Brussel onder een prettige lentezon. Met vertaalster Danielle Losman lunch ik op een terrasje aan de Antwerpse Steenweg. Danielle vertaalt een aantal van mijn gedichten. Zij heeft om dit onderonsje verzocht om haar interpretatie van bepaalde verzen te verifiëren en scherper te stellen.
Wat zijn die sonore bibelots in het gedicht Sarabande eigenlijk?, vraagt ze mij. Ik leg haar uit dat dit een verwijzing is naar een vers van Mallarmé, overigens uit één van de meest hermetische miniaturen van de Franse taal, waarin de dichter het presteert een sonnet te schrijven op de rijmklank -yx. Alvast één regel uit dat sonnet is onsterfelijk: Aboli bibelot d'inanité sonore.
Onder de boog door van sonore bibelots, vertaal dat gerust letterlijk, zeg ik.
Maar wat betékent het werkelijk?, zo dringt mijn vertaalster aan. En dan zeg ik iets dat haar lichtelijk verbijstert: ik weet het ook niet.
Onder de boog door van sonore bibelots. Een versregel die klinkt als een lange haal van de strijkstok over de G-snaar, op weg naar donkere regionen. In dit voor de rest zeer toegankelijke gedicht zit hij daar in die laatste terzine als een weerbarstige kern. Hij is daar gekomen op vleugelen van intuïtie en muzikale onderstromen. Hij werd opgeroepen door de basviool (de viola da gamba, de nobele violoncello) en ik heb hem daar gehandhaafd. Hij verleent het gedicht een donker zwaartepunt.
Een gedicht moet een kier bevatten die verten opent. Een beeld of een paar woorden die ongrijpbaar blijven. Die ongrijpbaarheid, ook al zit ze slechts in twee woorden helemaal aan het eind van een voor de rest volkomen toegankelijk gedicht, is de krachtbron die het gedicht levend houdt, de accumulator die het gedicht telkens weer laat zinderen van betekenis.
Want iets in het gedicht moet de drang tot herlezen blijven opwekken. Hiermee is, denk ik, iets gezegd over hermetisme.
Sarabande
Een donkere do uit de grond
van de ahornhouten moederbuik
en de tijd vertikt zich
als Annabel de basviool beroert
in de veranda, onder dunne regen,
in de onveranderlijke zomer.
Een donkere dag, tot snaarbreedte
herleid. Dit is een drijven op
aloude onderstromen, achter het witte
zeil aan van een bladzij Bach,
onder de boog door van sonore
bibelots. Annabel, de regen en de do.
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
Pagina's
▼
maandag 31 oktober 2016
zondag 30 oktober 2016
Al die tijd hield de berg zijn adem in (fragment) – Francis Cromphout
Opeens was de stroom daar. Het was nog maar een gemurmel. Antauro wist dat het turkooizen blauwe lint dat vanuit de hoogte van Capulliyoc te zien was, helemaal beneden een brullend monster werd. Hij wist ook dat in de loop van deze nachtelijke afdaling, het geluid van de Apurimac hen niet zou loslaten en hen in crescendo zou begeleiden. Antauro richtte zijn blik naar het Noorden, naar de besneeuwde toppen van de Corihayrachina en de Padreyoc die als twee schuimvlokken op de rode brij van de zonsondergang leken rond te dobberen.
- Wij zijn hier niet om van het landschap te genieten, kameraad !…
Het droge stemgeluid van de vrouw naast hem ontnuchterde hem meteen. Antauro keek naar Judith. Haar lichaam was bedekt met een brede wollen pullover en een jeans die er niet écht in slaagden om haar vrouwelijke vormen te verbergen. Toch wel een mooie vrouw, dacht hij, maar wat een verbittering klonk er door in haar stem. En dan was er ook die haat die zich verdrong achter de vurige karbonkels van haar ogen...
Ik zal vrouwen wel nooit begrijpen, meende hij, alhoewel, deze vrouw ken ik toch wel een beetje. Zij hadden elkaar voor het eerst ontmoet in de CRAS, de hoog beveiligde gevangenis van Ayacucho, waar zij samen bevrijd waren door de kamaraden van het Lichtend Pad. Zij was eigenlijk de dochter van pituco’s uit Lima die door militante medestudenten werd meegesleurd in een gewelddadige manifestatie waarbij een stadhuis van een van de districten in Lima was in brand gestoken. Toen de politie haar zocht, was zij als lagere schoolonderwijzeres ondergedoken in de streek van Ayacucho. Toen zij daar tegen de lamp liep, hadden zij haar gefolterd. Zij was bijna verstikt in een sessie van waterboarding, waarna zij naakt was opgehangen aan een kabel, terwijl men haar had geslagen met natte handdoeken. Zaken die geen sporen achterlieten en die de folteraars ongemoeid lieten. Zoals te verwachten was, hadden zij ook seksuele dingen met haar gedaan. Antauro, was een halfbloed, zoon van een intendant van een hacienda die ten gevolge van een landhervorming een collectieve onderneming onder staatstoezicht was geworden. Hij had gestudeerd aan de universiteit van Huamanga, waar Guzman, de historische leider van het Lichtend Pad, prof was geweest. De faculteit stond er volledig onder de controle van de maoïstische guerrilla. Om er aanzien te verwerven, om gratis te eten in de cantine of om gewoon gerust gelaten te worden, kon je je in die tijd best bij hen aansluiten. Na een tijdje kreeg hij almaar belangrijker opdrachten uit te voeren. Ook als hun leider gevangen genomen werd in Lima en de leiding van de beweging in andere handen kwam. Als intellectueel kreeg hij, net als Judith, steeds meer verantwoordelijkheden bij het voeren van acties. Zij werden ook geregeld met die akelige sessies van zelfkritiek geconfronteerd, iets waarin Judith een kampioene was. Haar zelfbeschuldigingen ontzagen vooral ook niemand uit haar omgeving. Antauro ervoer zij als een weke natuur, maar zo zag hij zichzelf niet. Hij was alleen redelijker en vond dat hij de mensen moest overtuigen met andere argumenten dan altijd maar geweld dat niets opbracht tenzij meer geweld. Hij staakte zijn overpeinzingen toen een van de ezeldrijvers plots de anderen voorbij stak en daarop midden op de weg bleef staan. Hij wees naar een punt in de verte. Het was een kruispunt van waaruit een zijweg zich opwurmde naar een plateau, waar een hacienda was gevestigd.
- Wij zetten de afdaling verder, riep Judith.
- Naar Playa Rosalinda?
Zonder een antwoord te geven gaf Judith een klap op de rug van haar muilezel en zette zich in beweging in de richting die zij bepaald had. De anderen volgden. De overblijvende kilometers werden in volstrekt stilzwijgen afgelegd.
Het geruis van de stroom, dat nu heel duidelijk geworden was, kondigde de vijf gezellen de nabijheid aan van hun doelwit. Aangekomen aan de bocht die een einde maakte aan hun lange afdaling, merkten zij, op een stuk pampa, het schijnsel van de politiepost. Judith deed teken om te stoppen en nodigde haar gezellen uit om naderbij te komen. Zij klom van haar rijdier en vroeg aan de dichtsbijzijnde ezeldrijver om de vracht van één van de dieren los te maken. Zij diepte er een twintigtal dynamietstaven uit en raapte toen twee grote keien op die langs de weg lagen. Nadat ze de lonten aan elkaar geknoopt had, zodat er twee groepjes met de staven werden gevormd, knoopte ze die rond de keien. Vervolgens stak zij die in twee nylonkousen die zij uit haar broekzakken haalde. Aan twee van de arrieros gaf zij een luciferdoosje en wees naar de samengevlochten lonten. Zij fluisterde hen toe:
- Als wij daarboven zijn, zal ieder van jullie die aansteken en de kousen op het dak van de politiepost gooien. Begrepen ?
De ezeldrijvers knikten. Judith haalde nu een fles boven, gevuld met een verdachte vloeistof.
- Dat is zwavelzuur. Nadat we hun kot in de fik hebben gestoken, gaan zij naar buiten komen en jij (wijzend op de derde ezeldrijver) draait dan de ijzeren stop van de fles en gooit de inhoud in hun ogen.
De derde arriero knikte op zijn beurt.
- Jij en ik, Antauro, besloot zij terwijl zij op de kolf van haar geweer tikte, gaan de klus afwerken… Maar vanaf nu moeten wij onzichtbaar en onhoorbaar worden. Wij laten onze muilezels hier achter en naderen ons doelwit zonder dat enig geluid onze komst kan verraden.
Daarop brachten zij hun rijdieren naar een groene zoom van de weg en bonden ze vast aan de boompjes die er stonden. Judith et Antauro vulden hun zakken met munitie en laadden hun geweren. Zonder nog een woord te wisselen gingen in de richting van de politiepost. Vijf gedaanten, nauwelijks zichtbaar in de mist die uit de stroom was opgestegen. Behoedzaam stappend. Vijf gedaanten, opgeslorpt door de nacht. Zij bestegen langzaam de helling die hen naar het plateau bracht. Daar wachtte een huisje, flauw belicht van binnen. Een muilezel knabbelde vreedzaam aan het gras van de weide die zich voor het huisje uitstrekte.
© Francis Cromphout
Bovenstaand fragment komt uit de roman Al die tijd hield de berg zijn adem in van Francis Cromphout. De roman wordt in december gepubliceerd bij Uitgeverij Beefcake Publishing. Bij de publicatie werd gebruik maakt van crowdfunding. De auteur deed daartoe een warme oproep via deze link op youtube.
Flaptekst:
‘Kent u het verhaal van de ijsprinses van de Ampato in Peru? In de jaren negentig werd op de hoogste flanken van deze berg het lichaam van een jong meisje gevonden uit de Inca-periode. Het lichaam was volledig gaaf gebleven, dankzij de ijslaag die het daar al die eeuwen bedekt had. Er werden allerlei wetenschappelijke onderzoekingen gedaan. Een gynaecoloog suggereerde dat, aangezien haar baarmoeder intact was gebleven, men een eisprong zou kunnen provoceren bij haar. Moreel een zeer bedenkelijk initiatief, maar wat als…
John Joseph woont in Boston als adoptiekind van gegoede pleegouders. Tijdens zijn adolescentie vertoont hij ernstige psychische problemen. Een vriend van hem, Juanjo, kind van een Peruaanse vader die archeoloog is, probeert hem daar uit te krijgen. Als hij met zijn ouders naar Peru gaat, mag John Joseph mee.
In Zuid-Amerika belandt John Joseph in een wirwar van avonturen die zijn leven op zijn kop zetten. Hij dwaalt door het oerwoud, maakt op een onzachte manier kennis met het Lichtend Pad en stuit op een Inca-site waar hij een onomkeerbare transformatie doormaakt. Het enige wat hem nooit loslaat, is de schaduw van de ijsprinses die over de tijd en ruimte heerst.
Al die tijd hield de berg zijn adem in is een overrompelende roman over angst, vriendschap en liefde, een verhaal over de relatie tussen mens en natuur met als achtergrond de indrukwekkende landschappen van Peru.
- Wij zijn hier niet om van het landschap te genieten, kameraad !…
Het droge stemgeluid van de vrouw naast hem ontnuchterde hem meteen. Antauro keek naar Judith. Haar lichaam was bedekt met een brede wollen pullover en een jeans die er niet écht in slaagden om haar vrouwelijke vormen te verbergen. Toch wel een mooie vrouw, dacht hij, maar wat een verbittering klonk er door in haar stem. En dan was er ook die haat die zich verdrong achter de vurige karbonkels van haar ogen...
Ik zal vrouwen wel nooit begrijpen, meende hij, alhoewel, deze vrouw ken ik toch wel een beetje. Zij hadden elkaar voor het eerst ontmoet in de CRAS, de hoog beveiligde gevangenis van Ayacucho, waar zij samen bevrijd waren door de kamaraden van het Lichtend Pad. Zij was eigenlijk de dochter van pituco’s uit Lima die door militante medestudenten werd meegesleurd in een gewelddadige manifestatie waarbij een stadhuis van een van de districten in Lima was in brand gestoken. Toen de politie haar zocht, was zij als lagere schoolonderwijzeres ondergedoken in de streek van Ayacucho. Toen zij daar tegen de lamp liep, hadden zij haar gefolterd. Zij was bijna verstikt in een sessie van waterboarding, waarna zij naakt was opgehangen aan een kabel, terwijl men haar had geslagen met natte handdoeken. Zaken die geen sporen achterlieten en die de folteraars ongemoeid lieten. Zoals te verwachten was, hadden zij ook seksuele dingen met haar gedaan. Antauro, was een halfbloed, zoon van een intendant van een hacienda die ten gevolge van een landhervorming een collectieve onderneming onder staatstoezicht was geworden. Hij had gestudeerd aan de universiteit van Huamanga, waar Guzman, de historische leider van het Lichtend Pad, prof was geweest. De faculteit stond er volledig onder de controle van de maoïstische guerrilla. Om er aanzien te verwerven, om gratis te eten in de cantine of om gewoon gerust gelaten te worden, kon je je in die tijd best bij hen aansluiten. Na een tijdje kreeg hij almaar belangrijker opdrachten uit te voeren. Ook als hun leider gevangen genomen werd in Lima en de leiding van de beweging in andere handen kwam. Als intellectueel kreeg hij, net als Judith, steeds meer verantwoordelijkheden bij het voeren van acties. Zij werden ook geregeld met die akelige sessies van zelfkritiek geconfronteerd, iets waarin Judith een kampioene was. Haar zelfbeschuldigingen ontzagen vooral ook niemand uit haar omgeving. Antauro ervoer zij als een weke natuur, maar zo zag hij zichzelf niet. Hij was alleen redelijker en vond dat hij de mensen moest overtuigen met andere argumenten dan altijd maar geweld dat niets opbracht tenzij meer geweld. Hij staakte zijn overpeinzingen toen een van de ezeldrijvers plots de anderen voorbij stak en daarop midden op de weg bleef staan. Hij wees naar een punt in de verte. Het was een kruispunt van waaruit een zijweg zich opwurmde naar een plateau, waar een hacienda was gevestigd.
- Wij zetten de afdaling verder, riep Judith.
- Naar Playa Rosalinda?
Zonder een antwoord te geven gaf Judith een klap op de rug van haar muilezel en zette zich in beweging in de richting die zij bepaald had. De anderen volgden. De overblijvende kilometers werden in volstrekt stilzwijgen afgelegd.
Het geruis van de stroom, dat nu heel duidelijk geworden was, kondigde de vijf gezellen de nabijheid aan van hun doelwit. Aangekomen aan de bocht die een einde maakte aan hun lange afdaling, merkten zij, op een stuk pampa, het schijnsel van de politiepost. Judith deed teken om te stoppen en nodigde haar gezellen uit om naderbij te komen. Zij klom van haar rijdier en vroeg aan de dichtsbijzijnde ezeldrijver om de vracht van één van de dieren los te maken. Zij diepte er een twintigtal dynamietstaven uit en raapte toen twee grote keien op die langs de weg lagen. Nadat ze de lonten aan elkaar geknoopt had, zodat er twee groepjes met de staven werden gevormd, knoopte ze die rond de keien. Vervolgens stak zij die in twee nylonkousen die zij uit haar broekzakken haalde. Aan twee van de arrieros gaf zij een luciferdoosje en wees naar de samengevlochten lonten. Zij fluisterde hen toe:
- Als wij daarboven zijn, zal ieder van jullie die aansteken en de kousen op het dak van de politiepost gooien. Begrepen ?
De ezeldrijvers knikten. Judith haalde nu een fles boven, gevuld met een verdachte vloeistof.
- Dat is zwavelzuur. Nadat we hun kot in de fik hebben gestoken, gaan zij naar buiten komen en jij (wijzend op de derde ezeldrijver) draait dan de ijzeren stop van de fles en gooit de inhoud in hun ogen.
De derde arriero knikte op zijn beurt.
- Jij en ik, Antauro, besloot zij terwijl zij op de kolf van haar geweer tikte, gaan de klus afwerken… Maar vanaf nu moeten wij onzichtbaar en onhoorbaar worden. Wij laten onze muilezels hier achter en naderen ons doelwit zonder dat enig geluid onze komst kan verraden.
Daarop brachten zij hun rijdieren naar een groene zoom van de weg en bonden ze vast aan de boompjes die er stonden. Judith et Antauro vulden hun zakken met munitie en laadden hun geweren. Zonder nog een woord te wisselen gingen in de richting van de politiepost. Vijf gedaanten, nauwelijks zichtbaar in de mist die uit de stroom was opgestegen. Behoedzaam stappend. Vijf gedaanten, opgeslorpt door de nacht. Zij bestegen langzaam de helling die hen naar het plateau bracht. Daar wachtte een huisje, flauw belicht van binnen. Een muilezel knabbelde vreedzaam aan het gras van de weide die zich voor het huisje uitstrekte.
© Francis Cromphout
Bovenstaand fragment komt uit de roman Al die tijd hield de berg zijn adem in van Francis Cromphout. De roman wordt in december gepubliceerd bij Uitgeverij Beefcake Publishing. Bij de publicatie werd gebruik maakt van crowdfunding. De auteur deed daartoe een warme oproep via deze link op youtube.
Flaptekst:
‘Kent u het verhaal van de ijsprinses van de Ampato in Peru? In de jaren negentig werd op de hoogste flanken van deze berg het lichaam van een jong meisje gevonden uit de Inca-periode. Het lichaam was volledig gaaf gebleven, dankzij de ijslaag die het daar al die eeuwen bedekt had. Er werden allerlei wetenschappelijke onderzoekingen gedaan. Een gynaecoloog suggereerde dat, aangezien haar baarmoeder intact was gebleven, men een eisprong zou kunnen provoceren bij haar. Moreel een zeer bedenkelijk initiatief, maar wat als…
John Joseph woont in Boston als adoptiekind van gegoede pleegouders. Tijdens zijn adolescentie vertoont hij ernstige psychische problemen. Een vriend van hem, Juanjo, kind van een Peruaanse vader die archeoloog is, probeert hem daar uit te krijgen. Als hij met zijn ouders naar Peru gaat, mag John Joseph mee.
In Zuid-Amerika belandt John Joseph in een wirwar van avonturen die zijn leven op zijn kop zetten. Hij dwaalt door het oerwoud, maakt op een onzachte manier kennis met het Lichtend Pad en stuit op een Inca-site waar hij een onomkeerbare transformatie doormaakt. Het enige wat hem nooit loslaat, is de schaduw van de ijsprinses die over de tijd en ruimte heerst.
Al die tijd hield de berg zijn adem in is een overrompelende roman over angst, vriendschap en liefde, een verhaal over de relatie tussen mens en natuur met als achtergrond de indrukwekkende landschappen van Peru.
donderdag 20 oktober 2016
PerfOratie in Montanus 5 - Renaat Ramon 80
Uitnodiging!
Maandag laatst werd Renaat Ramon 80. De jaren hebben maar weinig impact op het creatieve talent van deze veelzijdige Brugse én grensoverschrijdende dichter
-kunstenaar. Komende zondag 23 oktober 2016 wordt dat overvloedig en rijkelijk geillustreerd in het Diksmuidse huis van vertrouwen Montanus5. Om 15:00 u, Diksmuidse tijd, gaat aldaar een veelbelovende hommage-namiddag door. Collega-dichters, vrienden en een flinke schare admirateurs brengen hulde. Dirk De Geest leidt in. Digther-redacteur Alain Delmotte brengt er net als Helen White en Jooris Van Hulle een persoonlijke interpretatie van een gedicht van Ramon.
In een uitgave van het Poëziecentrum wordt tevens 'Draagvlak en vizier', de nieuwste dichtbundel van Ramon voorgesteld. Carl De Stycker overhandigt het eerste exemplaar van de nieuwe bundel.
Tegelijk opent perfOratie een tentoonstelling met beeldend werk van Ramon en grafisch werk van Patrick Coenye, die ook een bibliofiele gelegenheidsuitgave presenteert. De tentoonstelling loopt tot en met zondag 20 november. Iedereen welkom!
Renaat Ramon, dichter, essayist en beeldend kunstenaar is medewerker van
Poëziekrant en publiceerde visuele poëzie in de internationale tijdschriften Big Ode, IZ en Maintenant.
Hij publiceerde zeven bundels woordpoëzie, waaronder Rebuten (2004) en Geheim besogne (2006) en visuele poëzie, onder andere Ongehoorde gedichten (1997), Zichtbare stem (2009) en Apodicta (2013). In 2012 verscheen Klemteken, een bloemlezing uit zijn woord- en beeldpoëzie. In 2014 publiceerde Ramon, als kenner en beoefenaar van het genre, Vorm & Visie, zijn Geschiedenis van de concrete en visuele poëzie in Nederland en Vlaanderen. Dit is het eerste naslagwerk dat dit specifieke domein van onze poëzie in zijn totaliteit behandelt, van de rederijker Matthijs de Castelein tot de recentste realisaties. Verleden jaar werd het werk van Renaat Ramon nog uitgebreid toegelicht in 'Jaarwerk MMXV', het eerste Jaarboek van de VWS (Vereniging West-Vlaamse schrijvers). In een bijdrage met als titel 'Laat mijn blinde vingers over een dundruk jagen' schetste Digther-redacteur Paul Rigolle het literaire én plastisch werk van 'maître des cignes' Renaat Ramon doorheen het voorbije decennium.
praktische info:
datum: zondag 23 oktober 2016, 15 uur
locatie: Galerie Montanus, Montanusstraat 5, 8600 Diksmuide
toegang: gratis
Meld je aan of nodig vrienden en kennissen uit via het Facebookevent
Meer info: www.poeziecentrum.be
Galerie Montanus5
Website Renaat Ramon
Website Patrick Coenye
(Bericht van de redactie)
Maandag laatst werd Renaat Ramon 80. De jaren hebben maar weinig impact op het creatieve talent van deze veelzijdige Brugse én grensoverschrijdende dichter
-kunstenaar. Komende zondag 23 oktober 2016 wordt dat overvloedig en rijkelijk geillustreerd in het Diksmuidse huis van vertrouwen Montanus5. Om 15:00 u, Diksmuidse tijd, gaat aldaar een veelbelovende hommage-namiddag door. Collega-dichters, vrienden en een flinke schare admirateurs brengen hulde. Dirk De Geest leidt in. Digther-redacteur Alain Delmotte brengt er net als Helen White en Jooris Van Hulle een persoonlijke interpretatie van een gedicht van Ramon.
In een uitgave van het Poëziecentrum wordt tevens 'Draagvlak en vizier', de nieuwste dichtbundel van Ramon voorgesteld. Carl De Stycker overhandigt het eerste exemplaar van de nieuwe bundel.
Tegelijk opent perfOratie een tentoonstelling met beeldend werk van Ramon en grafisch werk van Patrick Coenye, die ook een bibliofiele gelegenheidsuitgave presenteert. De tentoonstelling loopt tot en met zondag 20 november. Iedereen welkom!
Renaat Ramon, dichter, essayist en beeldend kunstenaar is medewerker van
Foto Paul Rigolle |
praktische info:
datum: zondag 23 oktober 2016, 15 uur
locatie: Galerie Montanus, Montanusstraat 5, 8600 Diksmuide
toegang: gratis
Meld je aan of nodig vrienden en kennissen uit via het Facebookevent
Meer info: www.poeziecentrum.be
Galerie Montanus5
Website Renaat Ramon
Website Patrick Coenye
(Bericht van de redactie)
woensdag 19 oktober 2016
Hoe het spreekt is wat het zegt - Alain Delmotte
Enkele maanden geleden kwam de Franse dichter (romanschrijver en essayist) Bernard Noël in de schitterende Brusselse boekenwinkel ‘Tropismes’ een nieuwe dichtbundel voorstellen. ‘D’une main perdue’ is een prachtig uitgegeven boekje dat tot stand kwam met de Brusselse kunstenares Isabel Michel. Die Brusselse connectie verklaarde de komst van Noël (die niet graag in de belangstelling staat en die je zelfs als publiekschuw kan omschrijven) naar Tropismes.
Noël is zesentachtig geworden en ziet er dus een dagje ouder uit. Van die hoge leeftijd was ik me eigenlijk niet bewust, want zijn werk doet in zijn rebels- en koppigheid eerder jong aan. De lectuur van Bernard Noël heeft me al vroeg aangegrepen. Vooral zijn poëtisch debuut ‘Fragments du corps’ en zijn essays ‘Le sens de la sensure’ en ‘La castration mentale’ hebben ervoor gezorgd dat ik zijn werk en zijn publicaties (waar ik kon en waar ik ze vond) heb gevolgd.
Maar het is me hier niet om het werk van Noël te doen, wel om het vraaggesprek dat volgde na de lezing. Naar Franse gewoonte nam Noël de tijd om de hele bundel voor te lezen: drie reeksen van zeven gedichten elk bestaande uit zeventien breedvoerige regels. Voor Noël, die duidelijk vermoeid was, moet die lezing een kwelling zijn geweest. Het lukte hem niet om de laatste reeks voor te lezen. Die werd overgenomen door Isabel Michel. Dat maakte de lezing in zijn geheel pregnant, althans in mijn ervaring. In het interview vooraf had Noël te verstaan gegeven dat hij nooit had gedacht deze merkwaardige cyclus te kunnen afwerken. Het boek heeft dus een testamentair karakter. (‘D’une main perdue’, met verloren hand: het schrijven moet Noël fysiek moeilijk zijn geworden. Ik merkte bij het signeren van mijn exemplaar dat hij last heeft van een tremor. Deze gedichten werden letterlijk met een verloren want trillende hand geschreven.)
De opkomst was niet groot. Wat mij verbaasde, gezien het grote belang van zijn werk. Maar het was voor een merendeel een publiek van kenners, vertrouwd met Noëls werk. Na de lezing kon het publiek vragen stellen. Een dame nam het woord en vertelde dat ze eigenlijk nooit poëzie las, eerder geïnteresseerd was in plastische kunst. Ze bekende dat ze van de lezing niets had begrepen en stelde toen de vraag: ‘Mais qu’est ce que vous avez voulu dire?’ Wat hebt u nu eigenlijk willen zeggen? Noël wist niet waar hij het had. Hij wou die vraag niet beantwoorden. Of liever: hij kon die vraag niet beantwoorden wegens zijn vermoeidheid. Uiteindelijk sprongen enkele aanwezigen in de bres en beantwoordden in de plaats van Noël die onwezenlijke, misschien zelf absurde vraag.
Waarom absurd? Omdat dichters niet altijd in de hand houden wat er in het gedicht wordt gezegd. Het gezegde is niet afgelijnd. Dichters glijden al schrijvend wel eens uit: de taal duwt hen andere, soms contradictorische en onvoorspelbare richtingen uit. Op die manier ontstaat een gelaagdheid zonder dat die expliciet werd opgezocht. Wat dichters te zeggen hebben wordt overkoepeld door wat de taal hen laat zeggen. Wat ook hun antwoord moge zijn, zij beseffen dat ze nooit het juiste antwoord op die vraag zullen kunnen geven, hooguit een hypothetisch antwoord.
Maar als een lezer hem toch die vraag zou stellen, hoe kan een dichter dan daarop eventueel reageren?
Hij kan die lezer simpelweg de rug toekeren: uit ergernis, frustratie, onmacht. Het gedicht spreekt toch voor zich?
Hij zou kunnen stellen dat wat hij te zeggen had, alleen maar kon gezegd worden zoals het op papier staat geschreven. Maar als Martinus Nijhoff in de buurt zou zijn geweest, zou hij dan niet te horen hebben gekregen dat wat er staat, er eigenlijk niet staat?
Hij zou er zich met een ironische kwinkslag van af hebben kunnen maken zoals Georges Perros: ‘Ce que j’ai à dire? Tout. Ou presque’. ‘Wat ik te zeggen heb? Alles. Of toch bijna.’
Die parel van een Franse dichter, James Sacré, formuleerde wat hij te zeggen had als volgt ‘Si peu et c’est déjà trop’. ‘Ik heb weinig te zeggen en dat is al te veel.’
Horen we hier niet een beetje het sublieme gedicht ‘Density’ van Roland Jooris in naklinken?
Nevel. Zeg
nu niets.
Veel is verzwegen.
Weinig is veel.
Amper beweegt
Het woord amper
in de wind
die nergens is
Zeg nu niets.
Veeg niets uit.
In het eenzelvig vlak
Van de avond. Waartegen
nauwelijks en nergens.
Het weinige dat het gedicht te zeggen heeft, blijft het verzwegen – ergens of nergens - in de dichte nevel van de taal?
En Roland Jooris zelf, wat zou hij formeel op die vraag hebben kunnen repliceren? Misschien zou hij herhalen wat hij in 1979 in Yang schreef: ‘Ik voel me niet zo geroepen om een boodschap te brengen. Er is enkel het gedicht.’ En dat gedicht is dus bijna of zo goed als niets.
Met een kort gedicht als:
‘Geen metafoor
komt hier aan te pas.
De lucifer
conform zijn opdracht,
communiceerde verbrandend.’
en met de overbekende verzen
‘De chrysanten,
die in de vaas op de tafel
bij het raam staan: dat
zijn niet de chrysanten
die bij het raam
op de tafel
in de vaas staan.’
annihileert Hans Faverey wat het gedicht had kunnen zeggen. Ligt de betekenis van de gedichten van Faverey, wat ze te zeggen hebben, dan niet in het gebaar van de annihilatie?
Sommige dichters poneren dat poëzie het exclusieve domein van het onzegbare zou zijn. Dat weet ik niet zo zeker. Maar dat er dichters zijn (die van de écriture blanche bijvoorbeeld) die het onzegbare in hun poëzie thematiseren, is iets wat ik in geen geval ontken.
John Cage, componist en dichter: ‘I have nothing to say and I say it.’ Ik heb niets te zeggen en ik zeg het’. Een boeddhistisch getinte woordspeling, vind ik dat. Wat te gemakkelijk. Leuk en niet meer dan dat.
En wat zou mijn persoonlijke stelling zijn, als men mij deze afgrijselijke vraag zou stellen? Eerlijk, voor de vuist weg, zou ik er niets weten op te antwoorden. In mijn wilde jaren heb ik ooit eens geschreven: ‘Er is maar één manier om in een gedicht te zeggen wat je te zeggen hebt: zeg het’. Dat dateert nog uit de tijd dat me een soort antipoëzie (in de lijn van Nicanor Parra) voor ogen stond: een poëzie zonder metaforen, zonder lyrische uitwas en zelfs zonder verdichting. Ik heb daar al vlug afstand van genomen maar het was wel een noodzakelijke fase die me op langere termijn bij het ‘lyrisme critique’ deed belanden.
Zoals ik op deze blog al eerder schreef, verwacht ik dat het gedicht spreekt. Zelfs de gedichten van Faverey spreken – spreken aan. Al lijkt het gezegde in het gedicht opgeheven: hoe het spreekt, is wat het zegt. We zoeken te veel naar betekenis, luisteren te weinig naar het gedicht. Toch moet ik toegeven dat ik in een gedicht, hoe minimaal ook, naar betekenis op tast ga. Betekenis dan wel in heel brede zin.
Als het gedicht niets betekent dan wil dat niet zeggen dat het gedicht geen betekenis heeft. Maar die betekenis staat open, tekent zich geleidelijk af. Betekenis kan zich fractaal voordoen, gefragmenteerd, in fases, bij momenten, rizoomachtig of in een haastige, totaal omvattende flits.
Met andere woorden: de betekenis van het gedicht ligt in het proces. De betekenis is in eerste instantie het proces dat zich in het gedicht voordoet. En dat proces wordt gekenmerkt door een niet aflatend zoeken, een aanhoudend aftasten, het ongedurig op weg zijn.
Het slotwoord laat ik aan Guillevic over met twee gedichten die in een lange reeks genaamd ‘Quotidiennes’ (Dagelijksheden) op elkaar volgen. Guillevic, één van die dichters die met uiterste eenvoud uit het zwijgen het spreken put. De twee gedichtjes illustreren mijn bovenstaande stelling: het gedicht zegt wat het zoekt te zeggen. In het gedicht is het veeleer de taal die ons toespreekt dan wel de dichter. De dichter is intermediair.
Pourquoi
Me tairais-je
Ce n’est pas
Que je n’ai rien à dire
C’est que j’ai à trouwer
Ce qu’il me faut dire
Waarom
Zou ik zwijgen
Het is niet
Dat ik niets te zeggen heb
Ik moet vinden
Wat ik moet zeggen
Je dirai
Que je ne sais rien
A tout je dirai
Que je ne sais rien
Je me tairai dans mes paroles
Ik zal zeggen
Dat ik niets weet
Aan alles zal ik zeggen
Dat ik niets weet
Ik zal zwijgen in mijn woorden
© Alain Delmotte
Noël is zesentachtig geworden en ziet er dus een dagje ouder uit. Van die hoge leeftijd was ik me eigenlijk niet bewust, want zijn werk doet in zijn rebels- en koppigheid eerder jong aan. De lectuur van Bernard Noël heeft me al vroeg aangegrepen. Vooral zijn poëtisch debuut ‘Fragments du corps’ en zijn essays ‘Le sens de la sensure’ en ‘La castration mentale’ hebben ervoor gezorgd dat ik zijn werk en zijn publicaties (waar ik kon en waar ik ze vond) heb gevolgd.
Maar het is me hier niet om het werk van Noël te doen, wel om het vraaggesprek dat volgde na de lezing. Naar Franse gewoonte nam Noël de tijd om de hele bundel voor te lezen: drie reeksen van zeven gedichten elk bestaande uit zeventien breedvoerige regels. Voor Noël, die duidelijk vermoeid was, moet die lezing een kwelling zijn geweest. Het lukte hem niet om de laatste reeks voor te lezen. Die werd overgenomen door Isabel Michel. Dat maakte de lezing in zijn geheel pregnant, althans in mijn ervaring. In het interview vooraf had Noël te verstaan gegeven dat hij nooit had gedacht deze merkwaardige cyclus te kunnen afwerken. Het boek heeft dus een testamentair karakter. (‘D’une main perdue’, met verloren hand: het schrijven moet Noël fysiek moeilijk zijn geworden. Ik merkte bij het signeren van mijn exemplaar dat hij last heeft van een tremor. Deze gedichten werden letterlijk met een verloren want trillende hand geschreven.)
De opkomst was niet groot. Wat mij verbaasde, gezien het grote belang van zijn werk. Maar het was voor een merendeel een publiek van kenners, vertrouwd met Noëls werk. Na de lezing kon het publiek vragen stellen. Een dame nam het woord en vertelde dat ze eigenlijk nooit poëzie las, eerder geïnteresseerd was in plastische kunst. Ze bekende dat ze van de lezing niets had begrepen en stelde toen de vraag: ‘Mais qu’est ce que vous avez voulu dire?’ Wat hebt u nu eigenlijk willen zeggen? Noël wist niet waar hij het had. Hij wou die vraag niet beantwoorden. Of liever: hij kon die vraag niet beantwoorden wegens zijn vermoeidheid. Uiteindelijk sprongen enkele aanwezigen in de bres en beantwoordden in de plaats van Noël die onwezenlijke, misschien zelf absurde vraag.
Waarom absurd? Omdat dichters niet altijd in de hand houden wat er in het gedicht wordt gezegd. Het gezegde is niet afgelijnd. Dichters glijden al schrijvend wel eens uit: de taal duwt hen andere, soms contradictorische en onvoorspelbare richtingen uit. Op die manier ontstaat een gelaagdheid zonder dat die expliciet werd opgezocht. Wat dichters te zeggen hebben wordt overkoepeld door wat de taal hen laat zeggen. Wat ook hun antwoord moge zijn, zij beseffen dat ze nooit het juiste antwoord op die vraag zullen kunnen geven, hooguit een hypothetisch antwoord.
Maar als een lezer hem toch die vraag zou stellen, hoe kan een dichter dan daarop eventueel reageren?
Hij kan die lezer simpelweg de rug toekeren: uit ergernis, frustratie, onmacht. Het gedicht spreekt toch voor zich?
Hij zou kunnen stellen dat wat hij te zeggen had, alleen maar kon gezegd worden zoals het op papier staat geschreven. Maar als Martinus Nijhoff in de buurt zou zijn geweest, zou hij dan niet te horen hebben gekregen dat wat er staat, er eigenlijk niet staat?
Hij zou er zich met een ironische kwinkslag van af hebben kunnen maken zoals Georges Perros: ‘Ce que j’ai à dire? Tout. Ou presque’. ‘Wat ik te zeggen heb? Alles. Of toch bijna.’
Die parel van een Franse dichter, James Sacré, formuleerde wat hij te zeggen had als volgt ‘Si peu et c’est déjà trop’. ‘Ik heb weinig te zeggen en dat is al te veel.’
Horen we hier niet een beetje het sublieme gedicht ‘Density’ van Roland Jooris in naklinken?
Nevel. Zeg
nu niets.
Veel is verzwegen.
Weinig is veel.
Amper beweegt
Het woord amper
in de wind
die nergens is
Zeg nu niets.
Veeg niets uit.
In het eenzelvig vlak
Van de avond. Waartegen
nauwelijks en nergens.
Het weinige dat het gedicht te zeggen heeft, blijft het verzwegen – ergens of nergens - in de dichte nevel van de taal?
En Roland Jooris zelf, wat zou hij formeel op die vraag hebben kunnen repliceren? Misschien zou hij herhalen wat hij in 1979 in Yang schreef: ‘Ik voel me niet zo geroepen om een boodschap te brengen. Er is enkel het gedicht.’ En dat gedicht is dus bijna of zo goed als niets.
Met een kort gedicht als:
‘Geen metafoor
komt hier aan te pas.
De lucifer
conform zijn opdracht,
communiceerde verbrandend.’
en met de overbekende verzen
‘De chrysanten,
die in de vaas op de tafel
bij het raam staan: dat
zijn niet de chrysanten
die bij het raam
op de tafel
in de vaas staan.’
annihileert Hans Faverey wat het gedicht had kunnen zeggen. Ligt de betekenis van de gedichten van Faverey, wat ze te zeggen hebben, dan niet in het gebaar van de annihilatie?
Sommige dichters poneren dat poëzie het exclusieve domein van het onzegbare zou zijn. Dat weet ik niet zo zeker. Maar dat er dichters zijn (die van de écriture blanche bijvoorbeeld) die het onzegbare in hun poëzie thematiseren, is iets wat ik in geen geval ontken.
John Cage, componist en dichter: ‘I have nothing to say and I say it.’ Ik heb niets te zeggen en ik zeg het’. Een boeddhistisch getinte woordspeling, vind ik dat. Wat te gemakkelijk. Leuk en niet meer dan dat.
En wat zou mijn persoonlijke stelling zijn, als men mij deze afgrijselijke vraag zou stellen? Eerlijk, voor de vuist weg, zou ik er niets weten op te antwoorden. In mijn wilde jaren heb ik ooit eens geschreven: ‘Er is maar één manier om in een gedicht te zeggen wat je te zeggen hebt: zeg het’. Dat dateert nog uit de tijd dat me een soort antipoëzie (in de lijn van Nicanor Parra) voor ogen stond: een poëzie zonder metaforen, zonder lyrische uitwas en zelfs zonder verdichting. Ik heb daar al vlug afstand van genomen maar het was wel een noodzakelijke fase die me op langere termijn bij het ‘lyrisme critique’ deed belanden.
Zoals ik op deze blog al eerder schreef, verwacht ik dat het gedicht spreekt. Zelfs de gedichten van Faverey spreken – spreken aan. Al lijkt het gezegde in het gedicht opgeheven: hoe het spreekt, is wat het zegt. We zoeken te veel naar betekenis, luisteren te weinig naar het gedicht. Toch moet ik toegeven dat ik in een gedicht, hoe minimaal ook, naar betekenis op tast ga. Betekenis dan wel in heel brede zin.
Als het gedicht niets betekent dan wil dat niet zeggen dat het gedicht geen betekenis heeft. Maar die betekenis staat open, tekent zich geleidelijk af. Betekenis kan zich fractaal voordoen, gefragmenteerd, in fases, bij momenten, rizoomachtig of in een haastige, totaal omvattende flits.
Met andere woorden: de betekenis van het gedicht ligt in het proces. De betekenis is in eerste instantie het proces dat zich in het gedicht voordoet. En dat proces wordt gekenmerkt door een niet aflatend zoeken, een aanhoudend aftasten, het ongedurig op weg zijn.
Het slotwoord laat ik aan Guillevic over met twee gedichten die in een lange reeks genaamd ‘Quotidiennes’ (Dagelijksheden) op elkaar volgen. Guillevic, één van die dichters die met uiterste eenvoud uit het zwijgen het spreken put. De twee gedichtjes illustreren mijn bovenstaande stelling: het gedicht zegt wat het zoekt te zeggen. In het gedicht is het veeleer de taal die ons toespreekt dan wel de dichter. De dichter is intermediair.
Pourquoi
Me tairais-je
Ce n’est pas
Que je n’ai rien à dire
C’est que j’ai à trouwer
Ce qu’il me faut dire
Waarom
Zou ik zwijgen
Het is niet
Dat ik niets te zeggen heb
Ik moet vinden
Wat ik moet zeggen
Je dirai
Que je ne sais rien
A tout je dirai
Que je ne sais rien
Je me tairai dans mes paroles
Ik zal zeggen
Dat ik niets weet
Aan alles zal ik zeggen
Dat ik niets weet
Ik zal zwijgen in mijn woorden
© Alain Delmotte
zaterdag 15 oktober 2016
Blauwe romantiek en zakelijke ontroering
Recensie: Erick Kila over 'Verdwaalpalen' van Frank de Vos
Frank de Vos (Antwerpen, 1956) is een speciaal geval in de Vlaamse letteren. You either love him or you hate him. Zou er een middenweg zijn? Misschien wel.
De Vos spreidt in zijn poëzie, maar ook in zijn proza en muziek, een romantisch levensgevoel ten toon dat je niet snel in de Noordelijke Nederlanden zult aantreffen. Hij houdt van het brede gebaar en haalt (in citaten) graag de groten uit de literatuur aan. In ‘Verdwaalpalen’, Belijdenissen in blauw is het niet anders. Heine, Michaux, Mallarmé, Cioran etc.: zij maken met een frase of regel deel uit van De Vos’ brede sensitief-poëtische verkenningen. Toe maar, denk je dan. Hoe zal dat uitpakken?
Nou, dat valt eigenlijk wel mee. Je kunt - ook als liefhebber van het kleine en ingeklonken geluid - gewoon je eigen weg volgen in het uitgewaaierde innerlijk van deze dichter.
Zoals in de vorige bij uitgeverij P verschenen bundel (Twijfelaars in bloei) is de reactie op ziekte en dood van zijn moeder een belangrijke drijfveer achter de gedichten van De Vos. Hij belijdt/verwerkt in verzen en in poëtische notities. Als een echte romanticus vlucht hij. En dan is het verleden een bruikbare aanlegplaats om te verwijlen. Het openingsgedicht ‘Verdwaalpaal’ maakt duidelijk dat dit herkenningsteken voor kinderen op het strand ook staat voor de houvast die de dichter heeft aan de herinnering. Zonder de herinnering raak je los van het vertrouwde en het zuivere. De (herinnerde) moeder is natuurlijk voor eeuwig een baken, een verdwaalpaal, als je de weg letterlijk en figuurlijk kwijt bent of kwijt dreigt te raken.
Wij zien een foto van de dichter als kind (petje, shawltje, schepje), gezeten naast een hoopje zand.
Zie mij aan het water, een kind aan zee met natte blik,
gescherpt met een naam als verdwaalpaal voor het latere,
een anker dat werd gelicht. (…)
Is het verleden een vlucht of een voorwaarde? De romanticus De Vos benut het voorbije als een krachtcentrale.
Kauwen op het verleden, deskundig, beslagen. Een verleden veilig
opgeslagen in de zekerheid van een fotoalbum: een wenteling in een
warm vuur vluchtend tussen hout en as, in ademnood langsheen een
voorbije eeuw. Elke foto, een soeverein gevecht tegen de kale hia-
ten, tegen het jicht van vergeten. (…)
De afwisseling van gedichten met in prozavorm gegoten innerlijkheden komt nergens geforceerd over. Het gedicht stroomt soepel over in de gedachte en omgekeerd. Als lezer zit je wat te zitten aan deze stroom van taal en gevoel. En net als je denkt ‘pfew… mag het een onsje minder’ gebeurt er iets. Je wordt je bewust van de stille werveling die door de romaneske woordenvloed is losgemaakt. Zij hangt plotseling om je heen als iets vanzelfsprekends. Het is je eigen verleden, voor even los gemaakt door De Vos’ dwingende taalimpulsen.
De dichter is op zijn best als hij bijna achteloos een zinnetje neerlegt.
(…) Eeuwigheid, wat een vermoeiende gedachte.
In zo’n regel zit alle onontkoombaarheid, maar ook alle zin van de dood. Tussen het aangezette drama van aftakeling, ziekte en het onvermijdelijke slotakkoord vind je dan ook opeens een losstaande regel als:
Ben ik een goede moeder geweest?
Dit zegt veel, zo niet alles. Heel het mysterie van verlies, vertrouwdheid en troostende herinnering vat De Vos samen in deze geciteerde vraag.
Als je een bundel op verschillende manieren waarachtig kan doorkruisen, is de dichter er in geslaagd een domein te scheppen voor de gedachte. Alleen al daardoor ‘staat’ deze bundel.
Wanneer je geen vleugje reserve bespeurt, geen mespuntje van hoe
je zou moeten zijn, geen rancune en wrok, geen achterdocht, geen
twijfel, geen afwijzing maar de absolute en exclusieve aanvaarding
van wie je bent, hoe je bent.
De moederziel kan zich goed openbaren in zakelijk constaterende regels.
Verdwaalpalen, Belijdenissen in blauw, Frank de Vos, Uitgeverij P, Leuven, 2016, ISBN 978-94-92339-12-6
© Recensie: Erick Kila
Extern:
Website Frank de Vos
Frank de Vos (Antwerpen, 1956) is een speciaal geval in de Vlaamse letteren. You either love him or you hate him. Zou er een middenweg zijn? Misschien wel.
De Vos spreidt in zijn poëzie, maar ook in zijn proza en muziek, een romantisch levensgevoel ten toon dat je niet snel in de Noordelijke Nederlanden zult aantreffen. Hij houdt van het brede gebaar en haalt (in citaten) graag de groten uit de literatuur aan. In ‘Verdwaalpalen’, Belijdenissen in blauw is het niet anders. Heine, Michaux, Mallarmé, Cioran etc.: zij maken met een frase of regel deel uit van De Vos’ brede sensitief-poëtische verkenningen. Toe maar, denk je dan. Hoe zal dat uitpakken?
Nou, dat valt eigenlijk wel mee. Je kunt - ook als liefhebber van het kleine en ingeklonken geluid - gewoon je eigen weg volgen in het uitgewaaierde innerlijk van deze dichter.
Zoals in de vorige bij uitgeverij P verschenen bundel (Twijfelaars in bloei) is de reactie op ziekte en dood van zijn moeder een belangrijke drijfveer achter de gedichten van De Vos. Hij belijdt/verwerkt in verzen en in poëtische notities. Als een echte romanticus vlucht hij. En dan is het verleden een bruikbare aanlegplaats om te verwijlen. Het openingsgedicht ‘Verdwaalpaal’ maakt duidelijk dat dit herkenningsteken voor kinderen op het strand ook staat voor de houvast die de dichter heeft aan de herinnering. Zonder de herinnering raak je los van het vertrouwde en het zuivere. De (herinnerde) moeder is natuurlijk voor eeuwig een baken, een verdwaalpaal, als je de weg letterlijk en figuurlijk kwijt bent of kwijt dreigt te raken.
Wij zien een foto van de dichter als kind (petje, shawltje, schepje), gezeten naast een hoopje zand.
Zie mij aan het water, een kind aan zee met natte blik,
gescherpt met een naam als verdwaalpaal voor het latere,
een anker dat werd gelicht. (…)
Is het verleden een vlucht of een voorwaarde? De romanticus De Vos benut het voorbije als een krachtcentrale.
Kauwen op het verleden, deskundig, beslagen. Een verleden veilig
opgeslagen in de zekerheid van een fotoalbum: een wenteling in een
warm vuur vluchtend tussen hout en as, in ademnood langsheen een
voorbije eeuw. Elke foto, een soeverein gevecht tegen de kale hia-
ten, tegen het jicht van vergeten. (…)
De afwisseling van gedichten met in prozavorm gegoten innerlijkheden komt nergens geforceerd over. Het gedicht stroomt soepel over in de gedachte en omgekeerd. Als lezer zit je wat te zitten aan deze stroom van taal en gevoel. En net als je denkt ‘pfew… mag het een onsje minder’ gebeurt er iets. Je wordt je bewust van de stille werveling die door de romaneske woordenvloed is losgemaakt. Zij hangt plotseling om je heen als iets vanzelfsprekends. Het is je eigen verleden, voor even los gemaakt door De Vos’ dwingende taalimpulsen.
De dichter is op zijn best als hij bijna achteloos een zinnetje neerlegt.
(…) Eeuwigheid, wat een vermoeiende gedachte.
In zo’n regel zit alle onontkoombaarheid, maar ook alle zin van de dood. Tussen het aangezette drama van aftakeling, ziekte en het onvermijdelijke slotakkoord vind je dan ook opeens een losstaande regel als:
Ben ik een goede moeder geweest?
Dit zegt veel, zo niet alles. Heel het mysterie van verlies, vertrouwdheid en troostende herinnering vat De Vos samen in deze geciteerde vraag.
Als je een bundel op verschillende manieren waarachtig kan doorkruisen, is de dichter er in geslaagd een domein te scheppen voor de gedachte. Alleen al daardoor ‘staat’ deze bundel.
Wanneer je geen vleugje reserve bespeurt, geen mespuntje van hoe
je zou moeten zijn, geen rancune en wrok, geen achterdocht, geen
twijfel, geen afwijzing maar de absolute en exclusieve aanvaarding
van wie je bent, hoe je bent.
De moederziel kan zich goed openbaren in zakelijk constaterende regels.
Verdwaalpalen, Belijdenissen in blauw, Frank de Vos, Uitgeverij P, Leuven, 2016, ISBN 978-94-92339-12-6
© Recensie: Erick Kila
Extern:
Website Frank de Vos
zondag 2 oktober 2016
In Oostende en elders – Digther op verplaatsing
Af en toe kan en mag een “Bericht van de redactie” in deze Digther-kolommen niet ontbreken. Even tussendoor wat nieuws dus over wat was en wat komt. Frank Decerf las tijdens het 9° Ethias Kleinkunstfestival op 24 en 25/9/2016 in zijn leef- en droomstad Oostende gedichten. Dit bij wijze van introductie op zeer uiteenlopende gasten op het festival als Willem Vermandere, Bart Herman, Walrus, Johan Verminnen, Jo Lemaire en Rick De Leeuw.
Ook al in Oostende – de omschrijving ‘de stad der Metaforen’ wordt steeds gretiger opgepikt - gaf Paul Rigolle op zaterdag 24/9/2016 een breedvoerige inleiding bij de voorstelling van “Tot de stenen wortel schieten”, de nieuwste dichtbundel van Philippe Cailliau. De tekst van de lezing wordt wellicht later nog – ofwel integraal of in een aantal extracten - via ondermeer ‘de Schaal van Digther’ of via een ander kanaal gepubliceerd. De inleiding van Rigolle kan immers ook gelezen worden als, naar hij in Oostende zelf ootmoedig toegaf, een vermomd en ongegeneerd laudatio voor een dichter, gezien deze nieuwe Kleinood- en Grootzeer-bundel ook met verve het veertigjarig dichterschap van Cailliau markeert. Wat niemand evenwel als een eindpunt wil zien.
Ook de verzamelbundel ‘Bij tijd en wijle’ van Patrick Cornillie die op zaterdag 15/10/2016 eveneens door Paul Rigolle in Lichtervelde wordt ingeleid kan in geen geval als een eindpunt worden aangestipt. Wielerdichter en zoals iemand het eerder verwoordde schrijver van poëzie voor wie geen gedichten leest Cornillie maakte zelf een eigen keuze uit de gedichten 1985 – 2015. Uitgever is Uitgeverij Les Iles.
Op dinsdag 18 oktober 2016 gaat in Heverlee in “O.L.Vrouw van Troost”, Parkenstraat 65 een orgelconcert door waarin organist Paul De Maeyer en Digther-redacteur Herlinda Vekemans “Engel in de tijd” brengen. Tijdens een concert met en rond het werk van Olivier Messiaen, een van de meest fascinerende componisten van de 20ste eeuw, leest Herlinda gedichten. In haar jongste bundel “Kwartet voor het einde van de tijd”, staat - zoals bekend - het oeuvre van Messiaen helemaal centraal.
Ook die andere Digther-redacteur Alain Delmotte laat zich dezer dagen niet onbetuigd. Maar nieuw is dat bij hem niet. Tijdens een hommage-namiddag aan Renaat Ramon ("80 op 17/10/2016") brengt Delmotte op zondag 23 oktober 2016 samen met Helen White en Jooris Van Hulle een interpretatie van een gedicht van Ramon. Dirk De Geest leidt in en Carl De Strycker neemt samen met Robie Van Outryve van het onvolprezen kunsthuis van vertrouwen Galerie Montanus de honneurs waar. Tegelijk opent een tentoonstelling met beeldend werk van Ramon en grafisch werk van Patrick Coenye, die ook een bibliofiele gelegenheidsuitgave presenteert. De tentoonstelling loopt tot en met zondag 20 november.
Locatie: Galerie Montanus, Montanusstraat 5, 8600 Diksmuide
Meer info: www.poeziecentrum.be
En ook opper-Digther van het eerste uur Hugo Verstraeten ten slotte laat van zich horen. Tijdens het bekende “Buren bij kunstenaars”-weekend laat hij ons op 14, 15 en 16/10/2016 in zijn woonplaats Oostkerke alweer zeer indringend binnenkijken in het plastisch luikje van zijn kunstenaarschap.
Bij deze gelegenheid en uiteraard bij alles wat in dit bericht voorafgaat: iedereen welkom! Digtherlijk en anders al evenzeer.
(P.R.)
Ook al in Oostende – de omschrijving ‘de stad der Metaforen’ wordt steeds gretiger opgepikt - gaf Paul Rigolle op zaterdag 24/9/2016 een breedvoerige inleiding bij de voorstelling van “Tot de stenen wortel schieten”, de nieuwste dichtbundel van Philippe Cailliau. De tekst van de lezing wordt wellicht later nog – ofwel integraal of in een aantal extracten - via ondermeer ‘de Schaal van Digther’ of via een ander kanaal gepubliceerd. De inleiding van Rigolle kan immers ook gelezen worden als, naar hij in Oostende zelf ootmoedig toegaf, een vermomd en ongegeneerd laudatio voor een dichter, gezien deze nieuwe Kleinood- en Grootzeer-bundel ook met verve het veertigjarig dichterschap van Cailliau markeert. Wat niemand evenwel als een eindpunt wil zien.
Ook de verzamelbundel ‘Bij tijd en wijle’ van Patrick Cornillie die op zaterdag 15/10/2016 eveneens door Paul Rigolle in Lichtervelde wordt ingeleid kan in geen geval als een eindpunt worden aangestipt. Wielerdichter en zoals iemand het eerder verwoordde schrijver van poëzie voor wie geen gedichten leest Cornillie maakte zelf een eigen keuze uit de gedichten 1985 – 2015. Uitgever is Uitgeverij Les Iles.
Op dinsdag 18 oktober 2016 gaat in Heverlee in “O.L.Vrouw van Troost”, Parkenstraat 65 een orgelconcert door waarin organist Paul De Maeyer en Digther-redacteur Herlinda Vekemans “Engel in de tijd” brengen. Tijdens een concert met en rond het werk van Olivier Messiaen, een van de meest fascinerende componisten van de 20ste eeuw, leest Herlinda gedichten. In haar jongste bundel “Kwartet voor het einde van de tijd”, staat - zoals bekend - het oeuvre van Messiaen helemaal centraal.
Ook die andere Digther-redacteur Alain Delmotte laat zich dezer dagen niet onbetuigd. Maar nieuw is dat bij hem niet. Tijdens een hommage-namiddag aan Renaat Ramon ("80 op 17/10/2016") brengt Delmotte op zondag 23 oktober 2016 samen met Helen White en Jooris Van Hulle een interpretatie van een gedicht van Ramon. Dirk De Geest leidt in en Carl De Strycker neemt samen met Robie Van Outryve van het onvolprezen kunsthuis van vertrouwen Galerie Montanus de honneurs waar. Tegelijk opent een tentoonstelling met beeldend werk van Ramon en grafisch werk van Patrick Coenye, die ook een bibliofiele gelegenheidsuitgave presenteert. De tentoonstelling loopt tot en met zondag 20 november.
Locatie: Galerie Montanus, Montanusstraat 5, 8600 Diksmuide
Meer info: www.poeziecentrum.be
En ook opper-Digther van het eerste uur Hugo Verstraeten ten slotte laat van zich horen. Tijdens het bekende “Buren bij kunstenaars”-weekend laat hij ons op 14, 15 en 16/10/2016 in zijn woonplaats Oostkerke alweer zeer indringend binnenkijken in het plastisch luikje van zijn kunstenaarschap.
Bij deze gelegenheid en uiteraard bij alles wat in dit bericht voorafgaat: iedereen welkom! Digtherlijk en anders al evenzeer.
(P.R.)