onmetelijk veel licht
zoveel dat iedereen naar binnen vluchtte
niemand wou in dat licht staan
want de schaduw was nog niet ontdekt
er werden zelfs een aantal straffe verhalen
over haar verteld zoals je kan nooit je
eigen schaduw zijn of je kan nooit je
eigen schaduw inhalen of nog probeer
eens je eigen schaduw te schaduwen
of haar te zien zelfs met een vergrootglas
het lukt je niet met een verrekijker te kijken
de vijand hij is een schaduw van het heden
van het verre verleden een schaduw
aanspreken is niet gebruikelijk zij
heeft nogal wat maniertjes:schaduwrijk
een schaduw wijn een zuchtje melk
een stipje pen een vermoeden lust
en dan de schaduw heeft geen geluid
luister eens naar haar geen zinnig antwoord
geeft ze ze wordt zelfs boos wat we uiteraard
van haar niet verwachten de zon is soms haar
bondgenoot alhoewel er is ook zoiets als een
valse schaduw onbetrouwbaar voor iemand
die wil zonnen en met getaande huid in een
vergadering van de gewichtigen wil verschijnen
je kan niet in een schaduw zonnen ze is daar
helemaal niet mee opgezet we kunnen onver-
mijdelijk in haar staan en slechts een schaduw
van onszelf zijn dus graatmager geen gezicht is dat
hoor hoor iedereen ik ben mijn eigen schaduw
niet meer


© Frank de Crits