zaterdag 27 januari 2018

Portret van de dichter als ambtenaar in ruste - Frans Deschoemaeker

(Brief aan Herwig Verleyen)

Oudenaarde, dinsdag 3 juli 2015

Waarde correspondent Herwig,

Een dichter die ook ambtenaar is, hoor je de dichters denken, kan dat wel een goede dichter wezen? Een ambtenaar die ook dichter is, hoor je de ambtenaren denken, kan dat wel een goede ambtenaar wezen? Vanaf 1 mei is deze vraag ten aanzien van zijn persoon alvast academisch geworden. Vaarwel, tweeslachtigheid!

Zie hem daar zitten. De dichter als ambtenaar in ruste. Definitief dichter nu. Op het terras onder de hazelaar. In de hitte van de hondsdag. Puffend, voorovergebogen, de ellenbogen steunend op de knieën, maar desalniettemin decent, want geen geruite zakdoek met vier knopen op het hoofd maar een hagelwitte panama, de bilspleet niet half ontbloot maar goed opgeborgen in geklede beige shorts, het al licht grijzende borsthaar omkaderd door een wit hemd van Seidensticker. Zo zit de dichter dus.

Hij nipt van zijn koele Loire-wijn en staart in het diepe groen van de tuin. Daar moeten het gras gemaaid, het onkruid gewied, de paden aangeschoffeld, de buxus en haagbeuk gesnoeid.

Maar in de tuin komt hij niemand tegen. Het praatje met de bakkersvrouw, het praatje met de kassierster van de superette, straks, wint aan belang.

Elke dag rijdt hij de zeven kilometers naar het kasteeldomein van Elsegem om er zich met de hondjes Pistache en Pollux een uur te vertreden. Ook daar komt hij zelden iemand tegen, of het moest de plaatselijke heemkundige Frans Vandenhende zijn, die van het domein zijn biotoop lijkt te hebben gemaakt, en in het fraai gerestaureerde hoevegebouw (het kasteel bestaat niet meer) de ooit vermaarde Bibliotheca Elseghemensis opnieuw probeert op te richten. Ook de dichter is donateur (van eigen werk) en hij mag met zijn hondjes de statige bibliotheek betreden om de nieuwste aanwinsten te bekijken.

Om de paar weken, als de stilte van het graafschap Oudenaarde te oorverdovend wordt, stapt hij op de trein naar Brussel, om weer eens de adem van de grootstad om zich heen te voelen. Hij heeft die adem te lang om zich heen gevoeld om lang zonder te kunnen.

Hij probeert te schrijven, in de koele ochtenduren, met koffie uit het werkelijk onmisbare Bialetti-espressokannetje, maar in de plaats daarvan leest hij meestal, en wanneer hij leest, herleest hij meestal. De al decennia binnen handbereik gehouden, altoos troost, stichting en verstrooiing biedende leesmeesters Proust, Borges, de late Huysmans, Sebald, Reve, Joyce & Co, Modiano & Nescio.

Of als het een dichter wezen moet: H. H. ter Balkt (stoppelveld, hoe herkende ik toch zo vroeg al/in jou mijn troosteloos leven & regenachtig einde), of de Litouws-Franse dichter Oscar-Vladislas de Lubics-Milosz (Tous les morts sont ivres de pluie vieille et sale/Au cimetière étrange de Lofoten of car je n’ai connu dans la vie/Que le nom d’une seule fleur petite et triste, le myosotis,/Vieux dormeur des ravins au pays Cache-Cache…). Of dat vers van Herwig Verleyen dat hem in die lang vervlogen, arcadische zomer van 1973 in het geboortedorp voor het eerst onder de ogen kwam, en waarvan de slotregels nog steeds in zijn hoofd nazinderen: Het verdwijnt niet vlug, mijn satijnen lief,/de zoutlaag die wij zó mondig hebben aangeboord.

Warme zomergroet, Herwig, vanuit het graafschap,

Je

F.D.


© Frans Deschoemaeker

Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.


Geen opmerkingen: