zondag 17 augustus 2014

Hoe smal wordt een boom als je er doorheen kan kijken?

Guy van Hoof interviewt Roger Nupie


verschuif

Het lukt je niet meer
het landschap te herinneren.
Verschuif het beeld,
trek het naar je toe.
Zet het op zijn kop.
Vereenvoudig het, puur het uit:
hoe smal wordt een boom
als je er doorheen kan kijken ?
De aftakeling tegengaan
en beloven, beloven:
laat ons teruggaan,
naar het moederland.


© Roger Nupie



Roger, ik associeer jou altijd met de stad, met Antwerpen. Maar je hebt me eens verteld dat je afkomstig was van een wat rustiger plaats. Is de stad voor jou toch de plek om te leven en werken, of pendel je wel eens tussen stad en natuur? Overigens heb je een weinig voorkomende familienaam, iets mysterieus misschien, of op zijn minst exotisch ....

Ik ben geboren en getogen in Keerbergen, dat toen nog een landelijk dorp was, waar naast de oorspronkelijke bewoners heel wat gegoede burgers uit het Brusselse een buitenverblijf hadden. Voor alle duidelijkheid: ik ben wel een échte Keerbergenaar! Veel van dat groen heeft intussen moeten wijken voor verkavelingen. Ik heb er een geweldige, onbezorgde jeugd gekend en die binding met het groen en de natuur behoren tot mijn roots, al woon ik al dertig jaar in Antwerpen en zou ik de stad niet meer kunnen missen.
Men denkt wel eens dat mijn naam een pseudoniem is, maar dat is niet zo. Nupie is een Oudfranse naam, ooit aan een vondeling gegeven, het is een verbasterde vorm van Pieds nus. Dat die naam iets exotisch of mysterieus zou hebben… is leuk meegenomen.

Ik kwam voor het eerst je naam tegen in verband met een galerie voor jongeren, aan het St. Jansplein in Antwerpen. Later werd dat de Bresstraat waar je jarenlang exposities organiseerde. Ondertussen dook je naam ook op als dichter met, dacht ik, je debuutbundel in een door Tony Rombouts uitgegeven reeks waar je in goed gezelschap verkeerde. Over muziek, je andere liefde, kom ik later terug. Heb je in je eigen kring of gezin iets artistieks meegekregen?

Antwerpen-Noord was toen nog niet toegankelijk of trendy genoeg voor een galerie en we zijn verhuisd naar de Bresstraat op het Zuid. Toen ik in Antwerpen kwam wonen, heb ik jarenlang een huis gedeeld met Lucienne Stassaert. Zij is de stuwende kracht geweest achter mijn debuutbundel “Ivoren Weemoed”, die in de Contramine-reeks van Tony Rombouts is verschenen. Ik ben Tony nog steeds dankbaar dat hij mij toen die kans geboden heeft, tenslotte had hij al heel wat gevestigde namen in zijn stal.
Mijn vader was solist basklarinet in het toenmalig symfonieorkest en leraar aan het conservatorium in Brussel en Mechelen. Mijn ouders hebben beide een brede culturele belangstelling. Ik luisterde vanaf mijn twaalf naar alle mogelijkse genres van muziek, eigenlijk uit onvrede met de pop- en rockmuziek uit die periode en die mij - toen - niet aansprak. Ik zing niet, speel geen enkel instrument, maar heb altijd een grote voeling gehad met de muziekwereld. Als ik aan een muziekproductie kan meewerken, geeft me dat een enorme kick. Idem dito voor theaterproducties, al ben ik geen acteur.

Je expositieruimte in de Bresstraat beheerde je met veel hart voor de kunstenaars en veel discipline. Toen het doek jammer genoeg viel keek je toen met plezier terug op die periode ? Ik heb de indruk dat er ook wat spijt en teleurstelling bleef hangen...

Kijk, mijn collega Annemie Massant en ik hebben dat bijna twintig jaar kunnen volhouden en dat is in het cultureel landschap al een klein wonder. Ik kijk met veel plezier terug op die periode, het was interessant met zoveel kunstenaars van diverse pluimage samen te werken. Nee, dat gevoel van spijt en teleurstelling moet ik tegenspreken. Wat voorbij is, is voorbij. Ik heb aan die jaren een grote liefde voor beeldende kunst over gehouden. Occasioneel organiseer ik nog wel eens een tentoonstelling en ik werk nog altijd als dichter met beeldende kunstenaars samen.

Over je poëzie nu. Je bent niet bepaald een veelschrijver. Je lijkt me iemand die maar schrijft wanneer de behoefte er is en de inspiratie uit de goede hoek komt. Je galerie heeft ook energie van je gevergd natuurlijk. En in periodes met wat minder druk op de schouders van de schrijver schakelde je over naar muziek, gaat het zo in zijn werk?

Dat ik geen veelschrijver ben heeft mogelijk te maken met het feit dat ik daarnaast heel andere dingen doe en geen autobiografisch auteur ben; de behoefte om constant de eigen diepste zielenroerselen te vereeuwigen is mij vreemd. Het is inderdaad inspiratie uit de goede hoek die me drijft. Wellicht zijn er meer gedichten verschenen in groepsbundels, bloemlezingen en bibliofiele uitgaven dan in individuele bundels. Mijn thematiek is onderling te verschillend om er homogene bundels mee samen te stellen, zoals dat nog steeds zo vaak verwacht wordt.

Wat dat overschakelen betreft, dat zit toch anders in mekaar. Eigenlijk komt wat ik doe gewoon op mij af, veelal door contacten met en de vraag van kunstenaars, muzikanten en collega-dichters en/of projecten die me de moeite lijken - nieuwe avonturen waar ik me graag in stort. Zo krijg je wel eens dingen die haaks op elkaar staan: in de periode van een van de jaarlijkse kerstconcerten met Kristina Meganck, waarbij zij zingt en ik teksten lees, werkte ik mee aan een productie van theatergezelschap Meneer Zowenzo, “Als dit alles is”, een nogal confronterend en controversieel stuk met livemuziek. Ik wil liefst zo veel mogelijk uiteenlopende dingen doen.

Alleen maar schrijven is voor mij een te eenzaam avontuur, ik heb partners-in-crime nodig om telkens weer een nieuwe uitdaging aan te gaan. En een gezonde dosis spanning op het podium: bij een confrontatie met publiek moet je je op dat eigenste moment waarmaken of je gaat de mist in, en dat lijkt me een eerlijke strijd tussen wie denkt iets te bieden te hebben en het publiek dat er hopelijk iets aan heeft.

Roger, in je in 1995 bij het Pablo Nerudafonds verschenen bundel “Zo verander je van lichaam” tref ik een staalkaart aan van de thema's die je bezighouden: gedichten bij een reeks foto's, een hommage aan Jan Arends, gedichten bij zeefdrukken, bij beeldend werk van Lucienne Stassaert. Met deze laatste heb je altijd een goede band gehad. Maar ook gedichten die te maken hebben met muziek. Je hebt ook poëzie vertaald, zelfs van blues ballades of negrospirituals. Zoals Marguerite Yourcenar...

“Zo verander je van lichaam” geeft inderdaad weer dat mijn thematiek nogal ruim is. De bundel bevat een reeks gedichten die ik schreef bij plastisch werk van Lucienne Stassaert; de tekening op de kaft is ook van haar. Fotograaf Bob Van den Bempt exposeerde in mijn galeriedagen geregeld met zijn SISA fotografiestudenten bij ons en ik heb twee gedichten aan hem opgedragen nadat ik een naaktfotoshoot voor hem had gedaan. Als groot bewonderaar van de dichter Jan Arends heb ik een cyclus geschreven waarvan ik hoop dat die zowel thematisch als stilistisch bij zijn werk aansluit. En uiteraard ontbreekt de - in dit geval klassieke - muziek niet. Alleen de geëngageerde thematiek komt er nog niet aan bod, daar zou ik later een volledige - nogal omstreden - bundel aan wijden: “Abrikozen voor Ali”.

Ik heb wel enkele gedichten van Ghanese en Afro-Amerikaanse dichters vertaald, maar niet echt blues of spirituals. Met Gregory Frateur en Tijs Delbeke heb ik een programma over gospel gemaakt, “Stemmen op God”, waar we een tijdje mee getoerd hebben. Het was een totaalprogramma waarin de geschiedenis van de gospel werd verteld en zeldzame videobeelden van gospelsterren werden getoond. Gregory en Tijs en special guests als de zangeressen Tutu Puoane en Monique Harcum brachten hun versie van gospelklassiekers. Aan die productie ging een jaar research vooraf, wat ik geweldig vond, want die muziek heeft me altijd geboeid. Ik heb daarna twee gedichten geschreven voor Gregory waarbij ik fragmenten uit spirituals en gospels heb vertaald en gesampeld. Het was een manier om dat project af te ronden én er iets mee te doen als dichter.

Het is opmerkelijk en moedig dat Yourcenar spirituals vertaald heeft, want strikt literair genomen kan je er weinig mee. De teksten zijn vaak erg eenvoudig, dat is trouwens in de blues niet anders. Wat nog maar eens bewijst dat de kracht van de vertolking moet komen en dat een sterke literaire tekst geen garantie is voor een song die je naar de keel grijpt. Dat er in de gospels en spirituals geregeld teksten werden aangepast, overgenomen in andere songs, heeft alles te maken met de orale traditie en dat staat regelrecht tegenover dat heilige huisjes gedoe dat je aan een tekst niet mag raken.

Om bij muziek te blijven: je moet wel en grote bewonderaar zijn van de zangeres Nina Simone want je hebt een fanclub voor haar opgericht. Ik neem aan dat je optredens van haar hebt bijgewoond en met haar geregeld in contact stond. Hoe is dat 'huwelijk', figuurlijk gesproken dan, ontstaan ?

Ik was veertien toen de muziek van Nina Simone in mijn leven kwam en dat had een impact zoals ik die nog nooit gekend had - en sindsdien niet meer ervaren heb. Om een lang verhaal kort te maken: ik ben in contact gekomen met Gerrit de Bruin, een vertrouwenspersoon van haar in Nederland. Aangezien ik toen al een uitgebreide Nina collectie had, heb ik haar en haar entourage geholpen in haar strijd tegen bootleggers en het voor eens en altijd in orde brengen van haar copyrights, want daar was al die jaren flink mee gesjoemeld. Het klikte meteen tussen ons en daar is een mooie vriendschap uit ontstaan. Voor ik het goed besefte ging ik mee op tournee als een soort van personal assistent. Ik bezocht haar vaak toen ze in Nederland en Frankrijk woonde en Nina kwam ook bij mij logeren. We gingen dan naar klassieke concerten - haar favoriete muziek overigens. Toen we in Parijs waren, waar ze een week lang in de Olympia optrad, zei ze plots tijdens een persconferentie: “And this Roger from Belgium, he’s the brand new president of the International Dr. Nina Simone Fan Club”. Het idee kwam van haar. Nina was behoorlijk onvoorspelbaar. Ze had de reputatie moeilijk en grillig te zijn, wat weinig met diva-gedrag te maken had, zoals men zo vaak dacht, maar alles met haar bipolaire stoornis. Eens de druk van de showbusiness weg viel, leerde je een heel ander iemand kennen, een vrij eenzame vrouw die zoals wij allen op zoek was naar haar portie geluk.

Jaren later ben ik in contact gekomen met Will Ferdy, die eveneens een dierbare vriend is geworden. Dat ik het scenario voor de documentaire gedeelte van zijn DVD “Will Ferdy - Mijn leven” heb mogen schrijven en inspreken beschouw ik als een grote eer.

In 1983 verscheen je debuutbundel, bij Contramine van Tony Rombouts. Dertig korte gedichten, of korte, krachtige, gebalde zinnen. De essentie, veel geschrapt dus. Precies in dat jaar verscheen de jubileumuitgave “Tien jaar Contramine 1973-1983”, en daarin staat te lezen dat die spaarzaamheid van woorden te maken zou hebben met drempelvrees, met het zich niet echt willen of durven blootgeven. Bovendien is de poëzie doordrongen van doodsgedachten, staat er. Eros tegenover het denken aan het einde wat ieder van ons te wachten staat. Toch is er een gedicht als Getijden van Eros, en ik citeer: “Ik raak je/ hals, mijn hert, / mijn eland, mijn eiland. // Ik reik naar je/ navel, mijn nevel,/ mijn bronst, mijn burcht”. Mijn bedenking is dat hier niet echt van drempelvrees sprake is, of zie ik dat verkeerd?

Dat heb je goed geraden. Die mededeling in die jubileumuitgave heeft me verrast. Die drempelvrees heeft eerder te maken met niet in de eerste plaats autobiografisch te schrijven, niet omdat ik iets wil afschermen, maar wel in de hoop iets naar een hoger plan (ik zeg bewust niet niveau…) te brengen.

Wat die doodsgedachte betreft, dat klopt toch wel als ik die gedichten teruglees. Het kon maar niet zwaarmoedig en dramatisch genoeg zijn, dat merk ik wel aan sommige gedichten uit die periode. Maar ik ben nooit door de dood geobsedeerd geweest. Als die later nog in m’n poëzie opduikt, is dat louter omdat het een deel van het leven is. Mysterie ontsluierd, meer zit daar niet achter. Dat Eros de ultieme levenskracht in zich heeft, valt niet te ontkennen.

De verbeelding is gebleven, eros kreeg zijn / haar plaats. Het komt me voor dat je je steeds minder zorgen bent gaan maken over hoe anderen de door jou beleefde seksualiteit of breder gezien de lichamelijkheid of het partnerschap in jouw gedichten zijn gaan lezen. Voel je zelf die evolutie, en heeft het je moeite gekost? Mag ik stellen dat er een vorm van bluf en uitdaging in je gedichten is gekomen? Aan de ene kant iets ingetogens, ernstigs, daartegenover iets van: wie doet me wat? Is dat je ware ik? Poëzie als spel én werkelijkheid, of een afspiegeling ervan...

Eigenlijk heb ik me nooit zorgen gemaakt over hoe men op mijn seksualiteit zou reageren, evenmin hoe die in mijn poëzie zou terecht komen. Ik ben er in de loop der jaren wellicht anders over gaan schrijven, maar dat geldt evengoed voor m’n andere thema’s.

Hopelijk worden die erotische en liefdesgedichten niet alleen als “homo-erotische gedichten” gelezen. Vanaf het moment dat je seksualiteit benoemt, ga je ze ook beperken. Toen ik de cyclus “De teloorgang van Magdalena” schreef, over een Cubaanse maagd die smoorverliefd is op een erg foute bink - sexy, macho en crimineel - die niet bepaald eervolle bedoelingen met het arme wicht had, kreeg ik een verontwaardigde brief van een dame die gechoqueerd was dat ik - of all people - zo uit de hoek kon komen: als een male chauvinist pig. Ik heb daar een bepaalde werkelijkheid beschreven, een rauwe realiteit en uiteraard waren de gedichten navenant. Kijk, als schrijven tot dat soort misverstanden leidt, en als men maar wil blijven geloven dat een schrijver steeds is wat en wie hij schrijft, dan kan je daar weinig tegen beginnen. Wat controversiële beroering brengt trouwens wat leven in de poëziebrouwerij, het is daar al vaak zo stil…

Als er iets van die bluf, die uitdaging, dat ingetogene én dat ernstige in mijn poëzie zit, ben ik een gelukkig mens. En een speels element, inderdaad. Spel en werkelijkheid: ik denk dat de spanning tussen die twee elementen nodig is om er in poëzie iets mee te doen. Wat je beleeft, voelt, moet een andere dimensie dan die louter autobiografische krijgen, in een andere werkelijkheid terecht komen, anders is het toch alleen maar navelstaren? Voor alle duidelijkheid: niet dat dàt geen knappe poëzie kan opleveren, ik heb er geen enkel probleem mee in het werk van andere dichters, maar het is niet wat ik in de eerste plaats betracht.

