dinsdag 26 december 2017

Blijvend debuteren - Alain Delmotte

Alain Delmotte over "Een blauwe doorkijk naar de hemel" van Gilbert Coghe

Een tijd geleden verscheen een nieuwe bundel van de Roeselaarse dichter Gilbert Coghe; een verrassende bundel met als titel ‘Een blauwe doorkijk naar de hemel’. Willy Spillebeen en ikzelf stelden de bundel voor. Hieronder mijn bijdrage.

Tien jaar geleden schreef ik voor de Vereniging van West-Vlaamse schrijvers (de VWS) een cahier over het poëtisch werk van Gilbert Coghe. De bibliografie in dit cahier werd samengesteld door een steeds weer meticuleus en scrupuleus uitvallende Peter Aspeslagh, bekend van de Roeselaarse bibliotheek.

Zo’n cahier had gevaarlijke kantjes: het leek wel of hiermee een oeuvre werd afgesloten. Toen twee jaar later een bloemlezing uit zijn werk verscheen, stelde Gilbert bij de samenstelling ervan zichzelf wellicht de vraag of alles nu was gezegd. ‘Alles is gezegd?’ werd de titel van die bloemlezing. Let op het vraagteken. Want met dat vraagteken legt Gilbert iets over zichzelf bloot. En over zijn poëzie. Er is altijd wel sprake van een soort bevraging en zelfbevraging in zijn poëzie. Het cahier gaf ik overigens de titel mee ‘Wie ben ik dat ik het ben’. Zou hij het ondertussen weten? Weten wij het ondertussen?

Gilbert behoort tot het type dichter dat ooit door de Poolse dichteres en Nobelprijswinnares Wislawa Szymborska werd omschreven als ‘de- dichter-die-het-niet-weet’. Onwetendheid die de drijfkracht vormt voor een dichterschap? Het is een onwetendheid die uiteraard geen smoes is om aan zoiets als verantwoordelijkheid of wat dan ook te kunnen ontsnappen. Ik heb het over een existentiële en/of spirituele onwetendheid, gebed in het besef dat de kern van het bestaan ons ontgaat omdat het niet vast te grijpen is, niet te vatten en niet te bevatten valt: het is zonder meer een raadsel. Voor dat soort type van dichter is poëzie een wezenlijke pelgrimage, een zoektocht naar een waarheid die er misschien niet is maar waarvan de dichter hoopt dat die misschien toch wel ergens te vinden kan zijn. Een poëzie dus van het ‘misschien’. Een menselijke zoektocht naar het mogelijk menselijke. En, laten we het niet vergeten want het is elementair wat poëzie betreft: het is een zoektocht met de taal, door de taal en in de taal. In het cahier omschreef ik het als volgt: ‘De dichter gaat op de dool. Hij bewoont vele huizen, maar niet één blijkt het huis van het zijn, het huis van de poëzie. Schrijven is een pelgrimstocht van woord tot woord, van gedicht tot gedicht, van cyclus tot cyclus.’

Één jaar na het verschijnen van het cahier stuurde Gilbert me een aantal gedichten op met de vraag wat ik van zijn nieuw werk vond. (Het betreft gedichten die we negen jaar later in al dan niet gewijzigde vorm in deze bundel terugvinden.) De lectuur ervan verraste me aangenaam. De rode draad ervan was de figuur van de ‘engel’. Een steeds weer terugkerend motief in de Westerse poëzie dat Gilbert op een frisse en verfrissende manier aanpakte. Ik vermoed dat Willy Spillebeen daar straks wat meer over zal vertellen.

De lichtheid die ik in de nieuwe gedichten ontwaarde, las en zag ik nooit eerder in het werk van Gilbert. Ik herkende de stem wel, maar de toonaard, de kleur was heel anders. Waar in eerder werk de klemtoon vooral op de lyrische belijdenis en op de nostalgische gemoedsstemming lag, liet zich hier een relativerende en ironiserende dichter zien en horen. Ook de verteltoon viel me op. In die zin sluiten deze gedichten - bewust of onbewust - aan bij een tendens die zich in de poëzie van de laatste decennia voordoet. Kort samengevat: het lyrisch élan, de metaforische opwellingen worden in de huidige poëzie kritisch afgeremd. De poëzie kreeg hiermee de kans om enerzijds meer ruimte vrij te geven voor het beschouwende en anderzijds biedt het de poëzie de kans om zich een narratieve manier uit te drukken.

Vooral dat laatste is belangrijk voor wat het werk van Gilbert betreft. De recente poëzie probeert heel vaak expliciet verhalen te vertellen. En de nadruk ligt niet zozeer op de verhaallijn (die is vaak niet logisch en vrijwel altijd discontinu) maar op het ‘vertellen’. Er wordt iets met taal verteld en het is de taal die vertelt. En soms neemt die taal, in de meest radicale teksten, de vorm aan van raaskallen. Meer dan ooit moet je de poëzie dan tussen de lijnen en binnenin de woorden gaan zoeken: in de terugkerende motieven, de weerkaatsingen, de niet te voorspellen wendingen. Enkel lukrake voorbeelden hiervan: Toon Tellegen (die een beetje een voorloper van het genre is), Marije Langelaar met haar recente bundel ‘Vonkt’ en de eerder controversiële Delphine Lecompte. In één gedicht probeert Lecompte duizend en één verhalen te vertellen die ze zonder gêne door elkaar haspelt door ze af te breken, tegen elkaar te laten botsen of in elkaar te laten vloeien, zodanig dat je een tekst krijgt waar kop noch staart is aan te krijgen: een raaskallen met vaak een tragisch-komisch effect en een soort wanhoop doet suggereren.

Nee, in geen geval wil ik Gilbert Coghe met Lecompte vergelijken. (Hij zou het me in geen geval vergeven, vrees ik.) Gilbert is veel te geordend en te ordentelijk om hem met Lecompte in verband te brengen. Ik heb enkel willen aangeven welke tendensen zich in de huidige poëzie voordoen en waarvan het narratieve een kenmerk is. En dat dit narratieve een opmerkelijke plaats krijgt in deze nieuwe bundel.

Het effect dat dit narratieve teweegbrengt is dat je als lezer luistert en blijft luisteren. De gedichten nodigen uit. Ze richten zich tot de lezer. Ik ga er namelijk van uit dat hoezeer het gedicht ook naar bestemming zoekt, het gedicht zich bestemd voelt voor een lezer. Ik zeg ‘een lezer’ en ik zeg niet ‘de lezer’. Dat laatste is een categorie. Het eerste verwijst naar een individu. Een individu dat staat voor alle potentiële lezers van het gedicht. Wat wil zeggen dat het gedicht niemand uitsluit. Al leven we in een wereld waar voor het gedicht nog weinig of helemaal geen plaats is, waar het gedicht is uitgesloten. Natuurlijk wordt het gedicht in uiterste stilte geschreven: de dichter schept zijn gedicht uit zijn diepste innerlijk en dat vereist een zeker isolement. Daarom lijkt het gedicht een monoloog. Maar het is een monoloog die tendeert tot een dialoog. Met de woorden van de Franse dichter Yves Bonnefoy: het gedicht is een passage vanuit het ik van de dichter naar de ander toe. De ander die wij met z’n allen zijn.

Het is zo dat je bij het lezen van deze bundel als lezer meteen wordt aangesproken door de mildheid van de dichter, het verzoenende timbre, de bescheidenheid (te verklaren vanuit dat grote besef aan onwetendheid) en ja, zelfs van een soort hervonden jeugdigheid.

Deze gedichten onthalen de lezer met hun transparantie. Ze lijken onderhuids te zeggen:‘Gaat u maar zitten lezer. Wat kunnen we u toevertrouwen: een paar aangenaam klinkende verzen met zeer afgeronde syllaben erin? Één van onze plotse invallen waarvan we zelf niet weten van waaruit ze komen? Iets wat een sonnet kan zijn – of is u dat wat te ouderwets? Of wilt u gewoon maar dat we u ‘een blauwe uitkijk naar de hemel’ schenken?’

Deze gedichten stellen de lezer niet op de proef. Het is niet hun bedoeling. De dichter houdt het rustig en zelfs wat frivool – al steken er achter die frivoliteit onvermijdelijk flinke scheuten weemoedigheid. Je gaat wanneer je leest gewoon naast de dichter zitten en je keuvelt wat. Over dingen die ons wezenlijk aanbelangen – hoe klein, hoe triviaal, hoe engelachtig broos ze zich ook mogen voordoen.

Het ligt voor de hand dat Gilbert nog lang niet alles heeft gezegd: daar heeft hij als zeventiger nog niet de leeftijd voor. De pelgrimage van een dichter is met name niet een speurtocht naar het laatste woord maar voortdurend en ongedurig, een speurtocht naar het eerste woord: de van vitaliteit trillende ademstoot waarmee het eerste woord werd uitgesproken. Poëzie is wat ons menselijk maakt. Poëzie is de verzamelnaam voor onze chimères, voor onze bestaansredenen, voor onze verrukkingen, voor alles wat nog moet beginnen terwijl het lijkt alsof het al aan het gebeuren is. Gilbert Coghe moet er nog aan beginnen. Hij moet ons nog van alles zeggen. Met deze nieuwe bundel debuteert hij voor de zoveelste keer op rij. Laat hem daarmee niet ophouden!


© Alain Delmotte 


Gilbert Coghe: Een blauwe doorkijk naar de hemel, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Antwerpen-Rotterdam 2017, 52p.,€14,90. ISBN BE 9789059275300


Gilbert Coghe


Geen opmerkingen: