dinsdag 1 oktober 2019

Terug naar Buda - Frans Deschoemaeker

In het zicht van de Kortrijkse binnenstad splitst de Leie zich, uit Frankrijk komend, in tweeën, om het Buda-eiland te vormen.

1.

Daar lag in het licht van de oostelijke zon Buda, het île de la Cité van Kortrijk, als een boot. Niet als een blank karveel of een feestelijk bewimpeld fregat, maar als een ietwat haveloze woonschuit, een onderkomen aak, een Kon-Tiki.
Wellicht waren aan zijn kaden nog goede visplekjes te vinden, wellicht hechtten zich aan zijn romp nog zoetwatermosselen, toen ik daar, meer dan een halve eeuw geleden, krijsend en met de helm ter wereld kwam.
Wie op een eiland geboren is, kan de wereld alleen maar zien als een onbekende, maar lokkende overoever. Wie op een boot geboren is, is voor altijd een migrant. Altijd weer worden in zijn hoofd trossen losgegooid, ankers gelicht, riemen geheven. Daar vaart de ark, voorbij het ezelsbruggetje en de dikbuikige torens, onder verdere bruggen door, naar waar het zeegat aanzuigt, naar waar het licht een belofte inhoudt, naar waar het waait. Wind -
wind voert wereld aan. Woorden.

2.

Een vers van Mallarmé dat zich verzwijgt in het marmer. Een lied dat wegwaait in de nacht, op de laatste straathoek voor de vlakte. Gregoriaans in de kloostergang van Moissac op een late wintermiddag, en muziek van Miles Davis' tweede kwintet, waarin je de broeierige New Yorkse zomer hoort -
de gedachtestreep. De gedachtestreep van Gerrit Kouwenaar, die uitzicht laat op uiterwaarden, omstreeks het riet. De middag van een faun, diep in het Siciliaanse rietland, en de middag van een leraar, diep in de provincie, diep in de jaren zestig, in een vergeten Franse film. Een hippiemeisje met een zware rugzak dat, gezeten op de trappen van de Collegiata Santa Maria Assunta, tussen haar tenen peutert en de voorbijganger haar slodderige slipje toont.
Een voorgrond met een fles wijn. Verre, in sfumato wijkende bergen.
Tabaksrook die roerloos in de avond hangt. In Ticino.
Een uitzicht op een eiland in de rivier, dat daar ligt, en doet alsof het nooit ergens anders lag. Benedenwinds -

3.

de wind die woorden aanvoert, beelden, muziek. Daarom ben ik altijd al een groot en eenzaam wandelaar geweest. In de cadans van het stappen vinden indrukken woord, ritme en elan. Wandelen stileert de gedachte. Wind ciseleert de idee. En bij gebrek aan een steppe is de nomade een flaneur geworden onder de arcaden van een stad.
Ik herinner mij de steeds wijdere cirkels die ik trok omheen het île de la Cité van Kortrijk. Ik herinner mij de niet eindigende zondagmiddagen in de uiterwaarden van een stad die zich verloor in voorstedelijk gebied. Diepe straten, getekend Giorgio de Chirico, getekend Jorge Luis Borges, getekend Patrick Modiano. Nooit betreden wijken, gevat in een patroon van lange slagschaduwen, met egale, naoorlogse gevels, okerkleurig oplichtend in de avondzon. Okerkleurig, van leven ontdaan - leven voltrekt zich op zondag altijd elders. Ik wandelde meestal alleen, later soms met mijn dochtertje, dat nog te jong was om zich af te vragen wat haar pa in deze troosteloze, in de nazomer verloren gelegde buurten najoeg. Je kunt je persoonlijke hemel of hel overal menen gevonden te hebben; te Kortrijk, te Florence, te Aix-en-Provence, in een mercantiele bocht van de Schelde, maar in de herinnering verrijst een stad allereerst als een okergele façade; opdat slechts langzaam zichtbaar worde, het peilloos perspectief, de peilloze afgrond van zijn straten, pleinen, stegen, kades en arcades.

 


Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.


1 opmerking:

luc denorme zei

Mooi! Vraagt naar meer.