Ik weet niet of je kunt zeggen dat de cirkel rond is na het publiceren in 2013 van je - sobere - bundel “Versteend, verstild”, die verscheen als een soort catalogus ter gelegenheid van een expositie met grafiek van Lieve Pettens en keramiek van Cyrille Hendrickx. Aansluitend bij je belangstelling voor beeldende kunst, maar vooral gedichten over herinneren, tijd, laveren tussen heden en verleden. Je lijkt via de kunstenaars je eigen plaats te bepalen tussen toen en nu.

Ik heb inderdaad het gevoel dat de cirkel rond is en dat geeft een gevoel van opluchting en vrijheid. Ik was al jaren gefascineerd door het werk van Lieve Pettens en heb altijd stiekem gehoopt dat het ooit tot een samenwerking zou komen. Toen in 2005 jouw bundel “Wat je niet verwacht” verscheen met poëzie bij grafisch werk van Lieve - een erg mooi project overigens - leek het me niet voor de hand te liggen dat ik ooit nog de kans zou krijgen om met haar in zee te gaan. Tenslotte was het Lieve zelf die de eerste stap heeft gezet: zij heeft fragmenten uit mijn bundel “Abrikozen voor Ali” gebruikt als inspiratiebron voor en letterlijk verwerkt in haar grafiek. Daarna nodigde zij me uit om samen te werken aan een tentoonstellingsproject waarbij haar echtgenoot Cyrille voor het eerst zou exposeren.

Door de vele intense gesprekken met Lieve is het thema, dat herinneren, de tijd, het laveren tussen toen en nu, zoals je het heel juist benoemt, zich komen aandienen. Ik las al een tijdje werk van mensen als Osho, Deepak Chopra, Eckhart Tolle en Thich Nhat Hanh en de weerslag daarvan zit waarschijnlijk ook in “Versteend, verstild”. Het is voor mij tevens een ode aan het leven, inclusief de vergankelijkheid, het grote verlangen naar stilte.

Dat de cirkel rond is dank zij een samenwerking met beeldende kunstenaars die me nauw aan het hart liggen, zal wel geen toeval zijn.

Je werkte een tiental jaar geleden mee aan de prestigieuze bibliofiele kunstmap “Olympia”, met etsen van Willy Meysmans en poëzie van Rik Wouters, Willie Verhegghe, jij dus en ondergetekende. Je maakte een gedicht over een zwemmer en een over een dolfijn, allebei voelen ze zich lekker in het water, maar je hebt het over de dolfijn als navigator en jager . Het lichamelijke element is voor jou, in je gedichten, van groot belang, ik neem aan ook als tegenpool of als aanvulling op het cerebrale creatieve. Is de schrijver, om af te ronden, niet een beetje als een zwemmer, of dolfijn, die laveert tussen de klippen en risico’s neemt, nooit zeker van het resultaat - of de toekomst?

Dat gedicht over de zwemmer was een ode aan Fred Deburghgraeve die goud behaalde in de categorie 100 m schoolslag op de Olympische Spelen in 1996. We brengen al zoveel tijd door op de begane grond, ook al zweven we er als kunstenaar wat boven, dat het een hele verademing is het water in te duiken. Het is een andere lichamelijkheid. Sport is voor mij een must tegenover dat cerebrale creatieve.

Ik hou teveel van het leven om alleen maar of constant met het artistieke bezig te zijn. Je hebt als kunstenaar de verantwoordelijkheid zo goed mogelijk je ding te doen. Als dichter navigeer je daarbij met en jaag je op het woord en dat houdt inderdaad risico’s in, gelukkig maar, zo blijft het spannend. Maar je moet jezelf en je kunstenaarschap tegelijkertijd ook kunnen relativeren. Het is wat het is, maar ook niet meer dan dat. De lezer en de toekomst zal wel uitmaken wat de waarde ervan is.

Ik zie mezelf als een bescheiden dienaar van het woord, het heeft niks met personencultus te maken. Er is geen zelf, zei Boeddha - een uitspraak waar ik me best kan in vinden.

© Guy van Hoof

Meer info over Roger Nupie op ondermeer Epibreren.


Geen opmerkingen: