maandag 29 februari 2016

Aardse Paradijzen (2/3) - Frans Deschoemaeker

over lelies, stiletto’s, Sixtijnse sluiers (2)

Een tijdlang ben ik jaloers geweest op een zwaan. Het was een zwarte zwaan op hoge poten die zich vlijde tegen het mooiste vrouwenlichaam dat ik tot dusver in mijn nog jonge bestaan had aanschouwd. Het schilderij heette Leda met de zwaan en het stond afgebeeld in een boek over het werk van Leonardo da Vinci, dat ik voor mijn verjaardag had gekregen. Ik weet niet meer precies hoe oud ik toen was, maar ik herinner mij nog goed die eerste onbestemde onderbuikgewaarwordingen tijdens de vele langdurige en aandachtige beschouwingen van dit schilderij. Leda stond mij voor ogen in mijn sluimer en in mijn doorwaakte nachtelijke uren.

Leonardo schilderde de subliemste curve waarin een vrouwenlijf zich, blank oplichtend, uit het glanzende oscuro van een achtergrond, kan draaien, en de mooiste, meest onbehaarde en toch meest enigmatische pubis van de hele wereld! Een pubis als een naar beneden gekeerde platte schelp met een mooi inwaarts geplooid puntje. Toen ik Leda zag, verloor ik mijn onschuld en kantelde mijn wereldbeeld. Ik besefte in een weemakend moment van inzicht dat dààr het raadsel wel moest liggen waarrond de wereld draaide, en waarrond voortaan onherroepelijk mijn handel en wandel zou moeten draaien.

Maar bij nadere beschouwing had Leonardo dat raadsel goed verborgen. Ik herinnerde mij hoe het bij meisjes was - ik had zussen en vriendinnetjes - en dat de buik van een volwassen vrouw als Leda onderaan helemaal dicht was, deed me twijfelen aan het werkelijkheidsgehalte van de afbeelding. Ik heb toen op mijn eentje de stijlconventies van de Hoog-Renaissance geweld aangedaan, kamerdeur op slot, broeierige middag, emblematische zomer, toen ik een potlood nam en trillend van opwinding Leda voorzag van een duidelijke schaamspleet.

Ik schrok onmiddellijk van het resultaat. Ik ben Leonardo niet; mijn potloodstreepje stond zwart, vettig, hard en zonder zinnenstrelend sfumato, in die ivoren buik gekerfd. Ik had al dadelijk spijt van de onderneming, en greep de gom om het euvel te herstellen. Helaas was het grafiet weerbarstig en verdween bij het gommen ook wat drukinkt, zodat een wazige streep als dunne nevel over het raadsel kwam te liggen. Ik heb het boek lange tijd verborgen, verbannen naar de hoogste boekenplank, opdat niemand achter de destructie mijn troebele fascinatie zou raden.

Ik heb het boek nog steeds. Grasduinend in mijn lettermuur viel ik daarnet nog eens op Leda met haar zwaan. Ik weet intussen sinds lang dat het ranke dier een vermomming is voor die geile bok van een Zeus en dat het schilderij niet van Leonardo da Vinci is, maar geschilderd werd door een leerling naar een ontwerp van de meester. Voor mij blijft ze de Leda van Leonardo. Ik kijk naar haar curve, bewonder haar leest, streel met mijn ogen de schelp van haar buik waar het nog steeds, na al die jaren, lichter is, maar reeds gepatineerd, alsof iets als de idee van een Sixtijnse sluier daar voorbij woei.

(wordt vervolgd)


Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.


© Frans Deschoemaeker


Geen opmerkingen: