zondag 17 november 2019

Over ‘Epiloog’ van Jan Vanriet – Romain John van de Maele

Epiloog (Winter in Noord-Brabant)’ van Jan Vanriet

In het verlengde van zijn recente recensie op Meander van 'Kouwe kleren' de nieuwe verzamelbundel van Jan Vanriet staat Romain John Van de Maele in een reflectie stil bij het gedicht 'Optocht' van Jan Vanriet. Uit de bundel 'Geen hond die brood lust', daterend uit het gezegende jaar 1984.

Jan Vanriet is niet alleen een ‘literair schilder’, hij is ook een schilderende en tekenende dichter. Twee versregels uit het gedicht ‘Ars poetica’ maken duidelijk dat de dichter de taal gebruikt zoals een schilder of tekenaar borstels en potloden in de hand neemt: ‘… De schouw van een verre fabriek / schaduwt de lucht als een potlood, / een somber grafiet’ (Vanriet, 1984, 5). De dichter kent de iconische beelden uit de kunstgeschiedenis en uitdrukkingen uit de wereld der letteren, zoals blijkt uit de laatste versregel van het zelfde gedicht: ‘We blaffen, woorden trekken voorbij.’ Deze woorden herinneren aan de Franse uitdrukking van Arabische oorsprong: ‘Les chiens aboient et la caravanne passe.’ Blaffende honden die een nomadenkamp bewaken, maken geen indruk op de kamelen die hun tocht rustig voortzetten. De uitdrukking wijst niet alleen op zelfvertrouwen, ze maakt ook duidelijk dat men, zelfs als er kritiek wordt geuit, zich niet van de wijs zal laten brengen. In de context van het gedicht betekent ‘We blaffen’ dat de dichter zijn poëticale uitgangspunten zal blijven bewaken, en dat de woorden van critici hem niet zullen aanzetten tot een koerswijziging. Het gedicht staat als een vingerwijzing op de eerste bladzijde van de bundel Geen hond die brood lust.

Het tekenend schrijven blijkt ook uit het tweede deel van het korte gedicht ‘Sterven’: ‘Sterven op het voetpad / in de regen. // Een appel gevallen / uit het krat’ (8). Hier wordt een verhaal samengebald in
een schets: er ligt een appel te rotten op het voetpad. Dat schilders met appelen bijna magische dingen kunnen doen, heeft Cézanne afdoende bewezen, al schikte hij het fruit op een tafel. Jan Vanriet heeft geen kleur vermeld in zijn snapshot, zijn visueel geheugen heeft duidelijk genoeg aan het stenografisch verslag van een waarneming. De vervlechting van literatuur en beeldende kunst werd al vroeg benadrukt in het gedicht ‘Literatuur’: ‘wanneer ik met iets langere haren / de straat afren / zeggen vrienden: je lijkt net een jood / met mijn zonnebril op / begroeten ze me echter lachend / (klopje op de schouder) // dag Remco!’ (In: Deflo, 1972, 94). De dichter beschrijft een beeld dat nauwelijks wijzigingen ondergaat, maar toch op verschillende manieren gelezen wordt. De aandacht voor de visuele werkelijkheid, de waarneming en de verbeelding van die werkelijkheid in woord en teken is een van de belangrijkste kenmerken van het werk van Jan Vanriet. Dezelfde visuele gedrevenheid valt ook op in het vroege werk van de iets oudere Roland Jooris en in een aantal gedichten van een dichteres die tot de generatie van Vanriet behoort: Patricia Lasoen. Ik denk aan haar gedicht ‘Winter in het dorp’ dat als volgt begint: ‘In het veld van de laatste der boeren / staan de rabarbers stokstijf / en kraken hoorbaar onder de zon…’ (In: Deflo: 1972, 80). In het gedicht ‘Dit is echt’ verwijst ze zonder omwegen naar een schilderij: ‘Je zou zeggen / net een schilderij van Willaert: / de weg recht naar de kerk…’ (In: Vanriet, 1974, z.p.). De generatie die in de tijdschriften KreatiefYang en Revolver aan de weg timmerde, was bijzonder visueel georiënteerd.

De sterke verstrengeling van taal en beeld is in het werk van een aantal nieuw-realisten in de loop der jaren minder dominant geworden, maar bij Vanriet is de band onverbrekelijk. Het laatste gedicht in de bundel Geen hond die brood lust illustreert op een zeer toegankelijke manier de kruisbestuiving. Het gedicht ‘Epiloog (Winter in Noord-Brabant)’ bestaat uit vier korte strofen waarin naar kleuren en rechte lijnen wordt verwezen. Het gedicht is bovendien zo gestructureerd dat zowel de horizontale als de verticale dimensie wordt aangetoond: de lucht is een breedtefenomeen dat aan de horizon met het land samensmelt, maar dat land bevindt zich toch onder de lucht, vandaar de visuele en logische ordening: een lucht en daaronder het land. Men mag niet uit het oog verliezen dat een schilder drie dimensies moet suggereren op een doek of een blad dat slechts twee dimensies heeft: hoogte en breedte. De tweede strofe benadrukt de verticaliteit: donkergroen op somberbruin, gestructureerd in drie regels waarbij het voorzetsel op de lagen scheidt en tegelijkertijd verbindt. In de derde strofe schetst de dichter aken op de rivier en hij verwijst naar rechte lijnen: een spoor in het ijs. In de eerste versregel wordt de lucht vergeleken met glanspapier of sitspapier, een vergelijking die aan het metier van de schrijver-schilder herinnert. Papiersoorten spelen een grote rol in de praktijk van aquarellisten, en glanspapier bestaat in vele tinten. Door glanspapier met aquarelpapier te combineren, door gebruik te maken van een gemengde techniek (mixed media), kan een kunstenaar bijzondere effecten oproepen. Jan Vanriet maakt geen gebruik van een metafoor: de lucht is geen glanspapier, de lucht is als glanspapier. De kleur wordt niet vermeld.

Een lucht als glanspapier
En daaronder het land

Donkergroen
op
somberbruin,

het rooster van rechte lijnen,
en aken op de rivier:

een spoor in het ijs
dunner als voorheen.

‘Epiloog’ verwijst duidelijk niet naar een van de vele schitterende winterlandschappen van Johan Jongkind, Jacob Ruisdael, Jan van Goyen, Hendrick Avercamp, Esaias van de Velde, of eventueel Pieter Bruegel de Oude. ‘Winter in Noord-Brabant’ is een vlugge schets die ijs en een spoor in het ijs vermeldt, maar geen schaatsers of feestvierders. De schilder en/of de dichter heeft ook aken opgemerkt. Een aak is een groot vaartuig dat wordt gebruikt op de binnenwateren en grote rivieren. Het is een vaartuig met een platte bodem die voor en achter omhoog is gebogen en maar weinig smaller wordt. Het tijdstip waarop de schets is vervaardigd kan niet uit het gedicht worden afgeleid: gaat het om een recent beeld, of denkt de dichter aan de Gouden Eeuw? Op 10 oktober 2019 schreef Jan Vanriet me: ‘toen ik het [gedicht] schreef dacht ik (onder andere) aan een eenvoudige lijntekening van Rembrandt, de ets van een landschap.’ Op de ets heeft Rembrandt genoteerd: Mynheer Six en Brugh. Jan Six was vanaf 1640 een vriend en beschermer van de schilder. De ets verbeeldt twee personen op een brug, twee vaartuigen, een kerktoren en bomen die hun bladeren nog niet hebben verloren. Het is belangrijk te onderstrepen dat Jan Vanriet de nuancering ‘onder andere’ heeft gebruikt. Hij had toen hij het gedicht schreef figuurlijk ook andere schetsen voor ogen.

In tegenstelling tot Roland Jooris is Jan Vanriet dichter en schilder, maar zoals het werk van Jooris zijn de gedichten van Vanriet in de woorden van Jooris ‘meestal de neerslag van kijkervaringen, visuele toestanden.’ Omdat Jooris het penseel niet gebruikte, liet hij een aantal gedichten op doek aanbrengen. ‘Hetgeen de vraag ontlokt: zijn dat nog gedichten of zijn het nu schilderijen? Om die vraag gaat het wel ergens, niet om een expliciet antwoord erop’ (In: Vanriet, 1974, z.p.). Bij beide dichters valt voortdurend de kruisbestuiving tussen beeldende kunst en poëzie op, maar de schilder Vanriet heeft het voordeel dat hij aan de oude stelregel ut pictura poesis in twee richtingen gestalte kan geven. Jan Vanriet noemt zichzelf niet ten onrechte een literair schilder, maar de typering is niet volledig wanneer niet tegelijkertijd aan de tekenende en schilderende dichter wordt herinnerd. Het gedicht ‘Epiloog (Winter in Noord-Brabant)’ getuigt van de vruchtbare wisselwerking tussen woord en beeld.


© Romain John van de Maele


Freddy de Vree (1996) Jan Vanriet. Schilderijen 1984-1996. [Tielt]: Lannoo
Lionel Deflo (1972) Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen. Een dokumentaire bloemlezing.
Brugge: Uitgeverij Orion / Desclée De Brouwer.
Jan Vanriet (1974) ‘Omtrent de werkelijkheid’, Kreatief, jrg. 8, nr. 1.
Jan Vanriet (1984) Geen hond die brood lust. Antwerpen: Uitgeverij Manteau.


Geen opmerkingen: