dinsdag 16 februari 2010

Digther - 10/4 - Editoriaal

Redactioneel

L’ amour c’est donner ce qu’on n’a pas…

Ik voel al de dolkende blikken van Paul Rigolle achter mijn ribben: we zijn weer te laat. Dit nummer is het winternummer van 2009!(!) We plannen bij DIGTHER met seizoenen. Om voorspelbare redenen niet met al te precieze data en deadlines. Planning en deadlines zijn als uitgestippelde wegen op landkaarten: nuttig om te zien waar en hoe ver men verloren is gelopen. Wat echter als we zelfs de seizoenen nauwelijks halen? Excuus Paul, excuus lezer, excuus Truus. Deze jongen verkeert soms bij God en bijgevolg op alle plaatsen waardoor de tijd al eens niet op de stippellijntjes wil blijven.
Afin, laattijdig verschijnen opent tegelijk een aantal mogelijkheden. In een winternummer van 2009 kunnen schrijven over de actualiteit van Saint Amour in 2010 bijvoorbeeld. Over Amor, Eros, Venus, Cupido of mindere goden als Sint Valentijn die op de kanteling van de winter de lente al voelen kriebelen. Over de Liefde, hoofdmuze van dienst bij menige dichter. Soms flirtend met de dood natuurlijk, maar daar willen we het even niet over hebben. Al gelden beide thema’s als onuitputtelijke en altijd weer opnieuw te ontginnen ertslagen voor het literaire bedrijf. Het éne thema omwille van de onbereikbaarheid van haar object, het andere omwille van de onafwendbaarheid ervan.

Geen toeval bijgevolg dat dichters het uitgebreid over de liefde hebben. Onder welke vorm ook ‘belichaamd’, zij betekent altijd wel een bron van ellende. ‘Een
waanzin die men zelf wil’, verklaart Roland Barthes. Wat uit veelvuldig doorvlooien van wetenschappelijke en bijwijlen ook minder wetenschappelijke lectuur na blijft zinderen, is de onmogelijkheid de liefde te definiëren en te installeren als een permanente en bevredigende vorm van menselijke existentie. Niet toevallig duiken Liefde en verliefdheid rijkelijk op in Freuds studiën over hysterie. ‘We verlangen wat we niet willen, we willen wat we niet verlangen’ schrijft Paul Verhaeghe in zijn magistrale ‘Liefde in tijden van eenzaamheid’. De man wordt verliefd op de vrouw die hem weigert, de vrouw wordt verliefd op haar eigen fantasma van de man die zij toch niet kan krijgen. Mensen slaan op de vlucht voor wat al te beschikbaar is.
Probeer na al dat feministische geweld dan al niet de macho uit te hangen: te veel tedere toenadering voor zijn vrouwelijke wederhelft zadelt de man blijkbaar op met erectieproblemen. Zijn partner gaat al vlug op de moederfiguur gelijken en daartegenover staat het oeroude incestverbod. Freud kan het weten. Tegenover een overdosis fallisch-coïtale beschikbaarheid heeft de vrouw dan weer een arsenaal van vluchtroutes klaar: van migraine tot chronische vermoeidheid. Queen Victoria raadde haar dochter aan tijdens de voltrekking van de huwelijksplicht de ogen te sluiten en aan Engeland te denken: ‘Close your eyes and think of England’. Of hoe falen op de duur verdacht veel als ‘fallisch’ gaat klinken. Op de honderd afgesloten huwelijken lopen er 54 vroeg of laat op de klippen. Ik ben na voorgaand vertoog veeleer verwonderd over die andere 46. Het huwelijk blijkt een te zware ketting te zijn om ze met twee te dragen (La Rochefoucauld). Of nog meer opbeurends: ‘Het symptoom van de man is zijn vrouw’ en ‘Voor de vrouw is de man steeds een ravage’ (Lacan). Seksualiteit en erotiek bieden zelden soelaas. Ze zijn in soms niets verhullende handboeken en blaadjes afgegleden tot een vorm van seksuele gymnastiek. Zij slaan geen bruggen over de diepe kloven van leegte waarover wij als eenzame samenspelers moeten.

Merkelijkheid

Nu gaat ze ook nog geeuwen
terwijl ik haar gedachten streel
en zacht als sneeuw op haar
huid moet liggen:

nu valt het gestage (als sneeuw)
Getik tegen de spiegel waaruit
ze opschrikt als door een raam.
O heilig complot der dingen:

we zijn gebeurd verklaard. We
liggen nog nachten zoek als
kleren door elkaar. Bang iets
te onderbreken brengt zij al

misleiding aan. Schaduw rond
haar kijken. Zo legt zij raadsels
voor het grijpen. Haar mond getuite
werkelijkheid. Haar huid nog als

het ware.


Zelfopofferende liefde laat zich niet vinden in de man – vrouwverhouding, maar in de relatie van de moeder tot haar kind. Afgewogen tegenover dit sjabloon van de volmaakte liefde situeert zich elke volgende liefdesrelatie als een tekortschieten. Daarom is de Liefde en vooral ook de verliefdheid eerder zwaarmoedig. Er is maar zelden goede poëzie geschreven over een geslaagd huwelijk. Wel over het failliet van onze amoureuze ondernemingen. Ondertussen blijven we verlangen naar verlangen. Niet zelden is de geliefde daaraan ondergeschikt.
Laat me dit editoriaal evenwel beëindigen met een wat vrolijker noot van Winnicot (Barthes 2002): ‘Dit zou de structuur van het “succesvolle” paar zijn: een kleine dosis verbod, veel spel; het verlangen aanwijzen en het vervolgens alleen laten, zoals die behulpzame inlanders die je graag de weg wijzen, zonder daarbij hardnekkig met je mee te blijven lopen’.

Hugo Verstraeten

VERHAEGHE, P., Liefde in tijden van eenzaamheid. Leuven, Acco, 2005, 207 pp.
BARTHES, R., Uit de taal van een verliefde. Utrecht, uitgeverij Ijzer, 2002, 274 pp.

Geen opmerkingen: